• No results found

De juiste datum

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 159-172)

Reacties en recensies i . Inleiding

5. De juiste datum

De Duitse capitulatie werd niet op 5 mei, maar op 6 mei getekend, zo meldde D e Jo n g in de laatste band van deel i o b. Aan de pers is deze mededeling niet ontgaan. In het Friesch Dagblad (14 september 19 82) werd dat het belangrijkste onderwerp van de samenvatting van de inhoud. ‘ Uitstel van capitulatie oorzaak van verwarring’ meldde het blad.

t Europese fronten, het Ardennenoffensief, de Canadese opmars die Oost­ en Noord-Nederland bevrijdde, Duitslands ineenstorting, Hitlers dood en de fasen van de Duitse capitulatie. Daaruit blijkt o.a. met hoeveel koppigheid Generaloberst Johannes Blaskowitz, in april 1945 bevelhebber geworden over de 12 0 0 0 0 man van het 25ste Duitse leger dat de vesting-Holland achter de Grebbelinie bezet hield, tot het laatste ogenblik bleef weigeren zich over te geven.

Pas op 6 mei tekende hij in de aula van de Landbouwhogeschool te Wageningen het capitulatiebevel, dat hem een dag tevoren in Hotel “ De Wereld” door generaal C. Foulkes, bevelhebber van het iste Canadese legerkorps, was voorgelegd. Reden van zijn weigering was de door hem verlangde zekerheid, dat zijn soldaten niet aan de Russen zouden worden uitgeleverd: hij moest tenslotte genoegen nemen met de onwaarschijnlijk­ heid van zo’n uitlevering.

Het uitstel schiep echter enkele dagen een toestand van grote verwarring: overal juichende mensen op straat, maar hier en daar werden ze weer naar binnen gedreven, er vielen ook doden — nog afgezien van het treurige incident op de Dam in Amsterdam, waar bij een schietpartij op 7 mei (de eerste geallieerden waren met een tiental pantserwagens en brengun-carriers juist in de stad) 22 doden en bijna 60 zwaargewonden te betreuren waren. Ook de Binnenlandse Strijdkrachten liepen tegen hun grootste frustratie op: de radio verklaarde het land bevrijd, maar de realiteit bleef nog dagenlang een andere.’

Een woordvoerder van de gemeente W ageningen liet aan de Leeuwarder

Courant (18 september 19 82) weten, dat de capitulatie-oorkonde wel

degelijk op 5 mei 19 45 was gedateerd.

( ‘ “ De gemeente Wageningen beschikt over het originele capitulatiedocu- ment dat door generaal Blaskowitz en generaal Foulkes op 5 mei is gedateerd en dat op 6 mei werd ondertekend. Het document zou met opzet zijn geantedateerd, omdat de feitelijke overgave zich de dag daarvoor al had voltrokken in hotel «De Wereld». Dit in tegenstelling tot wat prof. dr. L. de Jong in zijn jongste deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede

Wereldoorlog meedeelt”, aldus de gemeente Wageningen gisteren.

Dr. L. de Jong verklaarde gisteren, dat de discussie over de werkelijke “bevrijdingsdag” wat hem betreft een weinig belangrijke zaak is, van zuiver formalistische aard. “ Ik heb dan ook slechts met opzet in een voetnoot aandacht aan de zaak besteed. Ik stem van harte in met het vieren van de bevrijding op 5 mei” , aldus dr. De Jong in een reactie.’

D e liberale senator Harm van Riel g af in zijn opstel over D e Jon gs werk in de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (94 (19 79 ) 487) een schets van de oorlogsavond van de vijfde mei.

R E A C T I E S E N R E C E N S I E S

i ‘Op de avond van de vijfde mei 1945 wandelde ik met een vrouwelijke

kennis in de binnenstad van Den Haag, totaal verlaten. Na een beleefd verzoek aan een wachtmeester van de Feldgendarmerie, mochten wij het Plein betreden (“wenn Sie sich ruhig verhalten”). Op het fraaie gebouw van “ De Witte” woei de rijksoorlogsvlag halfstok, en op mijn vragen naar de bekende weg, werd mij door de betrokken wachtmeester verteld dat de

Führer op de laatste barricade in Berlijn was gevallen. De officiële lezing als

het ware. Maar belangrijk curieuzer was het Plein zelf. Voor iedere ingang stond een soldaat o f onderofficier van de Feldgendarmerie met het geweer tussen de benen. In volstrekte roerloosheid. (In die gebouwen bevonden zich Duite civiele vluchtelingen van het Reichskommissariat e.d.). De avond viel snel en wij moesten weer weg, waarbij de sergeant aan het eind van de Korte Houtstraat zeer beleefd salueerde en vroeg o f wij alles goed gezien hadden. Mijn contra-opmerking was: “Es war exakt das Rheingold”. De man beaamde dat en zei dat dit ook de opzet was. Een symboolhandeling als het ware.’

Gerard M ulder nam in Vrij Nederland (16 oktober 19 8 2) de gelegenheid te baat voor een algemene verhandeling over de betekenis en waarde van De Jongs voorkeur voor het detail.

( ‘De gretigheid waarmee de media zich op dit hot item hebben gestort, is onbegrijpelijk. Als de juiste datum waarop de algehele bevrijding van Nederland wordt herdacht zo belangrijk is, waarom is 6 mei dan een correctere dag dan 5 mei? Het feit dat Blaskowitz op 6 mei 1945 zijn handtekening plaatste onder de zeventien articles of surrender, zegt over de bevrijding op zich zelf niets. Zowel op die dag als een dag later zijn in Nederland nog tientallen mensen door Duitse kogels gesneuveld. Alleen al op de Dam in Amsterdam zijn op 7 mei bij de beruchte schietpartij voor de “Groote Club” tweeëntwintig doden gevallen, mensen die nooit hebben kunnen voelen wat het betekende om bevrijd te zijn, alhoewel “ Bevrij­ dingsdag” toen al twee dagen achter hen lag. Als je onder “ bevrijding” het moment verstaat waarop de Duitsers niet langer de baas waren en de Nederlandse burgers de straat op konden gaan zonder het risico te lopen te worden gearresteerd, beroofd, gedeporteerd o f gefusilleerd, dan komt maar één datum in aanmerking: 8 mei. Op die dag hielden de geallieerde legers hun triomfale intocht in de Randstad en met name in de hoofdstad des lands. En zelfs op die dag waren de moffen nog letterlijk te duidelijk in beeld. De één na laatste foto die de lezer in deel 1

ob

tweede helft, Het laatste

jaar, tegenkomt, toont de Dam in feestroes. Op de achtergrond wringen

Canadese tanks zich door de menigte, op de voorgrond steken Duitse

Stahlhelme en lefpetten scherp af. Een Duitse officier heft dreigend de

gehandschoende hand...

bevrijdings-C datum typeert de geschiedenis van de bevrijding zelf. Het was, in De Jongs woorden, “ een rafelige bevrijding, een bevrijding ook (als wij even afzien van de incidenten die wij memoreerden) zonder moeite, zonder strijd, zonder offers, zonder glorie, niet zozeer militair als wel administratief’. De Jongs boek is qua opzet even rafelig als het onderwerp dat hij beschrijft. Het thema bevrijding suggereert een compactheid en een homogeniteit — zoals een aantal andere delen van Het Koninkrijk dat wél heeft — die er in de uitwerking niet blijkt te zijn.

Allerlei deelonderwerpen die niet in een rechtstreeks chronologisch o f oorzakelijk verband met elkaar staan, worden aangesneden, behandeld en vervolgens losgelaten. Geografisch lijkt dit deel op een fast-paced Ameri­ kaanse bestseller over internationale spionage. De Jong voert zijn lezers mee van de Oeral naar Athene, van Stockholm naar de Krim, van de Ardennen naar Washington d c

,

van de Watergraafsmeer naar het landgoed Chequers bij Londen.

Wat de gedetailleerdheid van de beschrijvingen betreft, krimpt de tekst in en dijt hij uit als de bewegingen van een exotisch weekdier. Op bladzij 777 worden wij nauwkeurig ingelicht over de architectonisch waardevolle panden aan het Korte Voorhout in Den Haag die bij het bombardement van 3 maart 1945 werden verwoest. Op bladzij 8 17 zitten wij middenin de problematiek van de status van Buiten-Mongolië, de heerschappij over de Koerilen-eilanden en van de grenscorrecties aan de Noordelijke Ijszee. Twintig bladzijden verder lezen we in welke maand van 1944 blok 3 o van het concentratiekamp Dachau met vlektyfus besmet raakte. Voor de duidelijkheid: met De Jongs voorliefde voor tekenende details en veelzeggende anekdotes ben ik zeer ingenomen. Ze tillen geschiedschrij­ ving uit boven de abstractie van bewegingen van pionnen op een schaakbord. Het detail dat Reichskommissar Seyss-Inquart gedurende de hele autorit van Den Haag naar Achterveld, waar de capitulatiebesprekingen met de geallieerden zouden worden gehouden, delen uit de Matthaus Passion zat te neuriën, typeert het sujet met zijn ranzige Bildungsbürger-preïenties. Dat de commissaris van de koningin in Friesland, baron P. A. V. van Harinxma thoe Slooten, die de hele oorlog was blijven zitten, zich niet neerlegde bij zijn ontslag en maandenlang toch grimmig op zijn werkkamer in het Provinciehuis bleef zitten nietsdoen vind ik gewoon interessant om te lezen — en typerend voor de baron. De weidse excursies in de wereldpoli­ tiek daarentegen — De Jong besteedt veel aandacht aan de conferenties van Jalta en van Dumbarton Oaks en aan het oorlogsverloop aan het westelijk en oostelijk front — komen mij als enigszins overbodig voor. Het is natuurlijk nodig de gebeurtenissen in Nederland te plaatsen in het perspectief van een wereldoorlog, maar voor een historicus die zijn onderzoek in hoofdzaak richt op Nederland is aan het uitvoerig beschrijven van de internationale verwikkelingen weinig eer te behalen. Er is al ontzettend veel over geschreven — blijkens de bronnenopgaaf baseert De

R E A C T I E S E N R E C E N S I E S

i Jong zich voor deze passages dan ook op eerder verschenen standaardwer­

ken — en zelfs voor de op dit terrein maar matig belezen belangstellenden bevatten de “ internationale” passages in dit deel maar weinig nieuws.

Het belang van De Jongs werk is dus in de allereerste plaats gelegen in wat hij schrijft over Nederland en over Nederlanders: het optreden van het College van Vertrouwensmannen, de tegenstellingen binnen het verzet, de gruwelijke belevenissen van Nederlandse gevangenen in de concentratie­ kampen en tuchthuizen, de nadagen van de hongerwinter, de politieke verhoudingen en het verloop van de bevrijding zelf. Met name wat dat laatste onderwerp betreft, kon ik een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken, al valt dat de auteur niet te verwijten. Juist bij het lezen van de passages over de vooravond van de bevrijding, de onvergetelijke intocht van de Canadezen, de arrestatie van NSB’ers en het kaalknippen van de “moffenmeiden” besefte ik hoe vaak ik dat al eerder gelezen heb, hoe vertrouwd en déja vu het op mij over kwam, hoe ontroerend het verhaal toch elke keer weer is. Voor het oproepen van de herinnering aan de bevrijding is nog geen geschiedenisboek nodig; die leeft nog zó sterk en is nog zó vanzelfsprekend onderwerp van gesprek dat elk wetenschappelijk werk, hoe goed ook voorzien van voetnoten en bronvermeldingen, daartegen flets moet afsteken.

Had De Jong uit zijn boek over de bevrijding die bevrijding zelf dan maar beter kunnen weglaten? De verleiding om deze vraag met ja te beantwoorden, is groot. Ik doe het niet omdat het weglaten van de climax (die dus eigenlijk een anticlimax is) dit toch al ietwat rommelige deel van zijn houvast zou beroven. Het hoeft op zich zelf ook niet storend en blijkt vaak zelfs noodzakelijk te zijn dat de ontdekkingsreiziger op weg naar terra

incognita af en toe vertrouwd terrein doorkruist.

Ook De Jong leidt zijn lezers over bekend gebied naar nieuwe ontdekkingen. Het relaas van de lotgevallen van het College van Vertrou­ wensmannen is zo’n ontdekking, de bemoeienissen van de Nederlandse regering met de gevangenen in de kampen is een andere. Hij plaatst ook nieuwe kanttekeningen bij bekende feiten (het optreden van de Binnen­ landse Strijdkrachten in de meidagen van 1945 bij voorbeeld). Maar in dit geval lijkt de auteur op een conférencier die met heel veel woorden een paar schaarse cabaretnummers aan elkaar praat om het programma een substanti­ eel aanzien te geven. Met erkenning van de kwaliteiten van De Jong stijft deel i o b tweede helft mij in mijn overtuiging dat het basisidee voor de opzet van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog niet deugt. Die opvatting staat los van de al vaker gestelde, principiële vraag o f het een goed idee is om een rijksambtenaar in opdracht van, onder verantwoorde­ lijkheid van en met speciale privileges van de regering een officieel ge­ schiedenisboek te laten schrijven.

Als standaardwerk, als “ het laatste woord” over deze materie moet de reeks onvermijdelijk tekortschieten omdat allerlei deelonderwerpen in het

t belang van de vaart van het chronologische verhaal en van de overzichte­ lijkheid van het geheel niet uitputtend genoeg behandeld kunnen worden. De Jong zegt het, op blz. 1439, zelf: “ Wij zijn ons bewust, in die zeven delen (de delen waarin de lotgevallen van Nederland in de oorlog worden beschreven v n) geen paragraaf geschreven te hebben waaraan men niet op grond van voortgezet, dieper onderzoek een heel boek zou kunnen wijden.” Voor een populair, voor een breder publiek toegankelijk werk is

Het Koninkrijk anderzijds weer te kostbaar, te lijvig en te ingewikkeld.

Gesteld dat de behoefte bestaat de oorlogsgeschiedenis van dit Konink­ rijk zo volledig mogelijk vast te leggen, dan was het beter geweest om aan de ene kant een lange reeks monografieën te laten verschijnen en aan de andere kant een beknopter, chronologisch boek waarvan de afzonderlijke delen als pocket voor een paar tientjes verkrijgbaar zouden zijn.

Zoals gezegd laat deze kritiek de kwaliteiten van De Jong als geschied­ schrijver onverlet. Hij geeft mij het idee de waarheid heel dicht te naderen en dat is niet het minste compliment dat men een historicus kan maken. Niet dat ik alle feiten heb gecontroleerd en juist bevonden. Maar het totale beeld van de gebeurtenissen dat uit De Jongs beschrijving oprijst, wijkt nogal af van w atje de gewenste geschiedenis zou kunnen noemen en dat boezemt mij vertrouwen in.

In de gewenste geschiedenis volgen de gebeurtenissen elkaar staccato en met ijzeren logica op, is het verschil tussen goed en kwaad en tussen helden en schurken duidelijk en wordt het kwaad beraamd en uitgevoerd in de vorm van complotten. Voor factoren als toeval, domheid, misverstanden, emoties, traagheid, lamlendigheid en onvermogen is in deze versie van de geschiedenis weinig plaats, des te meer echter in het werk van De Jong. Dit is des te opmerkelijker, gezien de verleiding om in een boek met een happy end — de bevrijding — heldendom en nobelheid te laten overheersen. Sic

DEEL 11A.

Discussie

m = M em orie van Punten, opgesteld voor de discussie op 26 april 1983 over deel I i a van het geschiedwerk (hoofdstukken 1 —5);

Mi

= Idem, voor de discussie op 1 september 19 83 (met een bijlage en met een aanvulling, hoofdstukken 3 -7 ) ;

M ii

= Idem, voor de discussie op 1 december 1983 (hoofdstukken 6 - 10 ) ;

M iii

= Idem, voor de discussie op 7 mei 1984 (hoofdstukken 8—16). v = Verslag van de discussie op 26 april 19 8 3 ;

Aanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. dr. A. F. Manning, voorzitter, prof. dr. mr. C. Fasseur, drs. R. C. Kwantes, dhr. A. J. van der Leeuw, drs. A. H. Paape.

vi = Idem, op I september 19 8 3 ;

Aanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep, alsmede prof. dr. I. J. Brugmans en prof. mr. E. J. H. Schrage.

vii = Idem, op I december 19 83 ;

Aanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep, alsmede prof. dr. P. W. Klein en dr. N. K C. A. in ’t V eld; dhr. Van der Leeuw was afwezig.

viii = Idem, op 7 mei 1984.

Aanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep.

1 . Algemeen

Deel 1 1 van het geschiedwerk verscheen onder de titel Nederlands-Indië wederom in drie delen. Deel i i a behandelt de geschiedenis vanaf de eerste contacten van Nederlanders met het latere overzeese gebiedsdeel tot en met de capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger na een vruchteloze strijd tegen de Japanse invasiemacht, op 8 maart 19 42. Dit eerste deel werd gepubliceerd in oktober 19 84 , twee jaar na verschijning van deel i o b, dat gaat over de laatste fase van de Duitse bezetting van Nederland. Deel i i b verscheen in december 19 85 en behandelt de periode van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië; 1 1 c , over de voorbereiding van de terugkeer van het Nederlandse bestuur na de

D E E L

11

A

Japanse nederlaag, volgde in oktober 1986. Naar aanleiding van deel I i a

zouden twee leden van de begeleidingsgroep met zwaarwegende bezwa­ ren tegen de opzet en tegen de toonzetting van het eerste ‘ Indische deel’ in de openbaarheid treden.

D e Jo n g schreef aan het begin van zijn werkzaamheden over de ‘Indische’ delen zich ervan bewust te zijn dat voor dit deel van zijn taak minder bronnen beschikbaar waren dan voor de geschiedschrijving van bezet Nederland. Hij wees er op dat van de stukken van het Nederlands- Indische gouvernement tijdens de oorlog w einig bewaard was gebleven en van de interne stukken van het Japanse bezettingsbestuur nagenoeg niets. O ok over de houding van de Indonesische bevolking tijdens de bezetting, in het bijzonder van de nationalistische beweging, ontbrak het hem aan gegevens, zo schreef hij in een kwartaalverslag uit 19 8 2 , en dit zou ertoe kunnen leiden dat deel 1 1 ‘op een minder stevige grondslag’ zou komen te staan dan de voorafgaande delen.'

O m dit bezwaar te ondervangen zocht de auteur zestien meelezers aan, deskundig op het gebied van de geschiedenis van Azië, van Nederlands- Indië en Indonesië en van de krijgsverrichtingen in de Pacific-oorlog. De begeleidingsgroep werd uitgebreid met R. C. Kwantes, oud-ambtenaar van het Binnenlands Bestuur in Indië en nadien belast met het uitgeven van de bronnenpublikatie De ontwikkeling van de nationalistische beweging in

Nederlands-Indië, alsmede met C. Fasseur, destijds bijzonder hoogleraar in

de geschiedenis van de Westeuropese expansie overzee aan de Rijksuni­ versiteit Leiden. Bovendien vroeg D e Jo n g verschillende personen naar aanleiding van hun specifieke deskundigheid o f betrokkenheid commen­ taar op afzonderlijke hoofdstukken te leveren. Om zich beter in de Indonesische sfeer te kunnen inleven bracht de auteur in 19 83 een zes weken durend bezoek aan Indonesië, waar hij met diverse historici sprak en ook voordrachten aan universiteiten hield.

Vooral het eerste deel, dat grotendeels ging over de koloniale samenleving, leverde een groot aantal dikwijls zeer kritische reacties van meelezers op. De meesten maakten op één o f meerdere plaatsen opmer­ kingen over de breedvoerigheid waarmee de auteur naar hun smaak te w erk was gegaan. D it gold al direct het feit dat De Jo n g zijn verhaal in de pre-koloniale periode was begonnen en dat hij ruime aandacht aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie besteedde. Brugmans wees erop dat het eerste deel van het geschiedwerk, Voorspel, ook niet was begonnen bij

1 ‘Verslag eerste kwartaal 1 9 8 2 , auteur H et K oninkrijk der Nederlanden in de Tweede

D I S C U S S I E

de Batavieren en de Romeinen (m), terwijl Kwantes De Jo n g voorstelde na een korte inleiding over de Nederlandse penetratie in de Archipel de eigenlijke geschiedschrijving te openen met het optreden van gouver- neur-generaal H. W. Daendels (i 808—1 8 i 1). Toen begon namelijk pas de directe gezagsuitoefening van de Nederlandse overheid in Indië. (m)

Abdulkadir W idjojoatm odjo, gewezen plaatsvervanger van luitenant- gouverneur-generaal dr. H. J. van M ook, schreef De Jo n g dat hij zich ernstig afvroeg o f het zin had in een geschiedenis van Nederlands-Indië in de Tw eede W ereldoorlog

( ‘terug te grijpen naar oude — en in het licht van de twintigste eeuw sterk verouderde — uitbeeldingen van een historie, die ik a-causaal zie ten opzichte van de oorlogvoering 19 4 0 -19 4 5 ’. (m)

De Jo n g behandelde deze punten van kritiek uitvoerig. Hij gaf vier redenen aan die hem hadden genoopt in de inleidende hoofdstukken ver terug te gaan in de geschiedenis. Ten eerste wilde hij dat zijn werk niet alleen over de Tweede W ereldoorlog en de Japanse bezetting als op zichzelf staande verschijnselen ging, maar ook over het einde van het

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L I 4 (pagina 159-172)