• No results found

CHRISTUS STAAT IN HET MIDDELPUNT, MAAR ALS VERLOSSER De Christus van de Schriften kan schuilgaan achter het beeld dat mensen zich van

Hem gevormd hebben.

Dat heeft Maarten Luther persoonlijk ontdekt. In de tijd dat hij als monnik naar de regels van de orde van de Augustijner Eremieten leefde, was Christus voor hem de Rechter, zoals Hij dat voor talloze christenen in de middeleeuwen was. Luther heeft

Jezus ook gezien als het voorbeeld dat hij moest navolgen. Dat is geen wonder, want in die tijd was Hij voor hem allereerst het grote voorbeeld.

Maar hij heeft de Heere Jezus Christus door middel van de Heilige Schrift leren kennen als zijn Heiland en niet als een nieuwe Mozes. Het Evangelie is geen nieuwe wet.

Zo is het begrijpelijk, dat hij op meer dan op één plaats onderscheidt tussen Christus als gave, als geschenk van God (donum) en als voorbeeld (exemplum). 'Ik moet Christus aannemen als Zaligmaker, dan zal het mij aan niets ontbreken. Wanneer ik geloof, neemt het geloof Christus geheel aan. Maar als ik Hem zie als voorbeeld, bereik ik nauwelijks een honderdste of een duizendste deel. Op de dag van de vreugde, als we zonder aanvechtingen zijn, is het wel mogelijk Hem als voorbeeld te zien, maar in de tijd van de aanvechtingen moet het geloof zich richten op wat Christus voor ons gedaan heeft. Onder de voorbeelden kan ik Daniël, Petrus en Paulus vinden', zegt Luther. 'Ik wil echter Christus, want er is niemand zoals Hij: Ik heb Hem als Verlosser nodig' (op Gal. 5: 8).

Hiermee correspondeert de uiteenzetting die al bij Galaten 3: 9 en Galaten 3: 13 gegeven werd. Volgens de gedrukte commentaar zegt Luther hier: 'Wij ontkennen niet, dat Christus voor de vromen een voorbeeld is om na te volgen, maar hierdoor worden zij niet rechtvaardig voor God. Als het gaat over de wijze waarop wij gerechtvaardigd worden, moet Christus alleen ons voor ogen worden gesteld, zoals Hij sterft voor de zonden en opstaat ten behoeve van onze gerechtigheid, en moet Hij in het geloof worden aangenomen als gave en niet als voorbeeld.

De paus zegt: Wie vroom wil leven, moet wandelen, zoals Christus gewandeld heeft.

Dat is naar zijn eigen woorden: Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, zoals Ik gedaan heb (Joh. 13: 15). Maar wie het zo stelt, vervalt in dezelfde fout als de Joden, die alleen maar roemen in Abraham, die werken doet. Om behouden te worden, moesten zij de gelovige Abraham navolgen.'

Als de 'sofisten' - bedoeld zijn de theologen die menselijke wijsheid trachten te verbinden met het Woord van God - Christus van de zonden en van de zondaren scheiden en Hem slechts voorstellen als een voorbeeld dat wij moeten navolgen, maken zij Christus tot een rechter en tiran, die vanwege de zonden vertoornd is en de zondaren veroordeelt.

Dezelfde tegenstelling heeft Luther op het oog, als hij er met grote nadruk op wijst, dat Christus geen Wetgever is, zoals Mozes dat was, maar dat Hij de wet vervult.

In de commentaar van 1535 staat bij Galaten 4: 5: 'Daarom is dit een zeer verderfelijke dwaling van de monniken en sofisten, die Christus afschilderen als een nieuwe Wetgever na Mozes. Dat lijkt wel op de dwaling van de Turken, die hun Mohammed verkondigen als een nieuwe wetgever na Christus. Maar Christus is niet gekomen om de oude wet af te schaffen en een nieuwe wet te geven, maar Hij is, zoals Paulus zegt, door de Vader in de wereld gezonden om hen die onder de wet waren, vrij te kopen. Als wij dat geloven, kunnen wij hier alle omstandigheden van het leven en in het uur van onze dood met een vast en standvastig vertrouwen zeggen: Wet, u hebt geen enkel recht op mij. Wat beschuldigt en veroordeelt u mij tevergeefs.'

Wat Paulus in Galaten 2: 17 zegt, wordt door Luther uitgelegd als een scherpe aanval op de valse apostelen en op allen die op eigengerechtigheid vertrouwen. 'Zij keren alles om door van de wet Christus te maken en van Christus de wet. Zij zeggen: Na Christus en nadat Hij alle gerechtigheid volbracht heeft, is het nodig, dat je de wet onderhoudt, als je gerechtvaardigd wilt worden, want je bent nog een schuldenaar van de wet.'

In de gedrukte commentaar lezen we bij dezelfde tekst ook nog: 'Wie dus leert, dat het

geloof in Christus niet rechtvaardigt, als de wet niet tegelijk wordt onderhouden, maakt Christus tot een dienaar van de zonde, d.w.z. tot een leraar van de wet die hetzelfde zegt als Mozes. Dan is Christus dus geen verlosser of schenker van de genade, maar een wrede tiran, die evenals Mozes het onmogelijke eist. Erasmus en de papisten zijn van oordeel, dat Christus een nieuwe wetgever is. De geestdrijvers (fanatici) vinden in het Evangelie alleen maar nieuwe wetten over werken. Wetten genoeg bij Mozes! Het Evangelie is echter de verkondiging van Christus: Hij vergeeft de zonden, schenkt genade en rechtvaardigt en verlost zondaren.

Het is de satan die met zijn listen wil bereiken, dat men Christus ziet als aanklager en rechter en niet als Trooster en Verlosser.'

Bij Galaten 5: 2 zegt Luther volgens de commentaar van 1535: 'Als de duivel de gedaante van Christus aanneemt en op deze wijze met ons disputeert: dit had je volgens de vermaning van mijn woord moeten doen en je hebt het nagelaten; dat had je moeten nalaten en je hebt het gedaan en dus moet je weten, dat ik je straffen zal, moet dat in het geheel geen indruk op ons maken, maar moeten we dadelijk denken:

Zo spreekt Christus niet met hen die wanhopig zijn. Het geknakte riet verbreekt Hij niet en de walmende vlaspit dooft Hij niet uit. Hij zegt: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.'

Juist met het oog op de aanvechtingen trekt Luther de registers van het Evangelie open!

Zo gaat hij in deze commentaar verder bij Galaten 5: 4: Als de duivel Christus niet in een wetgever veranderen kan, probeert hij nog wel de wil naast Hem te stellen:

Christus èn de wet. Maar het is onmogelijk, dat Christus en de wet tegelijk in het hart wonen. Òf Christus moet wijken, óf de wet. Als u echter in de overtuiging leeft, dat Christus en het vertrouwen op de wet samen in het hart kunnen wonen, moet u weten, dat niet Christus, maar de duivel in uw hart woont onder de vermomming van Christus. De ware kennis van Christus of het geloof stelt heel eenvoudig vast: Of u goede werken gedaan hebt of slechte – om de goede werken wordt u niet gerechtvaardigd, en om de slechte niet veroordeeld. Want Christus alleen rechtvaardigt mij, tegen mijn slechte werken in, en zonder mijn goede werken.

Dit alles betekent niet dat Luther niet wil weten van Christus als ons Voorbeeld, als het over de heiliging gaat en van goede werken gaat als vruchten van het geloof. Het is duidelijk, dat hij voortdurend aan de rechtvaardiging van een zondaar voor God denkt. Terwille daarvan moet Christus als Gods Gave verkondigd worden.

Zoals wij zagen, hebben de tegenstellingen waarmee Luther werkt, in de eerste plaats een functie in het conflict met Rome. Maar dat is het toch niet alleen. Behalve de 'papisten' worden de anabaptisten, de fanatici, de sektariërs en soms ook de 'sacramentariërs' bestreden. In wezen is het voor hem dezelfde controverse.

In de afwijzing van het zuivere Evangelie van Christus ziet Luther het werk van de duivel. Bij de verklaring van Galaten 1: 4 zegt hij reeds: Paulus geeft hier een definitie van Christus. Christus is de Zoon van God en de Zoon van de maagd, die overgeleverd en gestorven is voor onze zonden. Als de duivel een andere Christus naar voren brengt, moet u zeggen: Dat is onwaar. Christus is een persoon Die niet eist, bang maakt en terneer velt. Hij wil niet met ons afrekenen, maar Hij neemt de zonden weg. Hij heeft ze aan het kruis genageld en uitgeblust in Zichzelf, toen Hij voor onze zonden werd overgeleverd. Verwerk het voornaamwoord (onze) goed!

Hier treft ons de opmerking: 'Wat ik zeg, zeg ik voor een deel uit ervaring'. Bij verschillende teksten heeft Luther gelegenheid erop te wijzen, dat Christus geen Mozes, geen wetgever is. Hij is de Zoon van God, Die uit liefde, niet om onze

verdienste of gerechtigheid, maar uit enkel ontferming en liefde Zichzelf overgegeven heeft. De leermeesters van Luther hebben hem een verkeerde leer voorgehouden. Zijn studenten zijn zeer bevoorrecht, omdat zij niet doordrenkt zijn met de verkeerde opvattingen waar hij zo'n moeite mee gehad heeft. Hij zegt ervan: 'Ik verbleekte, wanneer ik de naam Christus hoorde' (bij Gal. 2: 20).

Als Luther Christus als Gave stelt tegenover Christus als Voorbeeld en Christus als Verlosser tegenover Mozes als wetgever, is het hem te doen om de Bijbelse kennis van Christus.

Christus staat in het middelpunt. Hij is onze gerechtigheid voor God en Hij alleen.

Van hieruit zijn Luthers krachtige uitspraken over wet en Evangelie te verstaan.

Daarom was dit ook zo'n dankbaar thema. Met behulp van allerlei variaties op dit thema kon de hervormer tot uitdrukking brengen wat hem na aan het hart lag.