• No results found

Het Londense regeringsbeleid

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 45-76)

Reacties en recensies i. Inleiding

3. Het Londense regeringsbeleid

D e hoofdstukken over het Londense regeringsbeleid kregen in de pers aandacht waar het de verhouding tussen koningin en kabinet betrof. J. R. Soetenhorst publiceerde daarover in NRC-Handelsblad (16 oktober 1979) een recensie met als titel: ‘Gerbrandy leerde tussen twee vuren in te staan’ :

i ‘De Jong is altijd een ijverige geschiedschrijver geweest. Structuren zijn niet

zijn sterkste punt. Voorop staan werkkracht en gevoel voor menselijke details. Dat kan soms leiden tot een te anecdotisch soort geschiedschrijving, zeker als het om zo iets nabijs gaat als eigentijdse geschiedenis. Maar in dit geval heeft De Jong veel licht weten te werpen op de relaties binnen de Nederlandse regering. Vooral op zijn hoofdfiguren, de koningin en premier Gerbrandy.

Zij zijn samen symbool geworden van de Nederlandse oorlogsinspan­ ning. Vooral bij de koningin heeft dat geleid tot een heilig geloof in eigen zienswijze en kunnen. De meidagen zag zij, volgens De Jong, als een “gericht” dat haar gelijk tegenover de heren politici bewees. Zij hadden de defensie verwaarloosd met hun twisten en traagheid; premier De Geer toonde zich in Londen defaitistisch. Zij dwong hem ook tot aftreden, zich op dat moment, zomer 1940, nog wel degelijk afvragend o f zij dat binnen de constitutie kon doen. Maar met een beroep op het landsbelang leek het juist.

Als premier trad Gerbrandy op, duidelijk geen echte A.R.-partijman, een vechter die onvoorwaardelijk geloofde in de vorstin en de geallieerde eindoverwinning. In hun samenwerking in de eerste oorlogsjaren werd tegelijk de basis gelegd voor de antagonie van de daarop volgende jaren, die tot veel fikse ruzies tussen koningin en minister-president hebben geleid. Gerbrandy had zijn benoeming aan de koningin te danken. Zij voelde zich

t tegelijk baas van de regering en symbool van het Nederlandse volk. Met die erfenis, te danken aan zijn voorganger, moest de nieuwe premier leren optornen tegen de koningin. Aanvankelijk stelt hij zich geheel achter haar ideeën op.

Ook hij denkt sterk aan gezagsstructuren. Ook hij is ervan overtuigd, dat na de Tweede Wereldoorlog de grondwet moet worden herzien in een zin die vooral de koninklijke macht uitbreidt. Hij verzet zich tegen verzuiling en politieke “versplintering”. Hij erkent het recht van de koningin om ministers te ontslaan “ naar welgevallen”. Maar midden in de Tweede Wereldoorlog komt de omslag. De premier zal zich hardnekkig verzetten tegen plannen van de koningin om haar onwelgevallige ministers af te danken, al gebeurt dat nog wel in het geval van defensieminister Dijxhoorn. Ook verzet Gerbrandy zich tegen het zonder meer afdanken van het oorlogskabinet zodra Nederland bevrijd zal zijn.

Over haar terugkeer had koningin Wilhelmina uitgesproken ideeën en daarin kwam het kabinet, vertegenwoordigers van het “ oude” Nederland, niet voor. Zij zag zich als haar voorvader Willem I in Scheveningen aan land gaan, verwelkomd door een “voorlopig bewind”.

Dat zou bestaan uit de ware representanten van het “vernieuwde” heldenvolk, mensen uit de illegaliteit.

Gerbrandy heeft geleerd tussen twee vuren in te staan. Tussen de koningin en het kabinet dat steeds vaker vond dat Wilhelmina eigenmach­ tig handelde en langs de rand van de constitutie liep. Gerbrandy bracht zijn collega’s dan onder het oog, hoe moeilijk de omstandigheden waren voor de koningin, voor wie ook normale remmen waren weggevallen zoals publieke opinie en parlement. Steeds wees hij ook weer op de grootheid, onverzettelijkheid en visie van de koningin. Dankbaarheid heeft hem dat niet opgeleverd. De koningin wilde hem eigenlijk vanaf 1943 kwijt en heeft hem na zijn aftreden in juni 1945 ook niet meer willen zien.

Achteraf zijn het vaak futiele gevechten geweest tussen koningin en kabinet. Het geloof in dat vage begrip “vernieuwing” werd niet bewaar­ heid. Nederland hield zich na '45 bezig met het trauma Indonesië en de wederopbouw.

Maar ondanks die misrekeningen mocht de koningin zich, volgens De Jong, de ware representant van het Nederlandse volk voelen in Londen. Zij ging in haar radiotoespraken tekeer tegen de “aanranders” , “verraders” en “moffen” . In de overtuiging van het bij het rechte eind hebben in tegenstelling tot de meeste van haar ministers, werd zij gesterkt door Engelandvaarders. Zo kon zij noteren over het naoorlogse Nederland: “ Ik neem Regering en gezag zelf in handen...” en: “ Ik handhaaf het voorlopig bewind tot ik een kabinet gevormd heb. Handhaaf de staat van beleg...”

Zij vond dus — en De Jong geeft frappante voorbeelden van de strijd om de macht — dat zij het na de bevrijding voor het zeggen moest hebben. Dat was landsbelang, anders zou “het land in dezelfde afgrond ploffen als voor de oorlog”.

D E E L 9

< Alweer, de conflicten rond de terugkeer van het kabinet en de koningin en de daarmee gepaard gaande gezagsoverdracht in Nederland en de smadelijke afdanking van het oorlogskabinet, zijn achteraf futiel gebleken. De hoofdrolspelers hebben te weinig oog gehad voor de “constanten” in de Nederlandse samenleving en te weinig historisch besef. Maar waar de geschiedschrijver dan te gemakkelijk langs glijdt zijn de autoritaire en autocratische tendenzen in het Londense milieu. Hij signaleert het, in de eerste plaats bij de koningin; hij wijt het aan de oorlogsomstandigheden en de vertekening door het verblijf in Londen, maar spreekt er nauwelijks een oordeel over uit. Komt dat omdat de geschiedschrijver ter plekke was en zijn bewondering voor die twee doorbijters, Wilhelmina en Gerbrandy, te groot is geworden ?

Maar waar het om gaat is dit: De Jong heeft kans gezien een indringend portret te maken van koningin Wilhelmina, in haar visies en onhebbelijk­ heden. Niet langer staan zweverigheid en overtrokken eerbied voorop; De Jong blijft helder inkleuren, hoewel een zeker gevoel voor pathetiek hem ook nu niet in de steek laat. Ditmaal lijkt het een functioneel gevoel. Dankzij de verhalende rapportage van de historicus over een vorstin in ballingschap, kan de betekenis van koningin Wilhelmina beter dan tevoren worden gemeten.’

D e Jon gs conclusie over het verraderlijke Englandspiel werd van commen­ taar voorzien in het Brabants Nieuwsblad (16 oktober 1979).

( ‘Dat De Jong, om dit alles duidelijk te maken, achteraf tot pijnlijke onthullingen overging, was onvermijdelijk. Dat hij dit alles heeft gedaan zonder iets te verdoezelen was juist: in een affaire, die een halve eeuw lang een opeenstapeling is geweest van vaagheden en geheimzinnigheden, stond de geschiedschrijver geen andere weg open.’

Zoals in de begeleidingscommissie was verwacht, werd er in de media gereageerd op het relaas van D e Jo n g over de verklaring van verontruste Nederlandse ballingen — onder w ie aanvankelijk hijzelf — over de voornem ens van de regering met betrekking tot het herstel van parlement, raden en staten na de bevrijding. A. den Doolaard, radio-collega van De Jo n g in Londen, bracht het ter sprake in het Weekblad Nieuwsnet (20 oktober 1979). In een vraaggesprek met Chiel Kramer deelde hij mede:

i ‘ “ De Jong zegt dat hij er lichtvaardig zijn handtekening onder heeft gezet.

Maar ik geloof toch dat op dit punt zijn geheugen hem misschien bedriegt. Ik meen mij te herinneren dat er diverse vergaderingen over die tekst zijn geweest.”

Hij ging op vakantie, zegt DeJong.

t beweert, dat de Engelandvaarder Lou Tas ook zijn handtekening heeft teruggetrokken. Dat is niet waar, dat is niet waar. Ook Lou Tas heeft zijn poot stijf gehouden. Verder heeft De Jong geen gesprek gehad met Gerbrandy, zoals hij schrijft, maar met Van Kleffens, de minister van Buitenlandse Zaken, een man waar hij zéér veel hoogachting voor had. Lou de Jong was gevoelig voor de argumenten dat hij door mede-ondertekening van het manifest de Nederlandse zaak geschaad had.”

Waarom was hij daar plotseling gevoelig voor?

“ Oh, dan heeft u nooit met Van Kleffens gepraat. Hij maakte je met zijn argumenten volkomen sprakeloos. De man redeneerde op een koele, volstrekt logische manier, zodat je dacht: ja, hij heeft gelijk hè.”

Dus als u bij Van Kleffens was geroepen, had u ook uw handtekening terug­ getrokken.

“ Oh nee, dat had ik niet gedaan. Ik had die handtekening gezet en die

stond er. Het goede van de resolutie was, vind ik nog steeds, dat het diende

om de ministerraad duidelijk te maken dat er andere stemmen waren dan die voorstanders van de vrijwel machteloze Raad van Advies. Het hele conflict in Londen draaide er eigenlijk om dat de koningin de rol van de volksvertegenwoordiging overnam, toen deze wegviel. Dat was staatkun­ dig gezien niet eerlijk, want zij bleef onschendbaar, terwijl de ministers verantwoordelijk waren. Als er een conflict kwam, had de minister maar één keus: hij kon toegeven aan de koningin o f aftreden. Ze kon haar zin doordrijven door gewoon te weigeren haar handtekening te zetten onder regeringsbesluiten. Dat is dan ook meer dan eens gebeurd.”

Hoe keken jullie tegen De Jong aan, nadat hij zijn handtekening had terug­ getrokken ?

“Ach, je zat per slot van rekening in een équipe en de oorlog ging voort. We werkten ons rot. De Jong had in die tijd zijn portie voor de radio en deed ook nog de redactie van het blaadje De Vliegende Hollander, dat boven Nederland werd uitgestrooid.”

Wiessing reageerde welfel, volgens zijn boek.

“Ja, maar Wiessing is per slot van rekening het kind van de rekening geworden. Hij werd ontslagen bij het Londense Vrij Nederland. Dat ontslag was een rotstreek.

Jacques Gans werd plotseling in militaire dienst opgeroepen. Hij kwam op een zondag bij ons aankloppen, we hadden op het platteland een caravan staan: «Bob en Erie, kan ik bij jullie onderduiken?» Midden in het vrije Engeland. «Ja, de marechaussee zit achter mijn broek. Ze willen me in de Prinses Irene Brigade hebben en dat verdom ik.» Hij is toen bij het zogenaamde Pioneer Corps gegaan, waar de dienstweigeraars van alle naties bij elkaar gebracht werden. Hij werd naar Egypte verscheept.” ’

Den Doolaard schreef terzelfder tijd een uitvoerige recensie van het negende deel in NRC-Handelsblad ( 2 0 oktober 1979), waarin hij deze zaak niet ter sprake bracht:

D E E L 9

t ‘Ik heb vanaf november '42 tot mei '45 op het kantoor van Radio Oranje te Londen zo goed als dagelijks samengewerkt met dr. (toen nog drs.) L. de Jong. Daarbij leerde ik hem kennen als een onvermoeibaar en snel werker. Hij bezat een overzadelijke dorst naar feiten en een verbluffend compilatie- vermogen, wat hem in staat stelde om een van de hoofdpunten uit het vaste programma, het politieke weekoverzicht, in mitrailleurtempo uit de schrijfmachine te slaan.

Hij schreef in een nuchtere stijl die (in tegenstelling tot de mijne) elke bravoure en neiging tot literatuur vermeed. Voor alles wilde hij zakelijk informeren, maar uit de knappe, schijnbaar hiaatloos sluitende aaneenrij­ ging van feiten en feitjes trok hij zonder aarzelen conclusies, die mij een enkele keer te simplistisch leken. Ook vertrouwde hij als historicus onvoorwaardelijk op zijn bronnen. Wanneer hij na topconferenties van de “Grote Drie” (Roosevelt, Churchill, Stalin) voor de microfoon met volle overtuiging een communiqué voorlas dat altijd van eensgezindheid droop, dacht hij blijkbaar nooit aan het oer-Hollandse gezegd; “ Liegen alsof het gedrukt staat.”

Tijdens zijn leven wisselt een mens wel van lichaamscellen maar niet van karakter.

Alle trekken die ik hierboven schetste vind ik terug in deel 9 van dr. De Jongs monumentale oorlogsgeschiedenis dat de ondertitel “ Londen” draagt: de schijnbaar moeiteloze beheersing en rangschikking van myria­ den details, de nuchtere stijl die door zijn zakelijkheid overtuigend werkt, maar ook de voor mijn smaak een paar keer gewaagde o f te summiere gevolgtrekkingen.

Het boek ligt voor me, neen, het staat voor me met de indrukwekkende soliditeit van een imposant gebouw. Ik waag mij enkel aan kritiek omdat ik mij in een paar kamers van deze architectonische schepping enigszins thuis voel daar ik met de bewoners van die vertrekken (onder wie koningin Wilhelmina, premier Gerbrandy en enkele leiders van de “ geheime diensten”), anders dan dr. De Jong nog in oorlogstijd gesprekken heb kunnen voeren. Bovendien wil het toeval, dat ik dit voorjaar juist een nieuw hoofdstuk, “ Londense Achtergronden” , heb geschreven voor de herziene druk van mijn autobiografie “ Het leven van een landloper”. De daarvoor noodzakelijke documentatie komt mij nu te pas bij mijn kritiek, die slechts enkele punten geldt.

Het verheugt mij bijvoorbeeld dat dr. De Jong van koningin Wilhel­ mina niet de mythische figuur heeft gemaakt, die in bezet gebied opgeld deed en waarvoor Zij, bij de Gratie Gods, Zichzelf hield (de hoofdletters zijn hier opzettelijk gebruikt).

Hij heeft, met alle waardering voor haar grote standvastigheid, daarnaast haar eigenzinnigheid en wispelturigheid terdege doorzien en uitgebeeld. Hij uit echter nauwelijks kritiek op h

.

m

.’

sonconstitutionele ingrijpen in het reilen en zeilen van de geheime diensten, dat tot medio '43 voortduurde. In

t september '40 drong zij aan op de benoeming van haar secretaris en factotum Fran^ois van ’t Sant tot chef van het Centrale Bureau Inlichtingen. Hij werkte goed samen met de Secret Intelligence Service, die tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen hij commissaris van de rivierpolitie in Rotter­ dam was, reeds uitvoerig van zijn diensten had geprofiteerd.

Het Britse Foreign Office, Van Kleffens en topfiguren in Nederlands-Indië hadden echter bezwaren tegen een persoon die in het vooroorlogse Nederland zwaar in opspraak geraakt was (hierover dadelijk meer). Desondanks bevorderde de koningin, wat dr. De Jong onbegrijpelijker­ wijze goedkeurt, dat Van ’t Sant na zijn ontslag in de herfst van '4 1 achter de schermen als organisator bleef optreden voor de groep van Hazelhoff Roelfzema (beter bekend als “ Soldaat van Oranje”), die met Britse motortorpedoboten op de Nederlandse kust opereerde. Zij en prins Bernhard traden op als beschermvrouwe en beschermheer van deze groep die geen enkele officiële status had.

Erger was dat haar pogingen om met gebruikmaking van de geheime verbindingen nieuwe ministers uit bezet gebied naar Londen te halen, twee keer op ongelukken uitliepen. (Zij werkte met het Londense kabinet, dat uit de door haar gehate “ partijschappen” was ontstaan, node samen.) Dr. Wiardi Beekman, die op haar verzoek in de riskante overtocht toestemde, werd door organisatiefouten van de groep-Hazelhoff op het Scheveningse strand gearresteerd en stierf in een concentratiekamp.

In haar aandrift haar kabinet te verjongen met figuren uit haar gedroomde “ heldenvolk” probeerde de koningin twee keer om Koos Vorrink te laten overkomen. Toen hij weigerde verzocht zij hem om uitvoerige inlichtingen, direct aan haar te richten. Zij deed dit, buiten haar ministers om, via de socialistische journalist Meyer Sluyser. Deze had connecties met de afdeling Nederland van de Britse geheime dienst genaamd "Special Operations Executive”

(

SOE-Dutch), die saboteurs in bezet gebied dropte. SOE-Dutchwas toen al volledig gepenetreerd door de Duitse Abwehr, die erin slaagde Koos Vorrink en 150 andere verzetsfiguren te arresteren. Mijns inziens stelt dr. De Jong deze, weliswaar goed bedoelde maar ongrondwettelijke koninklijke bemoeizucht via gevaarlijk amateuris­ tische onderonsjes niet voldoende in een kritisch licht. [...]

Dit teveel aan overbodige en te persoonlijke details trof mij in de biografie van dr. Somer, de onvermoeibare en bekwame leider van het Bureau Inlichtingen, dat vanaf medio '43 de eerste betrouwbare en permanente verbindingen schiep met bezet gebied. Na een moeilijke vlucht belandde dr. Somer april '42 in Amerika. Ik vraag mij af welk historisch belang gediend wordt met de mededeling dat Somers huwelijk slecht was, en door de aansluitende gevolgtrekking: “ Dat laatste kan slechts bevorderd hebben dat hij in New York de bloemetjes buitenzette.” Ten slotte vind ik de conclusies welke dr. De Jong uit het tragische Englandspiel trekt voor een historicus te simpel. Hij schrijft, precies als de Parlementaire

Enquêtecom-D E E L

9

t missie, de tragedie waardoor 54 geheime agenten van SOE-Dutch en honderden anderen in Duitse handen vielen, uitsluitend toe aan “ het falen aan Engelse kant: verregaande incompetentie op basis van een gebrekkig en bovendien slecht gehanteerd veiligheidssysteem” . Inderdaad schonken de officieren van SOE-Dutch er weinig o f geen aandacht aan, dat in de telegrammen van hun sabotage-agent Lauwers tegen eind maart '42 de (trouwens al te simpele) veiligheidstekens opeens ontbraken. De twee leidende officieren, Blizard en Bingham, namen gemakshalve aan dat hun agent zenuwachtig geweest was en ze blunderden rustig verder.

De tragedie nam echter pas een onheilspellende omvang aan nadat premier Gerbrandy en admiraal Furstner hun fiat hadden gegeven aan het al te ambitieuze Britse Plan for Holland.De Britten gaven hun ontevredenheid te kennen dat er begin '42 in bezet Nederland zelfs geen kern van organisatie bestond, die na een invasie de achterwaartse verbindingen van de Wehrmachtkon saboteren en afsnijden. Daarom ontwierp de militaire chef van heel s o e , generaal Gubbins, een roekeloze figuur, in maart-april '42 een gedetailleerd plan voor een geheim legertje van 1070 man, dat pas bij de invasie zou optreden maar voordien door SOE-Dutchgeleidelijk van instructeurs, wapens en springstoffen zou worden voorzien.

Gubbins gaf kolonel De Bruyne, de Nederlandse tegenspeler van s o e,te kennen dat het plan verband hield met een “ mogelijk zeer grote invasie van West-Europa”. Dit was pure misleiding, want zo’n invasie was, zeker voor 1942 en waarschijnlijk voor 19 43, materieel onmogelijk. De totale voorraad aan landingsvaartuigen was lente '42 nog slechts toereikend voor één divisie. Daarom hield Churchill ook de boot af toen generaal Marshall (op bevel van president Roosevelt, die door de benarde Stalin was aangespoord) begin april '42 in Londen met een plan voor een beperkte invasie op kwam draven: het aan land zetten van 9 divisies in Normandië om “ een voet tussen de deur te krijgen” en tevens de Duitse druk op de Sovjet-Unie te verlichten.

De Amerikanen zagen weldra de onuitvoerbaarheid in van dit plan, waarvoor zij de bombastische naam Operation Sledgehammer (“ Moker”) hadden bedacht. Wat dr. De Jong nu doet is het Plan for Holland vastkoppelen aan Sledgehammer, dat nooit verder dan papier kwam. Dit is zelfs chronologisch onjuist, want kolonel De Bruyne heeft getuigd dat premier Gerbrandy en hij reeds in februari '42 kennismaakten met kopstukken van s o e,op een lunch waarbij tussen sherry en koffie het Plan for

Holland in beginsel op tafel kwam.

Ik ben eerder geneigd om het Plan for Holland te rangschikken binnen het kader van de Britse campagne van de schijninvasie, die in 1942 op het bezette vasteland zoveel bittere teleurstelling bracht, maar waarvan dr. De Jong in dit verband met geen enkel woord gewaagt. De Britten, onmachtig tot een werkelijke invasie tijdens 1942, brachten de vijand met succes in de waan dat deze toch elk ogenblik plaats zou kunnen hebben, waardoor ze

t Duitse divisies bonden en dus aan het Oostfront onttrokken. Dit geschiedde allereerst via alle BBC-uitzendingen. Henk van den Broek en ik wisten als redacteuren van de zeemansgroep “ De Brandaris” , dat er wegens zware verliezen toen volstrekt onvoldoende tonnage voor een invasie beschikbaar was, zodat we na menige uitzending tegen elkaar zeiden: “Wat hebben we weer moeten liegen.”

Deze schijninvasie-campagne culmineerde, augustus '42, in de grote raid op Dieppe, waar het Britse opperbevel willens en wetens op één dag meer dan 3000 commando’s opofferde aan een militaire misleiding, waar de

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 45-76)