• No results found

LUTHER EN DE GEREFORMEERDE TRADITIE

De theologie van Luther is inspirerend. Getuige de gereformeerde confessies vond zijn leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen ook onder de gereformeerden overal weerklank.

Men behoeft niet alle uitspraken van Luther over wet en Evangelie te onderschrijven om zeer dankbaar te zijn voor de reformatorische boodschap die hij met een rotsvaste overtuiging, diepe ernst en buitengewone trefzekerheid bracht.

Hij was al vroeg onder de indruk van het handelen van God onder de schijn van het tegendeel. Hij zag dat in het kruis van Christus geopenbaard. God doodt om levend te maken. Hij veroordeelt ons om ons vrij te spreken. Met de wet doet Hij zijn 'vreemde

werk' (opus alienum) om tot zijn eigen werk (opus proprium) te komen.

Het gevaar bestaat, dat aan dit thema een schema wordt ontleend. De theologische orde die Luther bedoelt, kan wettisch worden opgevat en dat is later ook wel gebleken.

Maar het gaat Luther om een werkelijke ontmoeting van de mens met God. Daarvoor is deze confrontatie met de levende God nodig, die daarop gericht is, dat wij ons als zondaren gelovig overgeven aan Hem die ons in Christus in genade aanneemt.

Wat zou hier van gereformeerde zijde tegen ingebracht kunnen worden? Toch wordt Luthers leer van wet en Evangelie in de gereformeerde traditie niet zonder meer overgenomen.

Als wij willen weten, wat de gereformeerde opvatting is, moeten we zonder twijfel eerst luisteren naar de stem van Calvijn.

Het ligt voor de hand nu Calvijns commentaar op de Brief aan de Galaten te raadplegen. Maar we moeten natuurlijk vooral op zijn hoofdwerk teruggrijpen.

Een plaats die vergelijkbaar is met die van de commentaar van Luther, die men tot diens belangrijkste werken rekent, neemt Calvijns verklaring van de brief in zijn oeuvre niet in. Bij Luther is het uitleggen van de Schrift één met het verkondigen van de Bijbelse boodschap, terwijl Calvijn een strakkere exegese van de tekst geeft.

Men kan Luther en Calvijn als paulinische theologen beschouwen, maar Calvijn is nog veel meer geweest dan een leerling van Paulus. Hij vraagt voortdurend naar de boodschap van het gehele Woord van God. Zodoende ontdekt hij meer samenhang dan Luther.

Hij had in Genève ook nog met andere tegenstanders te maken dan Luther in zijn omgeving. Ook de situatie weerspiegelt zich in de theologie. Zo had Calvijn positie te kiezen tegenover de libertijnen.

Uit zijn verklaring van Galaten 3: 19 blijkt, dat de wet volgens hem niet alleen onder Israël, maar ook in de kerk de functie heeft om de overtredingen aan het licht te brengen en de mensen te dwingen tot erkenning van hun schuld. Typerend is echter, dat hij er meteen op wijst, dat dit geen volledige omschrijving van het nut van de wet is.

Bij Galaten 3: 23 en 24 valt de nadruk meer op het heilshistorische dan op het heilsordelijke of soteriologische aspect van de verzekerde bewaring onder de wet en het komen van het geloof. De tijd van het nieuwe verbond wordt de tijd van het geloof genoemd.

De tuchtmeester geeft de leerlingen bij Calvijn geen slagen, maar laat hen vorderingen maken. De gelovigen van de oude verbondsbedeling hadden minder licht dan wij, maar ook zij wisten, welke weg bewandeld moest worden. Het was nog geen middag, maar de dageraad brak reeds aan.

Terwijl bij Luthers voorstelling de vraag opkomt, of de wet dan niet afgedaan heeft voor de gelovigen, staat Calvijn voor een ander probleem. Is de minder duidelijke openbaring van God niet achterhaald door het volle licht? Hij lost dat op door te laten zien, hoe de bedeling van de schaduwen voorbijgegaan is, maar hoe datgene wat daarin op Christus wijst, van blijvende betekenis is.

Bij Galaten 3: 25 staat: Als regel om goed te leven, als teugel om in de vreze des Heeren bewaard te blijven en als prikkel om onze traagheid te corrigeren, blijft de wet gelden en is ze onaantastbaar. De gelovigen zijn niet onder de wet, omdat de Geest hen vrijmaakt van het juk van de wet (bij Gal. 5: 18).

Wat we in deze commentaar uit het jaar 1548 lezen, komt overeen met wat Calvijn eerder schreef in zijn verklaring van de Brief aan de Romeinen.

Hij is geneigd Romeinen 10: 4 zo te verstaan, dat Christus de vervulling van de wet is, al houdt hij zich nog aan de vertaling 'einde van de wet'. Het woord 'wet' kan staan

voor het geheel van de leer die door Mozes gegeven is. Zijn ambt bestond in het algemeen hierin, dat hij het volk moest onderwijzen aaangaande de ware regel van de godsvrucht. Maar het woord 'wet' kan ook in beperkte zin worden opgevat en dan wordt Mozes tegenover Christus gesteld.

In het eerste geval kan Calvijn spreken van de gehele wet (tota lex) en in het tweede geval gaat het over de wet zonder meer (nuda lex).

Het accent valt meer op het eerste dan op het tweede, terwijl het bij Luther andersom is.

Het is voor wie Calvijn kent, niet bevreemdend, dat hij het onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament na de gelijkheid aan de orde stelt. De continuïteit domineert. Dat corres-pondeert met de stelling: Het verbond met alle vaderen verschilt in wezen en zaak in het geheel niet van het verbond met ons, maar is geheel één en dezelfde. Alleen de bediening verschilt (Inst., II, 10, 2).

De wet is bij Calvijn de wet van het genadeverbond. Het is de verbondsregel. In het genadeverbond is er meer eenheid van wet en evangelie en een voortgang in de opeenvolging van wet en evangelie, dan een spanning of tegenstelling. Wanneer over de gehele wet gehandeld wordt, verschilt het evangelie van haar slechts ten aanzien van de duidelijke openbaring (II, 9, 4).

Er is een heilige verbondenheid van wet en evangelie en het evangelie is niets anders dan de vervulling van de wet (bij Matt. 5: 17).

In de eerste uitgave van de Institutie (1536) gaat er wel een hoofdstuk over de wet vooraf aan het hoofdstuk over het geloof. Maar Calvijn spreekt dan al over drieërlei taak of gebruik van de wet.

Dit gedeelte van de leer vinden we terug in de laatste editie van de Institutie, waarin de wet beschreven wordt als een spiegel, een breidel en een regel: als een spiegel waarin we onze onmacht, ongerechtigheid en vervloeking zien; als een breidel om hen die zich niet bekommeren om recht en gerechtigheid, te bedwingen door de vrees voor straf; als een regel voor het leven van de gelovigen, in wier harten de Geest van God reeds regeert.

Het zwaartepunt ligt bij Calvijn ergens anders dan bij Luther. Hij noemt het derde gebruik immers het voornaamste. Dat komt het dichtst bij het eigenlijke doel van de wet.

Voor hem is de wet wel eerst een spiegel, maar op het woordje 'eerst' valt niet zoveel nadruk als bij Luther en Melanchthon. in het hoofdstuk over de wedergeboorte door het geloof wordt een wettische opvatting van de boetvaardigheid – als zou deze aan het geloof moeten voorafgaan - afgewezen (Inst., III, 3). Van beslissende betekenis is ook wat in het begin van boek III gezegd wordt over het verborgen werk van de Heilige Geest. Christus verbindt ons aan Zich door de Heilige Geest.

Niet zelden heeft men in Calvijns leer van de heiliging wettische trekken menen te kunnen ontdekken. Hier heeft niet alleen het Evangelie een functie, maar ook de wet als regel voor ons leven. Maar de norm voor het nieuwe leven is de bron niet! Het is de wet van het verbond, waarin de Heere eist wat Hij belooft te geven.

Men kan zeggen, dat bij Luther de wet dienstbaar is aan het Evangelie. Daarom is het bij Calvijn nog niet omgekeerd, zodat het Evangelie de wet zou dienen. Het gaat hem bij wet en Evangelie om het ene Woord van God.

Een vergelijking doet ons tot de slotsom komen, dat Calvijn veelzijdiger is dan Luther. De mens wordt ook bij hem geconfronteerd met God, Bij Luther heeft de wet bijna alleen te maken met de rechtvaardiging van zondaren. Calvijn ziet haar meer in het licht van het geheel van de heilsopenbaring en van het heilswerk van God.

De gereformeerde traditie is zo veelkleurig en veelvormig, dat bij sommige vertegenwoordigers ervan ook wel andere opvattingen van de verhouding van wet en Evangelie te vinden zijn. Wel geldt de wet steeds als regel van de dankbaarheid, maar met het schematiseren van de verhouding van wet en Evangelie en het vooropstellen en op zichzelf beschouwen van de wet als kenbron van de ellende verwijdert men zich wel eens meer van Calvijn dan goed is. Soms beroept men zich daarbij op Luther!

Maar juist Calvijn staat op dit punt dichter bij de Schrift.

Tenslotte hebben we de vraag onder zien, hoe de gereformeerde belijdenisgeschriften, althans de Nederlandse belijdenisgeschriften, over wet en Evangelie spreken, Daarin is een traditie vastgelegd die meer is dan alleen maar een traditie.

We concentreren ons op het meest wezenlijke en beperken ons tot de Heidelbergse Catechismus.

Via Ursinus zou diens leermeester Melanchthon invloed gehad kunnen hebben op inhoud en vorm van dit klassieke leerboek. Maar Ursinus was ook een leerling van Calvijn.

Plaats en wijze van behandeling van de decaloog (Zondag 34-44) zijn niet geïnspireerd door de theologie van Wittenberg, maar door die van Genève. Er is een vergaande overeenstemming met afdeling 21-33 van de Catechismus van Calvijn. Ook antwoord 91 is geheel in de geest van Calvijn.

Men zou het 'simul justus et peccator' kunnen horen in de belijdenis van de rechtvaardiging (antw. 60). Wat hier uitgesproken wordt, is echter niet specifiek Luthers. Het is zonder meer reformatorisch.

Het eerste deel van de Catechismus (Zondag 2-4) zou aan Luther of aan Melanchthon kunnen doen denken. Maar Calvijn kent dit gebruik van de wet van God eveneens en ook hij haalt er Romeinen 3: 20 bij aan.

Kennis van onze ellende uit de wet van God is geen kennis die door de wet alleen verkregen wordt. Zo exclusief heeft Luther het ook al niet gezien.

Bij Zondag 2-4 moet men Zondag 1 niet uit het oog verliezen. Hier is een christen aan het woord die de enige troost in leven en sterven kent: hij is het eigendom van Christus. De Catechismus is geen beschrijving van een weg die men gaan moet: van de wet als kenbron van ellende naar het Evangelie als boodschap van de redding en dan weer terug naar de wet als regel voor het leven. Met het 'ten eerste, ten tweede, ten derde' wordt geen chronologische orde bedoeld. Wel houdt de kerk ons op grond van het Woord van God voor, dat de kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid bij de enige troost aan de orde komt, echter niet na, maar naast elkaar, niet los van elkaar, maar in onderlinge samenhang.

In vele opzichten is de Catechismus een weergave van de reformatorische en niet alleen van de gereformeerde leer. Als het over de wet gaat, is ons leerboek in de lijn van Calvijn. Bijbels gezien is dat ook volkomen verantwoord.

4. LUTHER, door Drs. K. Exalto16 INLEIDING

Wie was Luther? Al eeuwenlang, vooral sinds Luthers dood, is deze vraag ontelbare malen gesteld. Er zijn ook reeds tientallen verschillende antwoorden op gegeven. Er zijn ettelijke Lutherbeelden ontworpen. Door theologen en historici; door filosofen en psychologen. Men heeft Luther vereerd en men heeft hem verguisd; men heeft hem geschetst met kleurrijk paneel, maar ook met zwarte kool. Luthers persoon en werk zijn menigmaal het kruispunt geweest, waarop de wegen van grote geesten uiteen gingen.

De vraag: wie was Luther? kan bevreemden. Wellicht is er in heel de geschiedenis van de kerk nimmer een man van formaat geweest die zo veelvuldig en ook zo openhartig over zichzelf, over eigen levensgang en eigen diepste bedoelingen gesproken en geschreven heeft als Luther. Maar blijkbaar is er aan hem, desondanks, iets raadselachtigs gebleven.

Zou men hem niet begrepen hebben? En waaraan ligt dat dan? Haat kan verblinden, dat weten wij, en dat men Luther gehaat heeft staat vast. Maar ook de liefde kan het gezichtsvermogen beperken, en dat men Luther hartstochtelijk heeft liefgehad staat eveneens vast.

Ook heeft men steeds het gevaar gelopen eigen geliefkoosde ideeën en opvattingen terug te lezen in Luthers geschriften. Men schiep dan van hem een mens naar eigen beeld en gelijkenis. Zo kreeg men de piëtistische, de moralistische, de idealistische, de existentialistische en de marxistische Luther.

Velen hebben zich graag met een beroep op zijn naam willen dekken. Waarmee zij in ieder geval bewezen hebben, dat hij een man van gezag was.

Het verhaal zou veel te lang worden als wij gingen ophalen wat men Luther allemaal aan goeds en kwaads heeft toegedicht. Maar laten wij, om een indruk te geven, toch iets mogen noemen.

Al tijdens zijn leven werd hij door vele volgelingen gewaardeerd als een profeet. Al in 1519 noemde men hem een Elia. Kort na zijn sterven noemde Mathesius hem een nieuwe Mozes. Anderen trokken een vergelijking tussen Luther en Daniël - lagen niet beiden in een leeuwenkuil? Al spoedig kwam daarbij, dat men hem een Duits profeet noemde - een symptoom van ontwakend nationalisme. Weldra kreeg Luther een zeker aureool. Hij was een man van God. Men gevoelde zich dankbaar voor hetgeen hij geleerd en gedaan had.

Pas zijn piëtistische volgelingen waren het die wat kritischer tegenover hem kwamen te staan. Hij was toch wel erg scherp en grof in zijn polemiek, vonden zij. En zij voelden zich ook minder gelukkig met zijn scherts en humor. Hij had de heiligheid van het leven wel wat sterker mogen benadrukken. Toch hield men, ook in deze tijd, zij het met een sterke nuance, zijn theologie wel aan.

Eerst in de tijd van de Verlichting begon ook die te wankelen. Maar toen kreeg tegelijk de mens Luther weer wat meer waardering. Was hij niet een eerzaam vader te

16 Luther en het gereformeerd protestantisme; door Dr. W. Balke, Drs. K. Exalto, Prof. Dr. J. van Genderen, Prof. Dr. C. Graafland, Dr. J. Hoek, Prof. J. Kamphuis, Prof. Dr. W. van ’t Spijker, Dr. C. A.

Tukker. UITGEVERIJ BOEKENCENTRUM B.V., ’s-GRAVENHAGE, 1982

midden van zijn kinderen? Hij leerde ons burgerlijkheid en gezelligheid. Hij had een heldere kop en was een voorbeeld van deugden. Bestreed hij niet het bijgeloof van Rome? En als er één ding was waarop de verlichten van de 18de eeuw het voorzien hadden, dan was het wel het 'bijgeloof'. Alleen, zij telden daar meer bij dan in het hoofd van Luther ooit had kunnen opkomen, onder andere het geloof aan engelen en duivelen.

Weer wat later viert men in Duitsland in Luther de nationale held. Zijn 'vrijheid van de christenmens' wordt vertaald in politieke termen. Deze waardering van Luther heeft in ons buurland een taai leven gehad. Het heeft de Duitsers lang niet altijd goed gedaan.

Voor velen van hen had Luther beter tot een andere natie kunnen behoren.

In de 19de eeuw ziet men vooral in Duitsland, waar men Luther nimmer vergeten kon, de Lutherwaardering hevig schommelen. Men weet hem te prijzen en soms tegelijk ook te misprijzen. Curieus is de waardering die Ludwig Feuerbach voor hem heeft weten op te brengen, hij maakte van Luther de kroongetuige van atheïsme en materialisme.

Langzaam aan groeide er echter een zakelijker waardering zowel voor de persoon van Luther als voor zijn werk, de reformatie van de kerk. De spits werd afgebeten door de historicus Leopold van Ranke, later gevolgd door Gerhard Ritter, Paul Joachimsen en anderen.

Terwijl Albrecht Ritschl, de theoloog, Luther nog sterk in eigen straatje trok, ondernam Theodosius Harnack een serieuze poging door te dringen tot het hart van zijn theologie. Nu duurde het niet lang meer of het nieuwe Lutheronderzoek ging van start. Na 1917, een gedenkjaar, is het volop aanwezig, en nu niet alleen meer in Duitsland, maar ook overal elders.

Luther werd ook gehaat, wij merkten het al op. Door Dopersen en rooms-katholieken is hij niet ontzien. En het heeft, althans wat de laatste groep betreft, lang geduurd;

zelfs tot in moderne tijd toe. Maar zien wij eerst naar de Dopersen. Wij vatten ook Thomas Müntzer daaronder en de Zwickauer profeten, al is dat niet geheel correct.

Luther was hun te vleselijk. Hij wilde niet luisteren naar het inwendige Woord, een synoniem voor de Geest. Hij zwoer naar hun besef bij de letter van de Schrift. Hij paaide ook teveel de overheid. Hij koos verkeerd in de strijd die de boeren ontketenden tegen de vorsten, omdat zij de onderdrukking moe waren. Hij durfde niet te oogsten wat hijzelf gezaaid had; hij was dus halfslachtig. In plaats van te kiezen voor Gods arme uitverkorenen, Gods bondgenoten, speelde hij met de machthebbers van deze wereld onder één hoedje. Bitter was de gal die men van deze kant bij tijden over Luther heeft uitgespuwd. Menig dopers voorganger had eens geleefd in de ban van Luther, maar, omdat hij hem niet radicaal genoeg was, de rug toegekeerd, wat dan omsloeg in bittere haat.

Maar ook de oud-gelovigen, de rooms-katholieken, keerden zich tegen hem. Ook in deze strijd ging het hard tegen hard: Luther spaarde hen niet en zij spaarden Luther niet.

Dat Luther een ketter werd genoemd, was wel vanzelfsprekend. Dat had hij te danken alleen al aan het feit dat hij het pausdom aanviel en afviel. De banbul Exsurge Domini (13-6-1520) loog er niet om. Paus en curie zagen in hem een rebel, een revolutionair, en noemden hem zelfs een wild zwijn. Dat bleef gehandhaafd, door de eeuwen heen.

Nog in 1915 noemde paus Benedictus XV Luther een satanische pest.17 En nog bonter

17 In augustus 1520 ontving Luther de dagvaarding om zich te Rome te verantwoorden omdat als ketter werd beschuldigd. De beschuldiging ging vergezeld met een document waarin zijn

maakte het in 1925 de curie-kardinaal Carlo Salotti, door Luther een uitbroedsel van de hel en een schandelijk levend mens te noemen, die bovendien alle cultuur in Duitsland vernietigde, die evenwel door Canisius, die in datzelfde jaar, 1925, werd heiliggesproken, gered zou zijn.

Gingen paus en curie voorop in de veroordeling van Luther, de roomse universiteiten volgden. Aan de veroordeling van Luther door de Sorbonne is reeds een hele studie gewijd. Maar de theologische faculteiten te Leuven en elders deden ook mee.

Meer dan vier eeuwen lang is het rooms-katholieke oordeel over Luther blijven steken in wat eens zijn gezworen vijand Johannes Cochlaeus, een tijdgenoot, over hem te berde had gebracht. Pas in onze tijd is men in de kring der serieus te nemen rooms-katholieke historici deze 'vuilschrijverij' te boven gekomen. De gekste dingen heeft

Meer dan vier eeuwen lang is het rooms-katholieke oordeel over Luther blijven steken in wat eens zijn gezworen vijand Johannes Cochlaeus, een tijdgenoot, over hem te berde had gebracht. Pas in onze tijd is men in de kring der serieus te nemen rooms-katholieke historici deze 'vuilschrijverij' te boven gekomen. De gekste dingen heeft