• No results found

De voorbereiding van de terugkeer

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 83-90)

HET LAATSTE JAAR

2. De voorbereiding van de terugkeer

D e voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd Nederland stelde de regering in Londen voor een aantal problemen van fundamentele be­ tekenis. Het eerste was de coördinatie van het gewapend verzet. De Jo n g beschreef hoe koningin W ilhelmina zich sterk had gemaakt voor een benoem ing van prins Bernhard tot opperbevelhebber van de Binnen­ landse Strijdkrachten. Het kabinet was w einig gelukkig met deze gedachte, maar moest de benoem ing noodgedwongen accepteren, aldus De Jong. N. D. J. Barnouw, medewerker van het r i o d, vroeg de auteur nadrukkelijker afstand te nemen van het doorzetten van deze benoeming door de koningin en de prins, omdat hij dat in andere gevallen ook gewend was. Maar D e Jo n g antwoordde:

( ‘Op het punt van het uiten van goed- o f afkeuring wil ik mij in het algemeen zeer beperken. Dergelijke persoonlijke uitspraken voegen niets toe aan het historisch gebeuren. Natuurlijk kunnen zij soms niet gemist worden, met name wanneer het gaat om aangelegenheden waarover bijv. de Enquêtecommissie een uitspraak heeft gedaan — dan acht ik mij verplicht mijn eigen oordeel in eigen woorden vast te leggen. Is dat hier

noodzake-4 Verslagen van gesprekken van D e Jo n g met prins Bernhard d.d. 2 8 - 1 2 - 1 9 7 9 en 9 - 7 - 1 9 8 0 .

t lijk? Ik citeer uit het dagboek van Van Lidth “de hals-over-kop-methoden waarmee dit door h m wordt doorgedreven” en ik geef weer dat het kabinet het gebeurde bepaald afkeurde en de waarborg wenste dat dit niet zou worden herhaald. Dat is alles historisch relevant en moet ik daar nu nog aan toevoegen dat ook ik vind dat die doordraverij nogal bedenkelij k was ?’ (m)

O verigens lag de zaak volgens D e Jo n g niet eens zo simpel, want ook de meest betrokken ministers, Gerbrandy en Van Lidth, was volgens hem w el het een en ander te verwijten.

Een ander belangrijk ‘terugkeer-probleem’ was ook de wettelijke regeling van de vorm ing van een noodparlement, van tijdelijke provin­ ciale staten en van tijdelijke gemeenteraden voor de overgangsfase na de bevrijding. Koningin W ilhelmina weigerde in september 19 44, toen de spoedige bevrijding van Nederland voor de deur leek te staan, het ontwerpbesluit met betrekking tot het noodparlement te tekenen. M et de manier waarop dit uiterst belangrijke punt werd geregeld was namelijk de door haar verlangde politieke vernieuwing nauw verbonden. Daarom meende W ilhelm ina dat zij geen wettelijke regeling mocht bekrachtigen, die niet eerst was voorgelegd aan de gebundelde illegaliteit. De Jo n g schreef dat de koningin hier ‘inconstitutioneel’ handelde:

( ‘Zij was zich heel wel bewust dat de betrokken voornemens en daden in strijd waren met de Grondwet en dat zij zich dus eigenlijk op een inconstitutioneel pad begaf, maar los nog van het feit dat zij juist die Grondwet welke haar zo aan banden legde, als verouderd beschouwde omdat deze niet langer uitdrukking gaf aan wat, naar zij meende, in het volk leefde [...], vond zij steun in de overweging dat haar slechts bezorgdheid dreef voor de toekomst van Nederland.’ (M i)

Een aantal meelezers (Fraenkel-Verkade, In ’t Veld en Verdam) had wel begrip voor dit oordeel van de Jo n g, maar maakte krachtig bezwaar tegen gebruik van de term ‘inconstitutioneel’. Verdam merkte op dat constitu­ tioneel en inconstitutioneel m oeilijke begrippen zijn, vooral in verband met staatsnoodrecht, dat ‘zo vaak over de constitutie heen springt’. Hij voegde hieraan toe:

t ‘Het gaat hierom: de koningin weigert te tekenen omdat de illegaliteit niet

is gehoord. Ge vindt haar gedachte volstrekt constitutioneel [...]. Hier stelt ge [...] de vraag: “Waarom had zij geweigerd?” En dan presteert ge het om die constitutionele weigering binnen 20 regels te herleiden tot inconstitu­ tioneel denken. Ik vind dit niet redelijk.’ (M i)

D e Jo n g hield in de ‘M em orie van Punten’ staande dat hij niet te ver ging met zijn uitspraak en wees op een aantal andere gevallen waarbij de

D I S C U S S I E

koningin dingen had gedaan die krachtens de geldende Grondwet niet mochten en waarbij zij haar ministers had gepasseerd. De auteur toonde zich bewust van de zwaarte van het door hem geuite verwijt, maar hij meende dat de feiten waarop hij zich baseerde onomstotelijk vast stonden en dat hij daarom ook niet anders kon oordelen. Op verzoek van D e Jo n g lichtte Verdam zijn bezwaren nog schriftelijk toe, maar de auteur handhaafde met instemming van de begeleidingsgroep de term ‘inconsti­ tutioneel’. W el besloot hij zijn tekst op enkele ondergeschikte punten aan te passen. Aanvankelijk was De Jo n g van mening dat de neerslag van deze discussie aan de minister-president moest worden toegezonden, maar later besloot hij de toezending aan de minister-president te beperken tot zaken waarin nog levende leden van het koningshuis een rol hadden gespeeld, (vi)

Verderop noemde D e Jo n g het optreden van de koningin opnieuw ‘inconstitutioneel’ in verband met het feit dat zij in het najaar van 19 44 de Grote Advies Com m issie der Illegaliteit gevraagd had een delegatie naar Londen te sturen om met haar van gedachten te wisselen over de kwestie van het instellen van een noodparlement. Dit was uitdrukkelijk tegen de zin van Gerbrandy geweest en buiten diens form ele voorkennis. Brug­ mans merkte op dat het staatshoofd formeel het recht heeft bij een kabinetsformatie ieder die zij w il om advies te vragen. D e Jo n g antwoordde echter dat het hier geen kabinetsformatie betrof; het zittende kabinet had althans zijn ontslag niet aangeboden.

(M i)

Tijdens de discussie kondigde D e Jo n g aan zich nog eens te zullen beraden op het gebruik van de gewraakte term. D it leidde tot wijziging van een zin uit het concept-manuscript die luidde: ‘dat de koningin met de uitnodiging aan de g a cinconstitutioneel heeft gehandeld, lijdt voor ons geen tw ijfel’. Dit laatste werd: ‘dat de koningin zich met de uitnodiging aan de g a c [...] los heeft gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid, lijdt voor ons geen tw ijfel.’6

D e Jo n g stelde in zijn tekst vervolgens de vraag waarom het kabinet wegens deze gang van zaken niet zijn ontslag had gevraagd. De belangrijkste reden was volgens de auteur dat de ministers er niet zeker van waren dat dit verzoek zou worden ingewilligd. Bovendien vreesden ze dat de koningin de formatie van een kabinet zou bevorderen dat geen enkele voeling had met de Nederlandse politieke werkelijkheid. ‘Kort­ om: de ministers wilden de koningin tegen haar eigen autocratische

D E E L I

0

neigingen in bescherming nemen.’ (Mi) Brugmans en In ’t Veld tekenden opnieuw bezwaar aan. Volgens beiden trachtte W ilhelm ina zo goed m ogelijk op de hoogte te blijven van wat er in bezet Nederland leefde en dacht zij dat de ministers hierin onvoldoende inzicht hadden. D e Jo n g hield echter staande dat de bezorgdheid die hij bij de ministers had gesignaleerd ook reëel bestaan had. Tijdens de discussie liet hij echter weten dat hij bij nader inzien zijn conclusie w ilde herzien; volgens de definitieve tekst dienden de ministers hun ontslag niet in uit vrees ( ‘dat de koningin een kabinet zou doen vormen dat minder aanraking had

met de Nederlandse politieke werkelijkheid, dan het zittende, en met name bij de grote bondgenoten Engeland en de Verenigde Staten aanleiding zou geven tot scherpe kritiek’.7

O ok elders in de ‘Londense’ gemeenschap leefden tegen het eind van de oorlog geprononceerde ideeën over de noodzaak van politieke hervor­ m ingen na de oorlog. De Jo n g bracht in een voetnoot in zijn concept- manuscript gedachten ter sprake die in de staf van prins Bernhard leefden over een benoem ing van de prins tot ‘stadhouder’. D e Jo n g zag dit als ‘loos gepraat’, voortgekomen uit een ‘tekort aan democratisch besef bij enkele van de naaste medewerkers van de prins’. In ’t Veld en de OD-groep vroegen zich a f o f dit voldoende terzake was en adviseerden de auteur deze voetnoot maar te laten vervallen. D e Jo n g vond echter dat hij er juist aan deed de voetnoot te handhaven, ook in het licht van nadere gegevens die hij aan zijn tekst had toegevoegd. Bovendien had hij de noot uitvoerig met prins Bernhard besproken, waarbij deze had opgemerkt dat de noot op zichzelf gesproken juist was. De prins ontkende echter dat het zijn adjudant Ch. H. J. F. van Houten was geweest die deze gedachte het luidst had verw oord en vroeg De Jo n g bovendien nog duidelijker dan al was gebeurd w eer te geven dat koningin W ilhelmina hiermee nooit akkoord gegaan zou zijn. (Mi) De begeleidingscommissie zag geen redenen om bij D e Jo n g op verdere wijzigingen aan te dringen, (vi)8

In de conflicten rond de terugkeer van de regering naar bevrijd Nederland heeft Burger als minister zonder portefeuille en later van Binnenlandse Zaken een hoofdrol gespeeld. Hij was een van de Londense bewindslieden die na de bevrijding van Zuid-N ederland tussen septem­ ber en novem ber 1 944 met generaal Kruis, de chef-staf van het M ilitair Gezag, in conflict waren geraakt over de uitoefening van het gezag in

7 D eel i o a, 9 4 3 (904).

D I S C U S S I E

bevrijd gebied. In januari 19 45 ontstond vervolgens een kabinetscrisis, toen de minister-president Burger de wacht aanzegde naar aanleiding van een radiotoespraak waarin deze nuancering en matiging bij de zuivering en internering van van collaboratie verdachte personen had bepleit. Burger maakte kritische kanttekeningen bij de hoofdstukken 8 (‘Londen arriveert’) en 9 (‘ Problemen voor het M ilitair Gezag’) van het concept- manuscript, waarin ook hij ten tonele werd gevoerd:

( ‘Al met al wordt de productie, zo respectabel als die zij n moge, een Londens verhaal van: 1. lo f op de koningin, 2. lo f op Gerbrandy, 3. lo f op Somer’s b i

en 4. lo f op het m g. Het eerste kan ik verstaan uit hoofde van het feit dat h m

zich niet heeft mogen verweren, met name ook niet voor de Enquêtecom­ missie, het tweede kan ik om psychologische redenen die ik wel eens eerder heb gememoreerd9, als een aberratie met een schouderophalen laten voor wat het is. Het derde kan gedekt worden — met erkenning voor de grote fouten van Somer, door het misbruiken van zijn dienst voor particuliere en politieke doeleinden — met het spreekwoord dat in het land der blinden eenoog koning is, maar het vierde passeert alle grenzen.’ (M i)

D e Jo n g tekende in de ‘M em orie van Punten’ aan:

( ‘Ik vind dat het op mijn weg ligt, de beoordeling door Burger van de twee genoemde hoofdstukken aan U voor te leggen. Hij heeft, naar ik aanneem, een kopie van zijn brief aan mij bewaard, maar heeft niet de behoefte gehad, in deze beoordeling iets te wijzigen toen hij in latere hoofdstukken gegevens aantrof waaruit hij had kunnen afleiden dat ik geenszins kritiekloos sta tegenover koningin Wilhelmina, Gerbrandy, het Bureau Inlichtingen en generaal Kruis. In het algemeen getuigen de brieven die ik van Burger heb ontvangen (ik heb menigmaal door hem voorgestelde zakelijke correcties overgenomen), van een grote verbittering over datgene wat tenslotte in Londen met hem is gebeurd. In geen van zijn brieven heb ik ooit een spoor van zelfkritiek gevonden.’ (M i)

In januari 19 4 5 ontstond de kabinetscrisis naar aanleiding van Burgers radiorede over de zuivering. D e Jo n g keurde de strekking en inhoud van deze rede uitdrukkelijk a f omdat Burger naar zijn mening de indruk wekte

9 Burger heeft als m eelezer van deel 9 D e Jo n g een aantal reacties op concept-hoofd- stukken gezonden waarin hij diens oordeel over Gerbrandy als minister-president bij herhaling veel te positief noemde, zonder overigens de psychologie van de auteur ter sprake te brengen. Burger schreef D e Jo n g op 2 8 februari 1 9 7 9 over het beeld dat van Gerbrandy was geschetst: ‘H et is ontworpen aus einem Guss. M ed e daarom is het zo boeiend. Z o zal Gerbrandy de historie ingaan. En van mij m ag ie, want de haast onvermijdelijke betrekkelijke waarde van geschiedschrijving is mij bekend. D e grens tussen historie en de, aan feitelijkheden gebonden, historische roman is bereikt.’

dat de zuivering en berechting van collaborateurs beter tot een noodzake­ lijk minim um beperkt konden worden om ongewenste nevenverschijn­ selen als w ild e arrestaties, valse aanklachten en ongefundeerd onderzoek te bestrijden.

6 ‘Kortom: deze passages uit zijn toespraak waren in tegenspraak met het

gehele beleid dat hij zelf als minister had gevoerd; zij waren een monumentale blunder.’ (M i)

Burger op zijn beurt tekende krachtig protest aan tegen D e Jongs suggestie dat hij zich na zijn ontslag verbitterd had teruggetrokken. Hij vond dat hij w einig reden tot verbittering had gehad:

4

‘Immers zonder dat conflict, zou mijn voorland geweest zijn: met de hele troep naamloos ten onder gaan, terwijl ik nu terzelfder tijd zo nadrukkelijk de aandacht op essentiële euvelen heb kunnen vestigen, op een wijze die blijvend een waarschuwende rol [is] blijven spelen, zowel t.a.v. het Militair Gezag als t.a.v. de zuivering.’ (M i)

Burger vervolgde:

6 ‘Dat je voortgaat via spitsvondigheden het dwaze idee reliëf te geven als

zou ik de zuivering daarbij hebben losgelaten, verwondert mij niet.’ (Mi) Hij voerde aan dat zijn waarschuwingen over het uit de hand lopen van de interneringen en de zuivering terecht waren geweest. Bovendien: zoals ook D e Jo n g z elf indertijd had opgemerkt10 werd Burgers standpunt in het bevrijde Zuiden vrijw el algemeen gedeeld. De auteur tekende in zijn ‘ M em orie van Punten’ aan:

i ‘Burger beweert dus nog steeds dat alle critici zijn toespraak verkeerd

begrepen hebben. Ik heb de essentiële passages uit die toespraak in mijn tekst weergegeven en u hebt zich een eigen oordeel kunnen vormen. Ik wijs er op dat ik uitdrukkelijk onderstreep dat Burger zich voor de zuivering veel moeite gegeven heeft en dat hij door Gerbrandy op onbehoorlijke wijze is behandeld — ik blijf intussen van mening dat hij zich in zijn toespraak buitengewoon ongelukkig heeft uitgedrukt [...].’ (M i)

D e Jo n g stelde de vraag ter discussie o f de kwalificatie ‘een monumentale blunder’ niet net iets te ver ging en stelde haar daarom ter discussie, te meer omdat hij de kans groot achtte dat zij na publikatie in de pers veel aandacht zou krijgen. Inderdaad vond de begeleidingsgroep de gebezigde

10 Z ie voor D e Jo n g s rapportage aan Gerbrandy naar aanleiding van de radiorede van Burger, d.d. 18 maart 1 9 4 5 : deel i o a, 9 7 7 a ( 9 3 6 a ) .

D I S C U S S I E

termen te fors, aangezien duidelijk was dat de minister iets heel anders had bedoeld dan hij in zijn toespraak had gezegd. Daarom deden de leden verschillende suggesties om dit laatste in de tekst te verduidelijken. Uiteindelijk besloot De Jo n g in zijn definitieve tekst tot ‘een grove blunder’.11

De Jo n g spaarde ook minister-president Gerbrandy niet. Naar aanlei­ ding van de kabinetsformatie van begin 19 45 beschreef de auteur hoe Gerbrandy trachtte voor zij n nieuw te formeren kabinet na het vertrek van de socialistische ministers andere vertegenwoordigers van deze stroming te vinden. Hij benaderde diverse personen en bracht daarover aan de Vertrouwensmannen van de regering in bezet gebied een rapport uit dat naar het oordeel van D e Jo n g in meerdere opzichten onvolledig en ‘m isleidend’ was. Verdam tekende bezwaar aan tegen een tot twee maal toe herhalen van deze laatste term, maar D e Jo n g hield vol dat dit ge­ rechtvaardigd was:

( ‘Ik meen dat ik hiermee niet te ver ben gegaan. Gerbrandy heeft in mijn leven veel betekend en ik ben mij ervan bewust dat ik een niet gering verwijt tot hem richt, maar ik meen dat voor dit verwijt reden is.’ (M i)

N a discussie met de begeleidingsgroep zegde de auteur toe het tweede ‘misleidend’ te vervangen door ‘incorrect’, (vi)

Voorts vroeg M anning De Jo n g dieper in te gaan op een van de belangrijkste beslissingen van de Nederlandse regering in Londen: het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944. Hij vroeg D e Jo n g hoe het zat met het besluit van de regering om de staking niet a f te gelasten toen na enkele weken bleek dat de geallieerde opmars was blijven steken en stelde ook D e Jongs oordeel ter discussie dat Seyss-Inquart geen enkele noodzaak had gehad om op de spoorwegstaking te reageren zoals hij had gedaan: met een embargo op de voedselaanvoer naar W est-Nederland dat zes weken lang van kracht bleef:

4 ‘In de nu gekozen formuleringen rijst althans voor mij de vraag o f je beide “ partijen” op dezelfde wijze tracht te verstaan. Billijk je de Nederlandse regering niet iets te snel en w ijsje het Duitse embargo-besluit niet al te vlug (“geen enkele noodzaak”) van de hand?’ (m ü)

D e Jo n g kondigde aan op de eerste vraag in een later hoofdstuk terug te zullen komen.12 Hij b leef inmiddels vinden dat Seyss-Inquart zonder enige noodzaak zo hard was opgetreden, aangezien de grote massa van de

11 D eel i o a, 9 7 5 (934).

D E E L

10

b e v o lk in g n ie ts m e t h e t u itb r e k e n v a n d e s ta k in g v a n d o e n h a d g e h a d ,

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 83-90)