• No results found

STEEDS VERDER VAN LUTHER VANDAAN

Daarmee komen wij toe aan het derde aspect van de relatie tussen Luther en het gereformeerd protestantisme. We hebben over Luthers directe invloed gesproken met haar twee zijden, daarna zagen wij hoe de na Luther komende orthodoxie, in de

Lutherse traditie vooral ingeluid door Melanchthon, gevolgen heeft gehad ook voor het gereformeerd protestantisme, die de relatie tot Luther voornamelijk negatief hebben bepaald. Tenslotte willen wij nu nog in het kort bezien, hoe er in de gereformeerde traditie toch altijd weer tegenstromingen zijn ontstaan, die zich aan de scholastisering van theologie en prediking hebben trachten de ontworstelen en dan daarbij vooral aansluiting zochten of vonden bij Luther, min of meer bewust.

Om te beginnen moeten wij erop wijzen, dat deze genoemde pogingen niet het beeld van het gereformeerd protestantisme hebben bepaald. Bijna integendeel. Wanneer wij in dit verband naar de negentiende eeuw kijken, dan wordt deze eeuw niet gestempeld door Kohlbrugge maar veel meer door het Duitse idealisme, dat ook in Nederland de geesten boeit en de officiële theologie goeddeels beheerst. R. Prenter heeft er echter terecht op gewezen, dat het idealistische accent in de theologie bepaald niet van Luther stamt, maar in een vervreemde en zelfs vijandige verhouding tot hem staat.

Passen wij dit op het gereformeerde protestantisme van de negentiende eeuw in Nederland toe, dan zien wij dit geconcretiseerd vooral bij de modernen en de ethischen. Het is dan ook te verstaan dat bij iemand als J.H. Scholten, de vader van de modernen, Zwingli hoog op het schild wordt geheven, en hij ook Calvijn weet te waarderen, maar dat Luther bij hem geen genade kan vinden.

In zijn hoofdwerk De leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld is zijn behandeling van Luther in tweeërlei opzicht kenmerkend. In de eerste plaats probeert hij Luther geheel vanuit antropologisch standpunt te interpreteren, dus geheel van de mens uit: Luther begint antropologisch. Dat is historisch bezien een radicale omkering van wat Luther ten diepste dreef. Want juist van Luthers prediking en theologie kan worden gezegd, dat ze zich voltrekken coram Deo.

Vervolgens wijst Scholten Luther af en meent, dat hij met recht door Erasmus is bestreden. Bij Luther is immers sprake van een werktuigelijke beschouwing van de mens en zijn betrekking tot God. Kennelijk verstond Scholten niets meer van de geestelijke diepten van Luthers worsteling om de genade en zijn bevrijdend spreken van Gods ontferming in Christus door het geloof.

De nadruk op de mens heeft in de idealistische negentiende eeuw verhinderd om Luther te verstaan en recht te doen. Ook de ethische theologie heeft deze belemmering ondervonden.

Het zou ons te ver voeren om na te gaan, welke rol Luther heeft gespeeld in de ethische theologie.

Zeker is, dat Luther wel aandacht kreeg, maar op een eenzijdige manier. In Duitsland heeft de negentiende eeuwse theologie in het voetspoor van Schleiermacher vooral de nadruk laten vallen op de antropologische en ethische kanten van Luthers theologie.

Wij denken hierbij vooral aan A. Ritschl, die wel nadrukkelijk zich erop voor liet staan, dat hij in het spoor van Luther ging door ook rechtvaardiging en verzoening centraal te stellen, maar hem op zulk een wijze interpreteerde, dat Luther de vlag werd om zijn eigen idealistische theologie te dekken.

Anderzijds werden de stemmen steeds luider, die Luthers betekenis voor de eigentijdse positie van kerk en theologie afschreven en hem tot een uitloper van de middeleeuwse theologie stempelde (E. Troeltsch).

De eenzijdig antropologische aandacht voor Luther is ook voor Nederland in die tijd kenmerkend. Het is bijvoorbeeld tekenend, dat bij de Luther-herdenking van precies een eeuw geleden - 1883 - twee uitgaven verzorgd werden van Luthers boekje over De Vrijheid van de christenmens. Zij kwamen uit tegenovergestelde hoek, de ethische en

Kohlbruggiaanse. Daarom ook volkomen onafhankelijk van elkaar en met tegenovergestelde intentie. Maar opvallend is wel, dat de christenmens bij beide centraal staat. Bij Scholten was dat: de autonome mens. Bij de ethischen: de ethische persoonlijkheid. Bij de Kohlbruggianen: de rechtvaardigverklaarde goddeloze. Ze verschillen alle drie heel sterk. Toch gaat het bij alle drie over de mens. En we vragen ons af, of dit toch niet meer negentiende eeuws is dan werkelijk en voluit Luther zelf.

Want al is het zo, dat met name de Kohlbruggiaanse interpretatie het dichtst bij Luther zelf staat, van Luther zelf kan gezegd worden: bij hem staat niet de mens, welke dan ook, voorop, maar Christus en in Hem God Zelf.

Als wij de ethische theologie noemden, moeten wij in dit verband denken aan M. van Rhijn, destijds mijn leermeester in Utrecht. Zijn colleges kerk- en dogmengeschiedenis waren op slechts enkele themata gericht. Daarvan werd Luther wel het meest geliefd en geleerd. Voor velen zijn deze colleges onvergetelijk geweest.

Maar in het hart ervan stond zijn college over de bekering, geconcretiseerd in Luthers bekering en geïllustreerd vanuit de gelijkenis van de verloren zoon in Lucas 15:

boeiend, inspirerend en diep doordringend in ons gemoed. Toch achteraf gedacht, sterk gericht op hoe Luther nieuw inzicht verwierf op het punt van de heils- en geloofszekerheid. Dat is dan ook Van Rhijns hoofdthese in zijn Studiën over Luther's Rechtvaardigingsleer: Het voornaamste ligt niet zozeer in de leer van de rechtvaar-diging door het geloof als zodanig, als wel in het streven naar en het verwerken van persoonlijke heilsverzekerdheid, dat achter de formule 'rechtvaardiging door het geloof' klopt.

In dat licht bezien is het dan ook te begrijpen, dat Luther bij de ethischen meer gewaardeerd werd dan Calvijn, die wel een religieus-ethische kern bezat, maar volgens omgeven door een rationalistisch-scholastieke ombouw, die door de ethischen werd afgewezen.

Letten wij meer op de strakkere gereformeerde lijn, dan ontmoeten wij in de negentiende en twintigste eeuw de gereformeerde richting, deels binnen de Ned.

Hervormde Kerk, deels daarbuiten, aanvankelijk in de kerken van de Afscheiding, later vermenigvuldigd met de kerk van de Doleantie. Toegespitst op de vraag, hoe hier de relatie tot Luther uitvalt, blijkt Luthers geestelijke erfenis in ieder geval niet van belangrijke omvang te zijn. In het Neo-Calvinisme stond de interpretatie van Calvijn centraal. In de meer bevindelijke kringen gold dit van de Nadere Reformatie, met name in haar latere ontwikkeling. Theologisch en spiritueel betekende dit, dat de scholastieke accenten in prediking, theologie en geloofsbeleving, overheersten en daarmee de aandacht voor de gelovige mens. Wel kwam Luther op een bepaalde wijze ter sprake. Maar ook hier, in omgekeerde zin als bij vrijzinnigen en ethischen en toch tegelijk met een verrassende parallelliteit, via de poort van de antropologie. In gereformeerd-piëtische kringen heeft Luthers bekeringsweg altijd de geesten geboeid.

Men herkende daarin het patroon van de piëtistische bekeringsgeschiedenis. Daarom stelde men Luther vooral in dit opzicht hoog, en, om een markant voorbeeld te noemen, kreeg de bekende kinderverhalenschrijver W.G. van de Huist van het Nederlands Bijbelgenootschap de opdracht om Luthers bekeringsweg voor de kinderen te vertellen.

Maar, zoals gezegd, ook dit was een bepaalde vorm van antropologische interpretatie, waarin Luther slechts van één kant werd bezien en geaccepteerd. En dit is een interpretatiegeschiedenis, die nog steeds in de Gereformeerde Gezindte met name doorgaat.