• No results found

Vijf jaar Kinderrechtenmonitor in tien fundamentele zorgpunten

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 186-190)

De afgelopen vijf jaar heeft de Kinderrechtenmonitor bericht over hoe het met specifieke groepen kinderen (0 tot 18 jaar) in Nederland gaat. Ook is ieder jaar in kaart gebracht in welke mate bestaande wetgeving, beleid en voorzieningen voldoen aan de eisen uit het Kinderrechtenverdrag. In deze slotbeschouwing blikken we terug op de ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar en vatten de belangrijkste zorgpunten samen.

1. Kinderen en jongeren mogen weinig meepraten over besluiten die hen aangaan en hun belangen worden nog niet overal voldoende afgewogen.

De belangen van kinderen en jongeren kunnen alleen goed worden gewogen en meegenomen in besluiten als kinderen mogen meepraten over de besluiten die hen aangaan. Het algemene beeld van de afgelopen vijf jaar is dat kinderen weinig geïnformeerd en gehoord worden. Ook het Kinderrechtencomité (2015) is in de meest recente concluding observations over Nederland kritisch over de mogelijkheden voor kinderen om te participeren. Dit geldt voor beslissingen die kinderen direct treffen, maar ook inbreng in beleid en wet- en regelgeving dat kinderen raakt, op lokaal, maar ook op landelijk niveau. Een aantal voorbeelden uit de laatste vijf edities van de Kinderrechtenmonitor zijn:

• Kinderen in juridische procedures worden te weinig zelf gehoord, bijvoorbeeld wanneer de rechter een besluit neemt over gedwongen jeugdhulp of in scheidings- en omgangszaken.

• Kinderen en jongeren worden door gemeenten heel weinig actief betrokken bij het samenstellen van het kindpakket en bij het vormgeven van gemeentelijk armoedebeleid.

• In het passend onderwijs is het nog te weinig praktijk dat het kind zelf gehoord wordt als er bijvoorbeeld problemen zijn rondom plaatsing of verwijdering.

• Het derde facultatief protocol bij het IVRK is door Nederland niet geratificeerd. Dit protocol geeft kinderen het individuele recht om te klagen tegen schendingen van hun rechten en erkent daarmee dat kinderen een dergelijke mogelijkheid zouden moeten hebben.

In de vorige edities van de Kinderrechtenmonitor zijn diverse instrumenten benoemd die kunnen helpen om de belangen van minderjarigen beter af te wegen. Zo is er onder andere voor gepleit om naar Belgisch voorbeeld, een jongeren- en kindeffectrapportage in te voeren bij elk nieuw wetsvoorstel dat invloed heeft op kinderen en jongeren. Ook is er in eerdere edities gepleit voor de invoer van een Kinderrechtentoets of een andere toetsing die de impact van nieuwe wetten en beleid op kinderen aangeeft. Een dergelijke toetsing zou in lijn zijn met General Comment nummer 14 waarin wordt aangegeven dat een ‘Child-rights impact assessment’ een voorspelling kan doen over de impact van voorgesteld beleid, wet- en regelgeving, financiering of andere vorm van administratieve besluitvorming op kinderen en de naleving van hun rechten (par. 99). In de beleidsreactie op eerder edities van de Kinderrechtenmonitor is het kabinet niet altijd expliciet ingegaan op de aanbeveling om dergelijke toetsing structureel te doen of heeft laten weten geen voorstander te zijn van de invoer van een aparte kinderrechtentoets.

De Kinderombudsman zal de komende jaren inzetten op het bevorderen van een betere expliciete belangenafweging bij alle besluiten die kinderen en jongeren aangaan. Niet alleen op het niveau van wetgeving en beleid maar ook op het niveau van de uitvoering.

Belangenafweging in lijn met het veertiende general comment betekent dat er gekeken wordt naar de impact van een besluit op de toekomst van het kind en zijn ontwikkelkansen.

Wat betreft de participatie van kinderen is de Kinderombudsman ook kritisch over zijn eigen inzet. Voor veel rapporten die de Kinderombudsman de afgelopen jaren heeft uitgebracht, zijn kinderen geïnterviewd en is hun ervaring meegenomen. Bij de totstandkoming van de kinderrechtenmonitor zijn kinderen zelf echter niet betrokken, met uitzondering van de editie in 2013, waarin verwezen wordt naar de meningen van kinderen. Margrite Kalverboer wil als tweede Kinderombudsman van Nederland de ervaringen en meningen van kinderen een centrale plek geven in het functioneren van de Kinderombudsman. Om die reden maakte zij in september en oktober van 2016 een Kinderrechtentour door Nederland om met kinderen en jongeren in gesprek te gaan. In het kader van die tour is ook een enquête uitgezet onder kinderen en jongeren over de kwaliteit van hun leven en de verbeterpunten die zij voor zich zien. Uit de Kinderrechtentour en de enquête blijkt onder andere dat kinderen op diverse beleidsterreinen niet kunnen meepraten over allerlei oplossingen die wel op hen van toepassing zijn en waarover zij ideeën hebben. De opbrengsten van de kinderrechtentour en enquête wegen sterk mee in het bepalen van de toekomstige agenda van de Kinderombudsman.

2. Lokale voorzieningen voor kwetsbare kinderen zijn nog niet op niveau.

De positie van kinderen die met geweld te maken krijgen en de kinderen die jeugdhulp of zorg nodig hebben baart vanaf de eerste Kinderrechtenmonitor zorgen. De decentrale organisatie van voorzieningen voor deze kinderen is een opgave voor gemeenten en is gepaard gegaan met een aanzienlijke bezuinigingsopdracht. Hoewel de decentralisatie op termijn kansen biedt voor kwaliteitsverbeteringen, zijn er vooralsnog veel zorgen over de toegang en kwaliteit van de hulp en zorg aan kinderen.

De beschikbare cijfers over het aantal kinderen dat een beroep doet op jeugdzorg en jeugdhulp laten zich door de stelselwijziging over de afgelopen vijf jaar moeilijk vergelijken (zie domein 1). In 2015 ging het om ruim 356 duizend minderjarigen (CBS, 2015a). Of alle kinderen op tijd geholpen worden is onduidelijk. Knelpunten in de toegang tot jeugdzorg waren al een thema in de Kinderrechtenmonitor uit 2012 en 2013 omdat er in het oude systeem aanzienlijke wachttijden waren. Ook na de stelselwijziging blijken wachttijden in de jeugdhulp nog steeds een probleem. Kinderen krijgen te maken met wachtlijsten van wijkteams en/of jeugdhulpaanbieders. Een signaal in dit kader is een opvallende tijdelijke daling in het aantal ondertoezichtstellingen in 2015. Deze daling kan ermee te maken hebben dat kinderen voor wie gedwongen hulp noodzakelijk was, mogelijk niet of pas later in de jeugdbescherming terecht zijn gekomen.

De toegekende en geboden hulp blijkt niet altijd de juiste. Dat heeft onder andere te maken met een gebrek aan expertise in de toegang waardoor verkeerde zorg wordt geïndiceerd, het gebrek aan samenwerking tussen ketenpartners of met financiële factoren in gemeenten.

Maatwerk is hierdoor moeilijk. De komende jaren blijft voor alle vormen van jeugdhulp het verbeteren van de gemeentelijke inrichting een grote prioriteit zodat zowel de toegang als de kwaliteit van zorg geborgd is.

De hulp aan minderjarige slachtoffers of getuigen van geweld is vanaf 2015 eveneens een gemeentelijke taak. Daarvoor had de gemeente al een taak op het gebied van preventie. Dat preventie van geweld van groot belang is blijkt uit de cijfers. Er zijn in Nederland veel kinderen die met geweld te maken krijgen. Uit de beschikbare cijfers blijkt dat het jaarlijks om 118 duizend kinderen gaat (Alink e.a., 2011). Het aantal kinderen dat getuige is van huiselijk geweld wordt geschat op 44.533 (Euser e.a., 2013).

Na de decentralisatie van de jeugdhulp in 2015 zijn er zorgen over de expertise van de nieuw ingerichte wijk- of buurtteams die in de signalering van geweld een belangrijke rol spelen.

Ook blijken er nog onvoldoende duidelijke afspraken over de rol en verantwoordelijkheden van wijkteams, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis. Wat betreft het functioneren van Veilig-Thuis organisaties blijkt onder andere dat casussen regelmatig niet snel genoeg worden opgepakt.

Er zijn veel inspanningen verricht waar het gaat om de aanpak van geweld tegen kinderen.

Vooralsnog is niet bekend of deze tot een kleinere prevalentie van geweld tegen kinderen hebben geleid. Een stap in de goede richting is de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze meldcode blijkt nog niet altijd adequaat gebruikt te worden.

Recentelijk is de meldcode daarom aangescherpt. Noodzakelijk omdat geweld tegen kinderen een complex probleem is en alle inspanningen gericht moeten zijn op het verbeteren van de effectiviteit van preventie en aanpak.

Zie ook domein 1, 2, en 4.

3. Inspanning voor het bestrijden van armoede en het bevorderen van kansen blijft hard nodig.

De meest recente cijfers over het aantal kinderen in armoede komen uit 2014. Toen ging het om 421.000 kinderen tussen 0 en 18 jaar die leefden in een gezin onder de lage inkomensgrens (CBS, 2016a). Sinds 2011 is het aantal kinderen in armoede met 80 duizend toegenomen (CBS, 2014). Ook het aantal kinderen dat opgroeit in langdurige armoede is gegroeid. In 2011 waren er 98.000 kinderen die vier jaar of langer in armoede leefden. In 2014 gold dat voor 131.000 kinderen. In eenoudergezinnen en in gezinnen met een (niet-westerse) migrantenachtergrond speelt dit vaker dan in andere gezinnen. Ook onder de laagopgeleiden is het aantal huishoudens in langdurige armoede de afgelopen jaren gestegen (CBS 2015b).

Armoede kan betekenen dat er niet kan worden voldaan in basale levensbehoeften (huur, gas/

water/licht, voedsel, kleding, schoolkosten). Voor kinderen kan dit samengaan met een gebrek aan participatiemogelijkheden (sport, cultuur, sociaal leven) en om die reden met sociale uitsluiting. Positief is dat steeds meer gemeenten een Kindpakket (of een soortgelijk pakket) samenstellen om te voorzien in concrete materiële zaken en om participatie op het gebied van sport en cultuur te bevorderen. Het ministerie van SZW heeft een aanjagende rol gehad in het

gebruik van het Kindpakket door gemeenten en heeft o.a. op verzoek van de Tweede Kamer het gebruik van het Kindpakket gemonitord. Hierdoor weten we dat het aantal gemeenten met een Kindpakket sterk is gegroeid, namelijk van 12 procent van de gemeenten in 2014 naar 44 procent van de gemeenten in 2016 (Bureau Bartels, 2016). Over de effectiviteit van het kindpakket is nog weinig bekend.

Wat we weten is dat wanneer een kind langdurig in armoede opgroeit, het 20 procent meer kans maakt om later ook in armoede terecht te komen (CBS, 2015b). Ook bestaat het vermoeden dat armoede een belemmerende rol speelt in de schoolontwikkeling. Zo kunnen deze kinderen bijvoorbeeld minder makkelijk gebruik maken van bijlessen en is er niet altijd geld voor de (vrijwillige) schoolkosten of kosten voor extra curriculaire activiteiten.

Bovendien is gebleken dat kinderen van laagopgeleide ouders (onder wie het aantal in langdurige armoede is gegroeid) vaker een lager schooladvies krijgen, ook als ze dezelfde intelligentie hebben als kinderen van hoogopgeleide ouders. Om gelijke kansen te bevorderen is extra inspanning vereist voor het bestrijden van armoede en het verbeteren van de ontwikkelmogelijkheden van kinderen op diverse terreinen.

Vanwege de impact van armoede op de levensloop van kinderen, zal de Kinderombudsman in 2017 onderzoek doen naar kinderen in armoede en verbetering voor beleid omtrent armoedebestrijding.

Zie ook domein 4 en 5

4. Kinderen in Caribisch Nederland lopen achterop.

In 2011 woonden bijna 5000 kinderen van 0 tot 20 jaar op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ook wel de BES-eilanden genoemd). In 2015 waren dat er ruim 5600 (CBS, 2014b). Ruim drie kwart van deze kinderen en jongeren woont op Bonaire. Op grond van artikel 2 IVRK gelden alle rechten voor alle kinderen, dus ook voor kinderen in de bijzondere gemeenten van Nederland. Uit de afgelopen edities van de Kinderrechtenmonitor is echter gebleken dat kinderen in Caribisch Nederland achterop lopen en er nog veel verbetering nodig is.

Armoede één van de grootste problemen in Caribisch Nederland. In vergelijking met Europees Nederland zijn deze bijzondere gemeenten zeer arm en in de afgelopen vijf jaar zijn het inkomen per familie en de koopkracht flink achteruitgegaan. Geschat wordt dat 60 procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft (CRM, 2014).

Uit de afgelopen edities van de Kinderrechtenmonitor blijkt dat ook huiselijk geweld en kindermishandeling veelvoorkomende problemen zijn in Caribisch Nederland. Redenen zijn gelegen in verschillende omstandigheden zoals armoede, het ontbreken van vaders in de opvoeding wat tot een extra belasting van de moeders leidt en de gewoonte van het opvoeden met de harde hand. Zorgelijk is dat er geen overeenstemming is tussen professionals over de handelswijze bij vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld. Wel worden in Caribisch Nederland actieplannen opgesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Gemonitord moet worden of deze plannen de komende jaren effectief zijn.

Net als in Europees Nederland neemt het aantal jeugdigen dat in aanraking komt met het strafrecht ook in Caribisch Nederland af. De voorzieningen voor jeugdige verdachten en veroordeelden zijn echter nog steeds schaars op de BES-eilanden. Het ontbreken van een apart jeugdstrafrecht met procedures en instanties gericht op minderjarigen is nog altijd een urgent probleem in Caribisch Nederland.

Wat betreft het onderwijs in Caribisch Nederland wordt er gewerkt aan de basiskwaliteit van het onderwijs. Nog niet alle scholen voldoen hieraan en de kwaliteit van het onderwijs is niet overal op peil. Er is daarnaast weinig zicht en grip op leerlingen die verzuimen van school.

De komende jaren is het nodig om de meest urgente kinderrechtenkwesties op de eilanden te adresseren en de aanpak hiervan te monitoren.

Zie ook domeinen 1 t/m 5

5. Knelpunten in de juridische positie van

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 186-190)