• No results found

EEN ONDERRICHT HOE DE CHRISTENEN MET MOZES DIENEN OM TE GAAN 2

Inleiding

Dit geschrift dient - zoals de titel al aangeeft - als een onderricht in het juiste verstaan van de Heilige Schrift, m.n. van de boeken van Mozes. Met Mozes omgaan betekent vooral met de Wet omgaan en zich tevens afvragen, in hoeverre men zich als christen nog iets aan deze Wet gelegen dient te laten liggen. Aan dit geschrift ligt een preek ten grondslag die Luther op 27 augustus 1525 in de Wittenbergse stadskerk hield. Tussen oktober 1524 en februari 1527 legde hij in zijn middagpreken een aantal gedeelten van het boek Exodus uit. Dit oudtestamentische geschrift werd door Luther volgens de toenmalige opvatting over de Pentateuch als ‘het tweede boek van Mozes’

bestempeld.

Wij kennen niet de preek, zoals die door Luther oorspronkelijk gehouden is. Wel hebben wij er zgn. 'Nachschriften' van, d.w.z. de preek werd ter plekke door iemand in een soort steno-Latijn opgetekend en later in het Duits uitgewerkt. De notulist was in dit geval Georg Rörer, sinds 1525 als diaken verbonden aan de stadskerk van Witten-berg. Zijn notities staan erom bekend, nauwgezet en betrouwbaar te zijn en zo zijn dankzij Rörer's nauwgezetheid en voortdurende aanwezigheid vele preken van Luther bewaard gebleven. De preek over de Wet van Mozes werd door iemand anders voor de druk bewerkt en in 1527 toegevoegd aan een uitgave van Luthers Genesis-preken.

Van deze laatste versie is hier voornamelijk gebruik gemaakt.

In zijn verstaan van de Wet van Mozes onderscheidde Luther zich duidelijk van andere richtingen in de nog jonge reformatorische beweging. Het in elkaar storten van de oude ordeningen deed velen naar nieuwe vaste normen voor de christelijke levensordening grijpen. Wat lag er meer voor de hand dan ook hier het 'sola scriptura' te hanteren en op de voorschriften van Mozes terug te grijpen? Zo werd woeker afgewezen met een beroep op Mozes (b.v. door de Eisenacher predikant Jakob Strauß), beriepen de boeren in hun Twaalf Artikelen zich op het juiste verstaan van de oudtestamentische 'tiende' en beriep Karlstadt zich op de Decaloog voor een algeheel beeldenverbod. De vraag, hoe men als christen met Mozes diende om te gaan, was dus een hoogst actueel probleem.

In dit geschrift klinkt vooral de recent neergeslagen boerenopstand nog duidelijk na.

De herinneringen eraan lagen na drie maanden iedereen nog vers in het geheugen. De opstand had voor de boeren bij Frankenhausen een fatale afloop gekregen. Genadeloos waren zij door de troepen van Philip van Hessen en Georg van Saksen afgeslacht. Wie waren de schuldigen aan dit verschrikkelijke bloedbad? Volgens sommigen waren ook Luther's handen niet schoon. Had hij immers niet de vorsten opgeroepen de opstandelingen neer te slaan?

Luther ziet de oorzaak van alle kwaad niet bij de boeren liggen. Niet zij worden aangeklaagd; zij waren slechts het slachtoffer van ernstige misleiding geworden. Het waren volgens hem de gewetenloze predikers (zoals Thomas Müntzer en Heinrich Pfeiffer) die hen op een verkeerd spoor gebracht hadden door een valse prediking van

2DOOR HET DONKERER VENSTER VAN HET GELOOF. Teksten van Maarten Luther. Vertaald en toegelicht onder redactie van Dr. J.T. Bakker en Dr. K. Zwanepol. Meinema, Zoetermeer, 1993

de Wet; de Wet van Mozes zou volgens hen evenzeer verplichtend zijn voor de christenen nu als deze destijds voor de Joden was. Herhaaldelijk komt Luther hierop terug in dit geschrift. Volgens hem betekent de Wet van Mozes ter harte nemen op de eerste plaats weten, aan wie de voorschriften gegeven zijn en voor wie de Wet oorspronkelijk bedoeld is. Dit te verhelderen is zijn belangrijkste doelstelling van dit geschrift. Men moet leren onderscheiden, wat het Woord van God inhoudelijk als Wet of als Evangelie te zeggen heeft en vooral tot wie en in welke situatie dit Woord gesproken is. Laat men deze context weg, dan wordt Gods Woord geïsoleerd en weet men niet meer voor wie dit woord bedoeld geweest is. Luther is van mening dat dit ook door grote figuren uit de kerkgeschiedenis, zoals Hieronymus en Origenes, niet altijd even scherp gezien is.

Het antwoord op de vraag naar de actuele geldigheid van de Mozaïsche Wet is voor Luther even eenvoudig als radicaal: 'De Wet van Mozes bindt de heidenen niet, maar slechts de Joden.'

Maar wie mocht menen, dat hij volstaan kan met het citeren van Luthers bekende uitspraak 'Moses ist der Juden Sachsenspiegel', laat slechts één kant van de medaille zien. Luther wil Mozes in het geheel niet kwijt, ook al titelt hij uitdrukkelijk dat de Joodse Wet voor christenen in niets meer verplichtend is. Er valt evenwel ook voor christenen en voor heidenen nog genoeg uit de Wet te leren, b.v. op het gebied van staatskunde en sociale wetgeving. Zo kunnen de Tien Geboden tot een spiegel voor ons leven dienen, waarin wij kunnen zien, waaraan het bij ons nog schort.

Het is echter zaak, Luthers hele mening te horen en derhalve ook het tweede en derde deel van zijn beschouwing erbij te betrekken. Gaat het in het eerste gedeelte over de geboden van de Wet, in het tweede gedeelte gaat het over de beloften die ook in Mozes' boeken vervat liggen.

De christen dient bij Mozes niet op de eerste plaats op de geboden te letten (de belangrijkste kent hij immers al lang uit de natuurwet), maar op de beloften over Christus die God vanaf het begin gegeven heeft. Dat is het beste, wat wij heidenen in Mozes kunnen vinden. Het lezen en horen van deze beloften kan ons zwakke geloof doen toenemen en versterken. Waar de Wet als cultische en sociale wetgeving dus uitsluitend de Joden betreft, staan Joden en christenen onder dezelfde Messiaanse belofte van eeuwig heil.

Tenslotte verbreedt Luther het perspectief op Mozes nog verder. In de boeken van Mozes treffen wij prachtige 'voorbeelden van geloof, liefde en kruis' aan en kunnen wij daaruit leren op God te vertrouwen en Hem lief te hebben. Ook hier gaat het niet meer om de Mozaïsche Wet, maar om de geschiedenissen van geloof en ongeloof, die Mozes opgetekend heeft, vanaf het begin van de schepping.

Nergens in de Schrift - aldus Luther - kan men zulke schitterende voorbeelden als bij Mozes vinden. Wij kunnen daaruit ook nu nog veel leren over geloof en ongeloof.

Kortom, de christen dient te letten op de beloften van heil, hem voorzegd door de profeten en op de voorbeelden van waarachtig geloof, die de Vaders eens gegeven hebben.

Bovendien kan hij de Wet der vrijheid als een richtsnoer en leidraad voor zijn gehele leven nemen. Wie zich zo naar Mozes voegt, ervaart geen dwang, maar een vreugdevolle 'Lust am Gesetz'. De Saksenspiegel van de Joden is dan een spiegel voor het christenleven geworden, waarin vrijheid en dienstbaarheid, liefde en gebod, op een wonderlijke wijze samengaan.

Vertaling

Beste vrienden, jullie hebben vaak gehoord, dat er met uitzondering van twee gevallen geen openlijke verkondiging van de hemel uitgegaan is, ofschoon God vaak op andere manieren door en met mensen op aarde gesproken heeft, zoals b.v. door en met de heilige aartsvaders Adam, Noach, Abraham, Izak, Jacob en nog anderen tot aan Mozes toe Maar door dezen en met dezen heeft Hij dit niet met zo'n heerlijke pracht, met groot machtsvertoon en met openlijk roepen gedaan als die twee keer. Hij heeft hun hart echter innerlijk verlicht en door hun mond gesproken, zoals Zacharias, de vader van Johannes de Doper, in zijn lied te kennen geeft: 'Zoals Hij van oudsher gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten' (Lukas 1: 70).

De eerste openlijke verkondiging nu staat in het tweede boek van Mozes, waar God Zichzelf vanuit de hemel in volle macht en glorie laat horen in de tijd, dat Hij het volk Israel de Wet gaf met donder en bliksem, met rook en schallende bazuinen, zodat het volk alles hoorde en daarover in angst en beven raakte en hevig schrok (Ex. 19: 16).

Later heeft God nog een tweede openlijke verkondiging laten uitgaan door de Heilige Geest op de dag van Pinksteren. Want toen kwam de Heilige Geest ook in grote pracht en met machtsvertoon, zo namelijk, dat 'een heftig tekeer gaan als van een geweldige windvlaag uit de hemel kwam en het gehele huis, waarin de leerlingen zaten, vervulde. En er vertoonden zich aan hen tongen als waren zij van vuur en Hij zette zich op een ieder van hen en allen werden vervuld van de Heilige Geest en begonnen te preken en in andere talen te spreken' (Hand. 2: 24). Dit gebeurde met grote pracht en heerlijke macht, zodat de apostelen daarna zo machtig preekten, dat de preken, die nu in de wereld uitgesproken worden, nauwelijks een schaduw zijn in vergelijking met hun preken wat uiterlijk voorkomen betreft. Want zij spraken in allerlei talen en deden grote wondertekens, zoals Lukas in de Handelingen der Apostelen beschrijft. Maar door de huidige predikers laat God zich noch horen noch zien; het komt ook niet openlijk en rechtstreeks uit de hemel.

Daarom heb ik gezegd: er zijn slechts twee bijzondere en openlijke verkondigingen die men gehoord en gezien heeft uit de hemel gekomen, hoewel God de Vader ook vanuit de hemel met Christus sprak, toen Deze in de Jordaan gedoopt werd, en evenzo op de berg Thabor. Maar dit gebeurde niet voor een verzamelde menigte.

De tweede verkondiging (middels zijn Geest), die van tevoren reeds door de mond en de boeken van de heilige profeten aangekondigd was, wilde Hij (Zelf) in de wereld zenden. Op een dergelijke manier zal Hij niet meer in het openbaar spreken.

Bij de derde maal zal Hij echter persoonlijk komen met goddelijke heerlijkheid, zodat alle creaturen voor Hem sidderen en beven zullen. En dan zal Hij hen niet meer door middel van woorden toespreken, maar zij zullen Hem Zelf zien en gewaarworden.

De eerste verkondiging en leer is de Wet van God, de tweede is het Evangelie. Deze twee verkondigingen komen niet op hetzelfde neer. Daarom moet men ze goed verstaan, zodat men ze weet te onderscheiden en weet, wat de Wet is en wat het Evangelie.

De Wet gebiedt en eist van ons datgene, wat wij moeten doen. Zij is alleen op ons handelen gericht en bestaat in het eisen. Want God spreekt door de Wet: doe dit, laat dat, Ik wil dit van je hebben.

Het Evangelie echter verkondigt niet, wat wij moeten doen of laten, het eist ook niets van ons, maar keert ons om, doet het tegenovergestelde en zegt niet: doe dit of doe dat, maar vraagt ons slechts ontvankelijk te zijn en zegt: 'Zie, beste mens, dit heeft

God voor jou gedaan. Hij heeft Zijn Zoon voor jou in het vlees gestoken, Hem omwille van jou laten wurgen en jou van dood, duivel en hel gered; geloof dat en neem het aan, zo word je zalig.'

Zo zijn er tweeërlei leren en werken: die van God en die van de mens. En zoals wij (mensen) en God van elkaar gescheiden zijn, zo zijn ook de twee leren van elkaar gescheiden. Want het Evangelie leert alleen, wat door God geschonken is, en niet wat wij God geven moeten of hoe wij moeten handelen, zoals de Wet pleegt te doen.

Hier willen wij bekijken, hoe de eerste verkondiging (nl. die van de Wet) in de verborgenheid geraakt is en met welk een pracht en luister God op de berg Sinai de Wet gegeven heeft. Hij heeft daarvoor deze plaats uitgekozen, omdat Hij daar gezien en gehoord wilde worden. Niet dat God ook zo (als wij) gesproken heeft, want Hij heeft immers geen mond en geen tong of lippen zoals wij. Hij echter die de mond van alle mensen geschapen en gemaakt heeft, kan ook taal en stem creëren. Want niemand zou een woord kunnen spreken zonder dat God het hem tevoren gegeven heeft. Zoals de profeet zegt: 'Het zou immers onmogelijk zijn om te spreken, tenzij God het ons tevoren in de mond legt' (Ex. 4: 12,15). Zo is de taal, het spreken en de stem een gave van God, zoals ook andere gaven dat zijn zoals b.v. de vruchten aan de bomen. Hij nu Die de mond geschapen heeft en de taal daarin gelegd heeft, kan ook de taal (zelf) maken, ook al is er geen mond aanwezig. De woorden nu die hier bij Mozes opgetekend staan, zijn door een engel gesproken. Niet dat daar slechts één engel geweest zou zijn; er was een grote en talrijke legerschare die God gediend heeft en op de berg Sinaï het volk verkondigd heeft. De engel echter die hier gesproken heeft en het woord voerde, sprak, alsof God Zelf sprak: 'Ik ben de Heere uw God Die u uit het land van Egypte, uit het diensthuis geleid heeft' enz. Net zoals toen Petrus of Paulus in plaats van God spraken en zeiden: 'Ik ben uw God, die u zalig wil maken door Mijn welbeminde Zoon' enz. Paulus zegt tot de Galaten, dat de Wet door de engelen verordend is (Gal. 3: 19). Dat betekent: er zijn engelen geweest die de opdracht kregen om in plaats van God de Wet aan het volk Israel te geven. Deze Wet nu moest Mozes als middelaar (tussen God en Zijn volk) van de engelen ontvangen. Ik zeg u dit erbij, opdat jullie weten, wie de Wet gegeven heeft. Hij heeft dit alles gedaan met de bedoeling om de Joden te dwingen, vat op hen te krijgen en hen Zijn Wet in te prenten.

Wat dat voor een stem geweest is, kunnen jullie je vast wel indenken. Het is een stem als een mensenstem geweest, zodat men haar goed heeft kunnen horen; de klanken en de letters hebben dus zo geklonken, dat het menselijk oor ze kon opnemen. Het moet een krachtige, heerlijke en volle stem geweest zijn, zoals in het vijfde boek van Mozes staat, dat zij een stem gehoord hebben en toch geen mens gezien hebben. Ze hebben een krachtige stem gehoord (Deut. 4: 12), want Hij heeft zich van een krachtige stem bediend. Zoals wanneer wij in het donker vanaf een hoge toren of dak een stem horen en toch niemand zien, maar alleen een krachtige stem als van een man horen. En daarom wordt zij dan ook een stem van God genoemd, omdat zij een menselijke stem te boven ging.

Nu zullen jullie horen, waarom God Zich van een stem bediend heeft om Zijn volk te bewegen en wakker te schudden. Hij had namelijk de bedoeling het uiterlijke geestelijke regiment in te stellen3. Want tevoren heeft de tekst gesproken over hoe

3 Regiment = uitoefening van heerschappij.

Mozes op aanraden van zijn zwager Jethro het wereldlijk regiment instelde en leiders en rechters aanstelde. Boven dit uit is er nog een geestelijk regiment, waarin God Zelf in de harten van mensen regeert. Dit rijk kan men niet zien, want het is er slechts in het geloof en zal voortduren tot aan de jongste dag. Dat nu zijn twee rijken4: het wereldlijke, dat met het zwaard regeert en uiterlijk zichtbaar is en het geestelijke, dat alleen met genade en vergeving van zonden regeert. Dit rijk nu kan men uiterlijk niet waarnemen, maar wordt alleen door het geloof verstaan. Tussen deze beide rijken in is er nog een ander rijk geplaatst, dat half geestelijk en half wereldlijk is. Dat bindt de Joden aan geboden en uiterlijke ceremonieën, hoe zij zich tegenover God en de mensen in de wereld in hun uiterlijk gedrag dienen te verhouden.

De Wet van Mozes bindt niet de heidenen, doch slechts de Joden

De Wet gaat slechts de Joden aan; voor ons is zij van meet af aan niet bindend meer.

Want deze Wet is alleen aan het volk van Israel gegeven. Israel heeft deze voor zichzelf en zijn nakomelingen aangenomen. De heidenen zijn hier uitgesloten.

Ofschoon de heidenen ook sommige wetten met de Joden gemeen hebben, zoals b.v.

dat er één God is, dat men niemand leed mag berokkenen, dat men geen overspel mag plegen of stelen en dergelijke dingen meer. Dit alles is hen van nature in het hart geschreven en zij hebben dit niet uit de hemel gehoord zoals de Joden. Daarom gaat deze gehele tekst de heidenen niets aan.

Dit zeg ik omwille van de dwepers5, want jullie zien en horen, hoe zij Mozes leren. Zij beroepen zich krachtig op hem en brengen naar voren, hoe hij het volk met geboden geregeerd heeft. Zij willen slim zijn en willen meer weten dan in het Evangelie te vinden is. Zij houden het geloof voor te gering en komen met wat nieuws op de proppen. Zij roemen zichzelf en beweren, dat het in het Oude Testament staat. Zij willen het volk naar de letter van Mozes' Wet regeren en zij doen, alsof zij deze van tevoren nog nooit gelezen hebben. Dat willen wij echter niet toestaan. Ik zou liever mijn gehele leven lang niet meer willen preken dan dat ik Mozes weer zou toelaten en Christus uit het hart zou willen laten rukken. Wij willen Mozes niet meer als regent of wetgever, sterker nog: God Zelf wil dat ook niet meer hebben. Mozes is alleen een middelaar en wetgever van het Joodse volk geweest; aan de Joden heeft hij de Wet gegeven.

Men moet op de volgende wijze de sectariërs6 de mond snoeren, die zeggen: zo spreekt Mozes, zo staat het bij Mozes geschreven of zoiets dergelijks. Dan moet u zeggen: wij hebben met Mozes niets te maken. Wanneer ik Mozes in één gebod aanneem, dan moet ik de gehele Mozes aannemen (Gal. 5: 3).

Daaruit zou immers volgen: als ik Mozes als meester en wetgever aanneem, dan zou ik mij ook moeten laten besnijden, naar Joods gebruik de kleren wassen en evenzo eten en drinken, en alles houden wat tot het Jood-zijn behoort, zoals het hen in de Wet geboden is. Op een dergelijke wijze willen wij Mozes niet houden noch aannemen.

4 Hier vinden wij een korte weergave van de tweerijken- of twee regimentenleer; het gaat Luther daarbij om de tweevoudige wijze waarop God mens en wereld bestuurt. Hier treffen wij een variant op deze leer aan, doordat Luther er een derde regiment tussenin plaatst, dat half geestelijk en half wereldlijk is, dit om de bijzondere situatie van de Joodse Wet te verduidelijken. Met Christus acht hij aan deze situatie een einde gekomen.

5 Schermgeister of Schwärmer. Scheldnaam die Luther gebruikt voor hen die van de Wittenberger lijn van de Reformatie afweken, m.n. oude medestanders als Karlstadt en Müntzer. Luther verschilt met hen van mening niet alleen m.b.t. de leer van de Geest en het Woord, maar ook m.b.t. de interpretatie van de

5 Schermgeister of Schwärmer. Scheldnaam die Luther gebruikt voor hen die van de Wittenberger lijn van de Reformatie afweken, m.n. oude medestanders als Karlstadt en Müntzer. Luther verschilt met hen van mening niet alleen m.b.t. de leer van de Geest en het Woord, maar ook m.b.t. de interpretatie van de