• No results found

Coördinatie van de illegaliteit

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 90-97)

In de eerste v ijf hoofdstukken van deel i o a besteedde D e Jo n g veel aandacht aan het streven van de regering in Londen de Nederlandse illegaliteit samen te bundelen. Hiertoe werden verschillende initiatieven genom en: het gewapend verzet werd ondergebracht in één organisatie, de Binnenlandse Strijdkrachten

(

b s

),

terwijl de landelijk opererende verzets­ groepen gingen samenwerken in de Grote Advies Com m issie der Illegaliteit

(

g a c

),

onder dagelijkse leiding van de z.g. Contact Commissie. Geen van de bundelingen van het verzet kreeg echter de bevoegdheid om in een eventuele overgangsfase bij de bevrijding namens de regering op te treden, ook niet de Ordedienst

(

o d

)

die speciaal met dit doel voor ogen was opgericht. ‘Londen’ riep namelijk hiervoor in bezet gebied het C ollege van Vertrouwensmannen in het leven, waarbij moet worden aangetekend dat enigszins in het midden werd gelaten hoe de bevoegdhe­ den tussen de Vertrouwensmannen en het in Londen geformeerde M ilitair Gezag

(

m g

)

waren afgebakend. Het lid van de begeleidingsgroep V erdam schreef D e Jo n g dat hem was opgevallen hoezeer het verhaal over de topstructuren van de illegaliteit en over het functioneren van de Duitse en Nederlandse overheden de weergave van de feitelijke gebeurtenissen in bezet gebied soms zwaar overwoekerde. Hij vroeg zich a f o f deze lichamen w el zo belangrijk waren geweest dat deze aandacht gerechtvaar­ digd was. D e Jo n g antwoordde dat hij w el zo uitvoerig over deze zaken moest uitweiden omdat zijn lezers anders veel van wat in de laatste fase van de oorlog in bezet Nederland was gebeurd niet goed zouden kunnen begrijpen,

(

m

)

D e Jo n g ontving uitvoerige reacties op zijn behandeling van deze stof, onder meer van de voorm alige leden van het college van Vertrouwens­ mannen W. Drees en J. van der Gaag, van de secretaris van de Vertrouwensmannen mr. J. Ie Poole en van het lid van de Contact Com m issie J. Meijer. Vooral Van der Gaag was kritisch. Hij verzette zich er tegen dat D e Jo n g in zijn tekst de suggestie wekte dat de Raad van Verzet

(

r v v

)

een communistisch geïnspireerde verzetsorganisatie zou zijn geweest.13 Van der Gaag tekende ernstig bezwaar aan tegen de passage waarin D e Jo n g suggereerde dat koningin W ilhelmina hem niet geheel

D I S C U S S I E

vertrouwd zou hebben wegens vermeende communistische sympa­ thieën.14 Bovendien vond hij dat er te veel aandacht was besteed aan de conflicten in de top van de illegaliteit, omdat deze volgens hem zo goed als geen betekenis hadden gehad voor het verzetswerk van alledag.16

De groep uit de voorm alige Ordedienst zette de in deel 7 gestarte discussie met D e Jo n g over diens beoordeling van de o d voort. De leden van de groep hadden De Jongs concept-teksten ook doorgezonden aan de vroegere gewestelijk commandanten van de o d en andere betrokkenen. Dit had, aldus de auteur, geleid tot tal van wijzigingen en aanvullingen op soms belangrijke punten. In het algemeen schreef de OD-commissie over deze hoofdstukken: ‘[hierin] is niet veel anders dan onvriendelijke kritiek op de o d te lezen, veroorzaakt door het meermalen uitgaan van onjuiste premissen’

(

m

)

en:

6 ‘Het lijkt er op dat consequent gepoogd wordt het werk van de OD te

depreciëren. Waarom moet steeds kritiek van derden op de o d expliciet worden vermeld? Er moet rekening mee worden gehouden dat deze mensen onder zeer moeilijke omstandigheden moesten werken, zodat men deze “kritische opmerkingen” de betrokkenen niet kwalijk mag nemen. Zij horen echter in een geschiedschrijving niet thuis.’ (m)

D e oud-leden van de Ordedienst legden D e Jo n g uit welke voorbereidin­ gen deze illegale groep had getroffen om bij de bevrijding tijdelijk het regeringsgezag waar te nemen. Toen bleek dat de o ddeze taak niet mocht gaan uitoefenen had dit tot teleurstelling geleid, maar alle betrokkenen hadden zich loyaal achter de regering gesteld. Men voelde zich daarom gegriefd door opmerkingen van D e Jo n g over het niet vernietigen van OD-armbanden en over proclamaties van OD-zijde aan de bevolking, waarvan de suggestie uit kon gaan alsof de o d toch nog rekende op een zelfstandig optreden.

Verder constateerde de o d -groep ook een discrepantie tussen D e Jongs kijk op de o d had en het oordeel van de geschiedschrijver van de Binnenlandse Strijdkrachten (waaronder de o d

),

G. J. van O jen.16 Volgens de

OD’e rs

getuigde Van Ojens oordeel in tegenstelling tot dat van De Jo n g van inzicht en objectiviteit. D e Jo n g stelde Van O jens visie in de ‘M em orie van Punten’ ter discussie en citeerde haar eerst:

14 Z ie voor de bedoelde passage deel i o b, 9 5 2 —9 5 3 ( 9 1 3 ) ; Van der Gaag uitte dit bezwaar in een brief aan de auteur d.d. 2 2 oktober 1 9 8 1 en D e Jo n g antwoordde op 9 novem ber 1 9 8 1 dat hij als auteur niet vereenzelvigd mocht worden met onbillijke uitspraken van koningin W ilhelm ina.

16 B rie f Van der Gaag aan D e Jo n g d.d. 5 ju li 1 9 8 1 .

D E E L

10

t ‘Wat men ook de

o d

in de jaren van verzet en daarna, o.i. niet altijd ten onrechte heeft ten laste gelegd, dat zij landelijk zou hebben gefaald is een mening waarmede wij ons niet kunnen verenigen. [...] Dat de

o d

velen niet sympathiek was, waardoor veel onverdiende blaam op deze organisatie werd geworpen hetgeen tot tal van moeilijkheden heeft geleid, moet voor een deel worden toegeschreven aan tendentieuze voorlichting die door niet terzake deskundigen aan de Nederlandse regering te Londen werd gegeven.’ (m)

Van O jen stelt in zijn boek dat de regering in Londen ten gevolge van de rivaliteit binnen de illegaliteit, in het bijzonder ook door het reeds besproken conflict tussen de o d en de Zwitserse W eg, de o d niet juist heeft beoordeeld en daarom onvoldoende gebruik van zijn diensten heeft gemaakt. Het werk van de o d was w el degelijk van groot belang voor de strijd tegen de bezetter en het herstel van de parlementaire democratie, aldus Van O jen, die hieraan toevoegt dat ook Gerbrandy en Drees dit na de oorlog volm ondig hadden erkend.

D e Jo n g wees de strekking van de opmerkingen van de

O D -g ro e p ,

die door Van O jens betoog werd ondersteund, in haar algemeenheid af. Hij meende z e lf ‘met begrip’ over de o d te hebben geschreven en ook ‘met een zeer duidelijke waardering’ voor onderdelen van zijn werk. Hij bracht op de door de

O D -g ro e p

genoemde punten enkele wijzigingen aan die zijn oordeel matigden. W el w ilde hij soms kritische opmerkingen van anderen over de o d weergeven, zoals hij ook ten aanzien van andere organisaties gewoon was. O ver de passages over de o d in Van O jens werk schreef hij in de ‘M em orie’ :

( ‘Men kan deze slechts beoordelen indien men ook kennis neemt van datgene wat zij over de l k p en de R W schrijft. Met name de Knokploegen worden naar mijn oordeel door Van Ojen onbillijk beoordeeld. De sabotage-acties die de Knokploegen in de nachten van 3 op 4 en van 4 op 5 september 1944 uitvoerden (alsmede in de daaropvolgende periode tot de inzet van “Market-Garden” ), vormden naar mijn mening de belangrijkste actie die de Nederlandse illegaliteit in de gehele bezetting op sabotage- gebied heeft ondernomen. Zij hebben onvoldoende effect gehad doordat de Geallieerden de kracht misten om snel door te stoten, maar dat neemt niet weg dat een uiterst belangrijke opdracht, door het Geallieerde opperbevel gegeven, stipt op tijd is uitgevoerd in de vereiste omgeving. Hier kan de

o d

niets tegenover stellen.

Ik meen voorts dat de regering zich terecht zorgen heeft gemaakt over de autoritaire opvattingen van Six en ik hecht weinig waarde aan de na­ oorlogse uitlatingen van Gerbrandy en Drees: beiden hebben de stukken niet gekend waarop ik mijn algemene beoordeling van het beleid van Six

D IS C U S S IE

t heb gebaseerd. Natuurlijk neemt dat alles niet weg dat de o d in de beschreven periode in sommige opzichten hoogst nuttig werk heeft verricht, maar dat werk memoreer ik dan ook: werk op spionagegebied, vorming van stoottroepen en actieve medewerking aan de bevrijding, zoals die zich met name in Zeeland heeft voorgedaan. Ik mag wel schrijven dat ik er opzettelijk naar heb gestreefd om overal waar ik OD’ers tegenkwam die iets van belang verrichtten, hun daden in de tekst te memoreren en ik ben dus van mening dat ik bij het weergeven van het totale beeld en de activiteit van de o d (niet gemakkelijk doordat verantwoorde detail-studies ontbre­ ken) de gepaste billijkheid in het oog heb gehouden.’ (m)

De begeleidingsgroep concludeerde hierop dat de reacties van OD-zijde ‘een ietwat overtrokken karakter’ droegen, temeer omdat het oordeel van D e Jo n g over de o d duidelijk positiever was dan dat van de Parlementaire Enquête-commissie. (v)

Het hoofdstuk van deel i o b over de sabotage-activiteiten door de Binnenlandse Strijdkrachten heette, naar de drie belangrijkste exponenten van het gewapend verzet, ‘ Koot, Thijssen en Van Bijnen’ en De Jo n g handhaafde deze titel ook na een vraag van Brugmans o f deze namen de lezers w el voldoende te zeggen hadden. (Miv, viv) De Jo n g citeerde naar de smaak van Brugmans een aantal fragmenten uit brieven van de LKP-voorman J. A. van Bijnen te uitvoerig. De Jo n g bestreed dat hij te veel van het goede had geboden, want de brieven gaven naar zijn mening een treffend beeld van Van Bijnens gemoedstoestand onder de zware druk waaronder hij moest opereren. De auteur noemde het ook jam m er dat hij niet over meer van zulk materiaal had kunnen beschikken om ook andere verzetsleiders beter te kunnen karakteriseren. De samenvoeging van het gewapend verzet onder de noemer Binnenlandse Strijdkrachten was gepaard gegaan met diepgaande conflicten. Drees, indertijd lid van de Contact-Com m issie der Illegaliteit, schreef De Jo n g triest gestemd te zijn bij de herinnering aan deze tegenstellingen. Hij vroeg de auteur de felste correspondentie niet volledig a f te drukken, maar de inhoud slechts zakelijk w eer te geven om te voorkom en dat het nageslacht een verkeerd beeld van sommige verzetsleiders zou krijgen. De Jo n g voerde hiertegen aan: ‘Juist die brieven maken de motieven duidelijk die het handelen van de betrokkene bepaalden.’ (Miv) Tijdens de discussie steunden diverse meelezers de auteur: Van W inter en Van der Leeuw merkten op dat vooral de figuur van J. Thijssen zo beter uit de v e rf was gekomen en naar De Jo n g meedeelde had ook Thijssens weduw e positief gereageerd, (viv)

D e

O D -g ro e p z o n d

D e Jo n g

n a a r a a n le id in g v a n d it h o o f d s tu k e e n

a a n ta l o p m e r k in g e n , m e t d a a ra a n d e a lg e m e n e k ritie k to e g e v o e g d d a t

De

D E E L I

0

Jo n g onvoldoende duidelijk maakte hoe de od door ‘ Londen’ stiefmoe­ derlijk was behandeld en daarom over onvoldoende radioapparatuur en wapens kon beschikken. Inmiddels zou bij de lezers de indruk worden gewekt dat de OD nauwelijks iets in het verzet te betekenen had gehad, aldus Six cum suis. (Miv) De Jo n g ontkende opnieuw dat hij ernaar had gestreefd de Ordedienst in een slecht daglicht te plaatsen; hij merkte op dat de OD-groep nogal eens de neiging vertoonde opinies van derden die de auteur citeerde ook aan hem zelf toe te schrijven. (Miv) De Jo n g nam overigens vele door de OD-groep voorgestelde zakelijke correcties over; er b leef één punt van kritiek dat hij van de hand wees.

Het ging om de w eigering van de regering in Londen de o d in een periode van bestuurlijk vacuüm bij de bevrijding te belasten met het waarnemen van het regeringsgezag. D it zou bij de burgerlijke overheid komen, onder leiding van het C ollege van Vertrouwensmannen. De dag vóór ‘D olle Dinsdag’ (5 september 1944) bereikte de chef-staf van de o d

,

Six, met de Vertrouwensmannen overeenstemming over samenwerking en onderschikking van de o d aan hun gezag. Niettem in bleef hij, aldus De Jo n g, toch rekening houden met de mogelijkheid van zelfstandig optreden van de o d als er onverwacht een noodtoestand zou ontstaan. Als het civiele bestuur in zo’n situatie onvoldoende kon optreden, dan w ilde S ix niet uitsluiten dat de o d tijdelijk toch een vorm van militair gezag zou uitoefenen. D e Jo n g vond dat de instructie van S ix aan de gewestelijke commandanten van 28 september 19 4 4 , waarin deze gedachte was vervat, ‘dwars tegen het regeringsbeleid in ’ ging. (Miv) Zow el Brugmans als de OD-Commissie was het hiermee niet eens. Zij wezen erop dat Six hier uitdrukkelijk alleen op een noodtoestand had gedoeld en vroegen De Jo n g o f de OD-commandanten in zo’n geval de zaak dan maar in het honderd hadden moeten laten lopen. (Miv) De auteur antwoordde dat Six naar zijn oordeel altijd een eigen beleid had gevoerd, terwijl de regering sinds begin 19 44 duidelijk had gemaakt dat iedere zelfstandige gezagsuit­ oefening door de o d uit den boze zou zijn. Het regeringsstandpunt in dezen was duidelijk, aldus D e Jo n g, en als Six correct had gehandeld dan had hij de regering vooraf om toestemming gevraagd om een passage van deze strekking in zijn instructie op te nemen. (Miv)

Brugmans handhaafde in de begeleidingsgroep zijn kritiek op dit oordeel van de auteur, hierin gesteund door Manning. Verdam daarente­ gen merkte op dat alle instructies uit Londen juist van het bestaan van een noodtoestand uitgingen. Daarom ging S ix ’ instructie wel degelijk dwars tegen de opvattingen van de regering in. (viv) De Jo n g zegde toe over de woorden ‘dwars tegen het regeringsbeleid in’ na te zullen denken en in

D I S C U S S I E

zijn definitieve tekst schreef hij dat Six in het rondschrijven van 28 september 19 4 4 ‘toch weer verder ging dan de regering wenste’.17

Niet alleen de militaire maar ook de politieke samenbundeling van de illegaliteit leidde tot hevige controversen in bezet Nederland. In juni 19 44 deed koningin W ilhelmina namens de regering een dringend be­ roep op de Nederlandse verzetsbeweging om de krachten te bundelen. Het lag in de bedoeling uit haar midden een vertegenwoordigend orgaan te vormen dat na de bevrijding, zolang er nog geen volwaardig parlement functioneerde, de Kroon van advies kon dienen. Dit verzoek, neergelegd in een telegram van 8 ju n i 19 44 , leidde tot het instellen van een Grote Advies Com m issie der Illegaliteit

(

g a c

)

waarin de landelijk opererende verzetsgroepen waren vertegenwoordigd. Tijdens de bezetting werd het w erk van de g a c in feite gedaan door een uit v ijf personen bestaande Contact-Com missie. Om tot een representatieve samenstelling van dit orgaan te komen werd de g a cnaar politieke binding onderverdeeld in een linker-, een rechter- en een middensectie. Elk van de drie secties wees een vertegenwoordiger in de Contact-Com m issie aan, terwijl twee niet-poli- tiek gebonden leden hieraan werden toegevoegd.

In het najaar van 19 44 verzocht de koningin de Contact-Com m issie een delegatie naar Londen te sturen om haar in te lichten over de politieke standpunten die in de illegaliteit leefden. Na consultaties over dit verzoek moest de Contact-Com m issie echter al spoedig concluderen dat de drie secties het niet eens konden worden over een gezamenlijke reactie. De m idden- en de rechtersectie voelden er w einig o f niets voor dat de illegaliteit een bij uitstek politieke taak als het adviseren van het staatshoofd op zich zou nemen, terwijl de linkersectie meende dat dit juist van groot belang was met het oog op de wederopbouw van het nieuwe, naoorlogse Nederland. Namens deze laatste richting schreef Vrij Neder­

land-voorm an Van Randwij k de Contact-Com m issie een uitvoerige brief,

in de woorden van De Jo n g ‘een belangrijk en bewogen stuk’.18 In ’t Veld reageerde sceptisch op de uitvoerige wijze waarop de auteur deze brief citeerde. De strekking liet zich volgens deze criticus gemakke­ lijk kort samenvatten. De essentie was immers dat de oorlog door ‘links’ werd beschouwd als een gevolg van het falen van de vooroorlogse democratie en dat na de bevrij ding het roer om m oest: de illegaliteit zou in het nieuwe Nederland een voorhoede-rol moeten spelen, er moest een heel andere sociale en economische politiek worden gevoerd en aan de

17 D eel i o b, 6 0 3 (578 ). 18 D eel i o b, 9 7 0 (930).

koloniale relatie met Indonesië moest een einde komen. In ’t Veld vond dat door het uitgebreide citeren de linkersectie te veel politiek gewicht werd toegekend. De Jo n g bracht hier tegenin dat dit het enige stuk was waarin de opvattingen van de linkersectie van de illegaliteit duidelijk uiteen waren gezet. Hij noemde het onjuist zo’n ‘fundamenteel getuige­ nis’ niet uitgebreid te citeren,

(

m v

)

Tijdens de discussie in de begeleidings­ commissie steunde Van der Leeuw de opvatting van In ’t Veld, maar De Jo n g b leef bij de zijne en voegde hieraan toe dat als hij over soortgelijke beschouwingen van de andere secties had beschikt, hij ze ook geciteerd zou hebben, (vv)

Een heet hangijzer in de geschiedenis van de illegaliteit is de vraag geweest o f de Vertrouwensmannen van de regering er in de laatste fase van de bezetting goed aan hebben gedaan met Rijkscommissaris Seyss- Inquart in onderhandeling te treden over een gedeeltelijke wapenstilstand om bezet W est-Nederland te sparen en voedseldroppings door de geallieerden ten behoeve van de hongerende bevolking m ogelijk te maken. D e Jo n g beschreef het onderhandelingsproces minutieus en liet ook duidelijk uitkomen welke krachtige bezwaren de verzetsbeweging koesterde tegen deze onderhandelingen met de vijand in het zicht van de overw inning.19 D e Jo n g kwam, alles afwegend, tot het oordeel dat ondanks de nadelen de Vertrouwensmannen en ook de commandant van de b s

,

Koot, wijs hadden gehandeld door deze onderhandelingen aan te gaan.20 J. Zwaan, medewerker van het r io d en tijdens de bezetting lid van de bs in de W ieringermeer, hekelde in zijn reactie de houding van de Vertrouwensmannen in deze zaak en wees er ook op dat zijns inziens de verzetsbeweging door hun toedoen aan politieke invloed had ingeboet:

( ‘U zult begrijpen dat deze conclusie mij als medespeler in het drama van toen opnieuw heeft geërgerd en opgewonden. Ik weet dat de discussie over deze zaak reeds lang is uitgewoed. De strijd is gestreden en de politici in Londen en het bezette Nederlandse gebied hebben de strijd gewonnen. De illegaliteit heeft verloren, ook in de publieke opinie, maar dat wil niet zeggen dat de opinie van, zover ik kan nagaan en destijds heb opgemerkt, de meeste, zo niet alle, illegale werkers toentertijd, als zouden de politici en de militairen buiten bezet gebied en daar binnen de idealen en principes van de gezamenlijke illegaliteit hebben verraden en aan hun laars gelapt, onjuist is. Het kleine kwaad, collaboratie om bestwil, dat door zoveel hoge ambtenaren, journalisten en politieke leiders gedurende de bezetting steeds werd gekozen, was in strijd en bleef dat met de geest van de illegaliteit. [...] 19 Deel i o b, 13 19 — 1331 (1268-1280).

D I S C U S S I E

t Het is vooral de houding van de Vertrouwensmannen in de laatste weken van de oorlog en de bezetting geweest, die duizenden illegale werkers elk vertrouwen in de toekomst en hun toekomstige regeerders voor de rest van hun leven heeft ontnomen. En dat is, gezien hun idealisme en inzet gedurende al die donkere jaren van de oorlog, onverdiend geweest, onverschillig de resultaten van dat verzet, die, ik erken het, weinig spectaculair zijn geweest. Men had wat meer fijngevoeligheid en wat minder arrogantie ten toon kunnen spreiden.

Conclusie: de mentaliteit van de heren Vertrouwensmannen deugde mijns inziens niet. Ze handelden elitair en arrogant en weinig tactvol ten opzichte van de illegaliteit. Ik vind dat dat ook wel eens vermeld had mogen worden.’ (Mvi)

De Jo n g antwoordde Zwaan in een persoonlijke b rief dat hij alle begrip had voor diens standpunt, maar dat het betoog hem beslist niet had

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 90-97)