• No results found

DE VOORNAAMSTE FUNCTIE VAN DE WET

Luther zegt zoveel van de wet dat maar negatief klinkt, dat het nodig is er goed op te letten, dat hij haar toch wel een heel gewichtige taak geeft.

God gebruikt haar om ons tot kennis van onze zonden en ellende te brengen. Vooral in de verklaring van Galaten 3: 19-25 wordt deze gedachte uitgewerkt.

Dit is echter niet de enige taak van de wet. Ergens wordt onderscheid gemaakt tussen een gebruik dat goed is en een gebruik dat beter is (bij Gal. 3: 24). Het betere sluit het goede niet uit.

De term 'usus' die wij weergeven met 'gebruik' of benaderen met 'functie', is van Luther zelf afkomstig. Er is bij hem sprake van een tweevoudig gebruik van de wet.

Een ander woord is 'officium' (taak of ambt).

Om te beginnen bestaat er een burgerlijk gebruik, waarbij de wet betrekking heeft op de menselijke samenleving, maatschappelijk en politiek beschouwd.

God heeft het zo beschikt, dat er overheden en dat er ouders zijn. De overheid moet met haar straffen de mensen bedwingen die kwaad willen doen. Zij doet dat ook terwille van het Evangelie.

Daarbij heeft de wet een belangrijke functie. Men moet zich eraan houden, maar men kan er tegen ingaan. Loon en straf staan daarmee in verband. Er is een burgerlijke gerechtigheid- een gerechtigheid tegenover de mensen en tegenover de wereld.

Van de woorden van Paulus in Galaten 3: 12: Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar wie dat doet, zal daardoor leven, zegt Luther: Deze plaats kan men burgerlijk of theologisch verstaan. De wet is immers in de eerste plaats gegeven om de ruwe mensen in toom te houden. Dit is de burgerlijke betekenis van de wet. Als iemand op het publieke en politieke terrein gehoorzaam is aan de overheid, ontkomt hij aan de dood en aan andere straffen. De overheid heeft dan niet het recht hem te doden, maar laat hem ongestraft leven. Paulus bedoelt het hier echter theologisch: Als hij het doet - maar hij doet het niet en hij wordt daarom vervloekt.

Bij Galaten 3: 10 merkt Luther op: God heeft tweeërlei zegen: lichamelijke zegeningen voor dit leven en geestelijke voor het eeuwige leven. De keizer is gezegend met lichamelijke zegeningen - 'lichamelijk' is wat betrekking heeft op de zichtbare wereld - want het is een zegen kinderen, een huis, land en wetten te hebben, maar die lichamelijke zegeningen zijn tijdelijk. Daarom vervloeken we de keizer en de wetten niet. Men moet hem vrezen en hem hulde brengen, maar op burgerlijke wijze.

Theologisch opgevat valt alles wat buiten de belofte en het geloof van Abraham omgaat, echter onder de eeuwige vloek.

Hoe noodzakelijk het burgerlijk gebruik van de wet ook is, het maakt ons niet rechtvaardig. Men moet de tweeërlei gerechtigheid zorgvuldig van elkaar scheiden, zoals God hemel en aarde gescheiden heeft (bij Gal. 2: 14).

In het gedrukte commentaar staat bij deze tekst, dat in de burgerlijke sfeer geducht moet worden aangedrongen op gehoorzaamheid aan de wet. Daar moet men niets weten van het Evangelie, het geweten, de genade, de vergeving van zonden, de hemelse gerechtigheid en van Christus, maar alleen van Mozes, de wet en het werk.

Wet en Evangelie moeten beide binnen hun grenzen blijven.

Nu gaan we na, wat de hervormer van de tweede en voornaamste functie van de wet zegt. Het spreekt vanzelf, dat Galaten 3: 19 hem aanleiding geeft om op deze betekenis van de wet te wijzen. Maar het is een thema dat telkens terugkeert. De wet openbaart de mens zijn zonden, zwakheid, blindheid, de dood, de, hel, het oordeel, en

de verdiende toorn van God. 'Dit is het ware ambt en het eigenlijke gebruik van de wet' (bij Gal. 3: 19). Voor Luther is de prediking van de wet tot berouw en bekering 'het eerste deel van het christen zijn' (bij Gal. 2: 16). In deze functie bereidt de wet voor op de kennis van Christus.

Het komt dus aan op het theologische gebruik van de wet. Dat is gericht op de kennis van God. Het kan ook het geestelijke, ware, eigenlijke, heilige of hemelse gebruik van de wet worden genoemd.

Luther denkt hierbij altijd aan de gehele wet van God, die ons in de eerste en de tweede tafel van de decaloog gegeven is. Toch staat de eerste tafel voorop en vooral het eerste gebod. Met het oog op deze eerste tafel en het eerste gebod moeten wij erkennen, dat wij in alles in gebreke blijven. Onze werken zijn niet alleen niet toereikend, maar ook verkeerd.

Vertrouwen op onszelf en op eigen gerechtigheid zijn zonden tegen de eerste tafel van de wet. Datzelfde geldt van de verachting van God, van de genade en de vergeving van zonden. Daar volgen weer andere zonden op (bij Gal. 6: 13).

Als de wet van God ons om dit alles aanklaagt en veroordeelt en de zonde zelfs doet toenemen, is het Woord van God een hamer die een steenrots vermorzelt (Jer. 23: 29).

Daarmee slaat God de hoogmoed en eigengerechtigheid of ingebeelde gerechtigheid . Met de bliksemstralen en donderslagen die het volk Israël hebben doen beven (Ex. 19:

16) heeft Hij dat al willen aanduiden. De wet moet dezelfde taak hebben als op de berg Sinaï. Toen zij werd aangehoord door het volk van de Israëlieten, dat zich gereinigd had, bracht zij hen tot wanhoop, tot kennis van hun ellende, zodat ze zelfs dachten te moeten sterven (bij Gal. 3: 19). En bij Galaten 2: 17 zegt Luther: De bediening van de wet is de bediening van de dood, omdat het geweten mij voorhoudt, dat ik voor altijd veroordeeld ben.

De wet moet ons ertoe brengen te wanhopen aan onszelf. Dat is een heilzame wanhoop. Die vernedering en verbrijzeling, dat geslagen winden door de ijzeren hamer dient ertoe, dat de genade tot u komt. Zo bereidt de wet voor op de genade. God is de God van de nederigen, verslagenen, wanhopigen en van hen die niets zijn, want het is Hem eigen uit niets te scheppen, het lege te vullen, hongerigen te voeden, ellendigen te troosten, zondaren te rechtvaardigen, doden levend te maken. Hij is immers de Schepper, die alles uit niets maakt (bij Gal. 3: 19).

Zo handelt God en zo moet Hij wel met ons handelen. Hij moet de wet als een ijzeren hamer gebruiken.

In de commentaar van 1535 lezen we bij Galaten 3: 19 ook nog: De taak en de functie van de wet is niet alleen de zonde en de toorn van God te onthullen, maar ook tot Christus te drijven. Het Evangelie zegt, dat God de gebrokenen van hart nabij is (Ps.

34: 19). Hoor Christus zeggen: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Mat. 11: 28).

Één van de woorden van Paulus waardoor Luther zich gaarne het leiden, is Galaten 3:

24. De wet is dus een tuchtmeester tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden.

In het Grieks en in het Latijn staat hier het woord 'pedagoog'. Luther wist ook wel, dat de pedagoog uit de oudheid niet zo zachtzinnig met zijn leerlingen omging. 'Geef mij één leerling die van zijn pedagoog houdt!' Had het Joodse volk Mozes erg lief en gaf het hem veel vreugde? Toch moet men een pedagoog hebben en is hij bijzonder nuttig. De wet is niet anders geweest dan een tuchtmeester, maar een tuchtmeester tot Christus. De wet is niet eenvoudig een tuchtmeester om alleen maar te slaan. Wat voor pedagoog zou dat zijn, die alleen zou slaan en kwellen en die geen onderwijs zou

geven? Een goed pedagoog geeft slagen, opdat de leerlingen tot kennis komen en graag doen wat ze eerst onwillig deden.

De functie van de wet is nu als die van de pedagoog ten opzichte van zijn leerlingen.

Men moet tot Christus gaan, maar niet als was Hij een nieuwe Wetgever. Wij worden uit het geloof gerechtvaardigd.

Als de wet haar doel in het leven van een mens bereikt, is dat het werk van de Heilige Geest. In zijn eerste disputatie tegen de antinomianen spreekt Luther duidelijk uit, dat de wet de zonde niet in het licht stelt zonder de Heilige Geest.

Er is maar een enkele plaats in onze commentaar waar de Heilige Geest in dit verband wordt genoemd.

Bij Galaten 4: 3 merkt Luther op: In haar theologisch gebruik leert en toont de wet mijn zonde en dood. Maar zij moet mijn geweten ertoe brengen op Christus te zien.

Daar is de Heilige Geest voor nodig om tot mij te zeggen, wanneer de wet haar taak heeft vervuld: Het is de wil van God, dat u niet alleen door de wet gedood wordt, maar dat u ook erkent, dat u een kind des doods zijt. Nu zult u een kind des levens, een kind der gerechtigheid zijn.

Ook in de verklaring van Galaten 3: 23 en 24 wordt over de Heilige Geest gesproken.

Bij Galaten 4: 6 wordt ingegaan op het werk van de Heilige Geest in de harten van de gelovigen. Wie liefde gevoelt jegens het woord van God, moet weten, dat dit niet het werk van het menselijk verstand of de menselijke wil is. Het is niet mogelijk zonder de Heilige Geest. Wij worden zo niet geboren en wij worden zo niet onderricht door alle mogelijke wetten. Die verandering, dat wij gaarne de prediking van Christus horen, die geworden is onder de wet, is van de Heilige Geest. Met dit woord zendt God de Heilige Geest in onze harten. En men moet de Heilige Geest in zijn hart gevoelen.

Maar is het een volledige tweedeling, waarbij de wet de mens brengt tot verootmoediging over de zonde en het Evangelie dient om hem de troost van de genade te schenken? Wordt dat ook niet met zoveel woorden gezegd: 'God ontvangt de eer van Zijn genade niet, als de wet ons niet eerst neerslaat'? Die uitspraak komt voor in de colleges over Galaten 2: 16.

Wat een schema lijkt, is bij Luther toch minder strak bedoeld dan men wel eens gedacht heeft.

Als hij een jaar later Psalm 51 uitlegt (de uitgave is van 1538, maar de verklaring is al in 1532 gegeven), zegt hij dat het nodig is, dat de zonde door de wet en de belofte geopenbaard wordt, welke beide de zonden in het licht stellen waarvan wij niet inzien en niet geloven, dat ze zonden zijn. Alleen door het Woord van God wordt de zonde geopenbaard.

De gedachte, dat het niet uitsluitend de wet is, die ontdekkend werkt, heeft Luther ook in 1531 wel. De woorden van Paulus over de Heere Jezus Christus Die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden (Gal 1: 4) doen hem zeggen: Zie toch de grootheid en oneindigheid van de prijs, want de zonde is zo machtig en groot, dat het nodig was, dat de Zoon van God daarom werd overgegeven. Wie dit ernstig overweegt, ziet in dat de zonde geen scherts is.

Dit accent valt bijna niet op bij de geweldige nadruk die in verband met de kennis van de zonde op de functie van de wet gelegd wordt. Dan heeft de wet echter alles met het Evangelie te maken. In zekere zin staat zij in dienst van het Evangelie.

Volgens de woorden van Paulus (Gal 3: 18 en 19) hangt de erfenis van de belofte af en is de wet er bijgevoegd om de overtredingen te doen blijken. De wet is toegevoegd aan de belofte. Bijgevolg is zij met haar taak zelfs van nut voor de belofte. Hoewel zij

niet rechtvaardigt, is zij toch een voortreffelijke dienares, die tot de rechtvaardiging uitdrijft, als men haar maar goed gebruikt (bij Gal. 3: 19).

De wet is volstrekt niet in strijd met de beloften (Gal. 3: 21). Daar leest Luther niet overheen. Hij zegt ervan, dat de wet in haar voornaamste functie niet tegen de beloften is, omdat zij vernedert en daardoor maakt, dat wij zuchten en zoeken naar de hand van de Middelaar.

Kortom, zoals in de commentaar van 1535 bij Gal. 2:17 staat: Door de wet worden wij veroordeeld en gedood, maar door Christus gerechtvaardigd en levendgemaakt. De wet doet ons sidderen en verdrijft ons van God. Christus echter verzoent ons met God en maakt dat wij toegang tot Hem hebben.