• No results found

Toereikende levensstandaard

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 103-106)

Domein 4

Toereikende levensstandaard

4.1 Inleiding

4.2 Relevante artikelen uit het Kinderrechtenverdrag 4.3 Leefomstandigheden

4.3.1 Kinderen in armoede

4.3.2 Jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats 4.3.3 Kinderrechtenbeschouwing

4.4 Gezondheid

4.4.1 Gezondheid algemeen 4.4.2 Kinder- en zuigelingensterfte 4.4.3 Toegang tot gezondheidszorg 4.4.4 Kinderen met een handicap 4.4.5 Psychosociale gezondheid 4.4.6 Leefstijl

4.4.7 Kinderrechtenbeschouwing 4.5 Caribisch Nederland

4.5.1 Armoede

4.5.2 (On)gelijke behandeling

4.5.3 Psychische zorg en middelengebruik 4.5.4 Kinderrechtenbeschouwing

4.6 Conclusies en aanbevelingen 4.6.1 Conclusies

4.6.2 Aanbevelingen

4.1

Inleiding

Steeds meer kinderen groeien in armoede op. Er is thuis niet genoeg geld voor basiszaken als goed eten, huur, gas en licht en kleding. De gevolgen zijn groot, al op jonge leeftijd kunnen kinderen uitgesloten raken. Ze kunnen niet op een sportclub of naar een verjaardagsfeestje, laat staan op vakantie. Dit domein brengt de situatie van kinderen die opgroeien in armoede in kaart. Ook gaat dit domein over de gezondheid van kinderen en hun leefstijl. Die twee hangen nauw met elkaar sa-men. Tot slot is er aandacht voor de decentralisatie van de jeugdzorg die grote gevolgen heeft voor kinderen die zorg nodig hebben of met een beperking leven.

4.2

Relevante artikelen uit het Kinderrechtenverdrag

Het recht op een toereikende levensstandaard is vastgelegd in artikel 27 IVRK. Deze bepaling stelt dat het kind recht heeft op ‘een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind’. Bij de invulling van dit recht zijn ook andere artikelen uit het VN-Kinderrechtenverdrag van belang. Zo vloeit uit artikel 2 IVRK voort dat dit recht zonder ongerechtvaardigd onderscheid moet worden gewaarborgd en dat de overheid daarvoor alle passende maatregelen moet nemen. Het betekent voor de thema’s leefomstandigheden en gezondheid dat alle kinderen in Nederland, arm of rijk, gelijke kansen moeten krijgen op een goede ontwikkeling. Dit geldt voor toegang tot gezondheidszorg, maar ook voor toegang tot sport, spel en cultuur. In lijn met artikel 3 lid 1 IVRK moeten de belangen van het kind ook in dit verband de eerste overweging vormen.

Uit de elfde overweging van de Preambule bij het

Kinderrechtenverdrag volgt dat kinderen die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, waaronder ook kinderen en jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats gerekend kunnen worden, ‘bijzondere aandacht behoeven’. Verder stelt artikel

27 lid 3 IVRK dat staten die partij zijn passende maatregelen nemen om ouders en anderen, die verantwoordelijk zijn voor het kind, te helpen het recht op een toereikende levensstandaard te verwezenlijken.

Artikel 6 IVRK staat in direct verband met artikel 27 IVRK en is gericht op het waarborgen van het recht op leven en ontwikkeling van het kind. Dit houdt voor de overheid de verplichting in om een veilige omgeving te creëren waarin kinderen ongestoord kunnen opgroeien. Hieronder vallen in de eerste plaats de primaire levensbehoeften, zoals een dak boven het hoofd en gezonde voeding. Ook het recht op gezondheidszorg zoals vastgelegd in artikel 24 IVRK is nauw verbonden met het recht op leven en ontwikkeling. Een en ander impliceert dat de overheid zich onder andere moet inspannen om kinder- en zuigelingensterfte te voorkomen, ziekte en ondervoeding te bestrijden en voorlichting te geven over aspecten als gezondheid en voeding.

Voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking is in artikel 23 IVRK een afzonderlijk recht op bijzondere zorg opgenomen. Dit artikel waarborgt dat kinderen met een handicap recht hebben op aangepaste zorg, onderwijs en training waardoor zij een bevredigend, volwaardig, behoorlijk en zo zelfstandig mogelijk leven kunnen leiden. Het kind kan zo actief deelnemen aan de samenleving.

Ouders of verzorgers zijn primair verantwoordelijk voor hun kinderen en beslissen daarom in beginsel wat goed is voor de gezondheid van hun kinderen (artikel 18 IVRK). Naarmate een kind

ouder wordt krijgt hij ruimte om beslissingen over zijn gezondheid samen met zijn ouders of zelfstandig te nemen (artikel 5 IVRK). De overheid heeft de verantwoordelijkheid om ouders te ondersteunen in hun verantwoordelijkheid. Als ouders tekortschieten en de belangen van het kind gevaar lopen, kan de overheid ingrijpen. De overheid kan dit doen met een kinderbeschermingsmaatregel of de overheid kan de beslissing nemen over wel of geen medische handeling omdat het belang van het kind dit vraagt. Op grond van artikel 12 IVRK hebben kinderen het recht om gehoord te worden, bijvoorbeeld over een medische behandeling. Aan hun mening moet passend belang worden gehecht, rekening houdend met hun leeftijd en rijpheid.

Het recht op informatie uit artikel 17 IVRK behelst in het bijzonder het recht op informatie en materialen die welzijn en gezondheid bevorderen, ook over seks en drugs. De overheid stimuleert de productie en verspreiding van deze informatie en draagt de zorg dat het kind beschermd wordt tegen schadelijke informatie. Daarnaast moet de overheid ervoor zorgen dat kinderen beschermd worden tegen het gebruik van verdovende middelen (artikel 33 IVRK).

Uit artikel 27 IVRK vloeit voort dat het kind ook recht heeft op secundaire levensbehoeften zoals toegang tot sport, spel en cultuur, uitgewerkt in artikel 31 IVRK. Zo moet ieder kind voldoende vrije tijd, ruimte en materiaal hebben om te spelen en ook naar sport of muziekles te kunnen. Het VN-Kinderrechtencomité heeft in General Comment Nr. 17 nadere betekenis gegeven aan dit kinderrecht.

Daarnaast hebben kinderen op basis van artikel 26 IVRK het recht om de voordelen te genieten van voorzieningen van sociale zekerheid. Als de ouders zelf onvoldoende financiële middelen hebben, hebben zij – en daarmee het kind – recht op steun van de overheid. Ook de artikelen 4, 5 en 18 IVRK zijn hierbij relevant.

Artikel 4 zegt dat de overheid alle passende maatregelen neemt om de rechten van kinderen te realiseren, dit geldt ook voor de sociaaleconomische rechten van het kind.

De verwezenlijking van de rechten van het kind, zoals het recht op een toereikende levensstandaard, is onlosmakelijk verbonden met de rol van de ouders en de overheid en hun onderlinge rangorde in verantwoordelijkheid (artikel 27 lid 3 IVRK). Kinderen in Nederland zijn sterk afhankelijk van hun ouders en de overheid omdat aan het kind geen zelfstandig recht op sociale zekerheid toekomt door het voorbehoud dat Nederland bij artikel 26 IVRK heeft gemaakt.

In beginsel kunnen kinderen dit recht via de ouders genereren.

De uiteindelijke uitkomst moet wel zijn dat aan kinderen een toereikende levensstandaard toekomt. Het te strikt toepassen van de regel dat alleen ouders aanspraak kunnen maken op voorzieningen van sociale zekerheid zou tot strijdigheid met de kern van het recht op sociale zekerheid en de kern van het recht op

een toereikende levensstandaard kunnen leiden. Daarom heeft de Nederlandse rechter bijvoorbeeld in een aantal gevallen waarin de ouders onvoldoende in staat waren om in de noodzakelijke kosten voor het kind te voorzien (zoals eten en kleding), met het oog op artikel 3 lid 1, 3 lid 2 en 27 lid 3 IVRK, toch aan kinderen zelfstandig het recht op (nood)bijstand toegekend (De Graaf e.a., 2012a).

Tot slot geldt artikel 4 IVRK dat voorschrijft dat de verdragsstaten alle nodige wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen moeten nemen om de rechten van kinderen te kunnen verwezenlijken. Met name wat betreft economische, sociale en culturele rechten moeten de staten de ruimst mogelijke maatregelen nemen (artikel 4 IVRK).

Volgens het Kinderrechtencomité kleeft aan deze rechten een progressieve verdragsverplichting. Dit houdt in dat de Nederlandse overheid het maximale moet doen om deze kinderrechten te waarborgen en dat de standaard niet lager mag komen te liggen dan welke al is behaald (VN-Kinderrechtencomité, 2003a, par. 7).

In 2014 leefden in totaal

421 duizend kinderen

van 0 tot 18 jaar in armoede.

Vergeleken met 2011 is het aantal kinderen in armoede

met 80 duizend

toegenomen.

4.3

Leefomstandigheden

4.3.1 Kinderen in armoede

In 2014 woonde 12,9 procent van de minderjarige kinderen in Nederland in een gezin dat afhankelijk is van een inkomen onder de lage-inkomensgrens (CBS, 2016). In totaal ging het om 421 duizend kinderen van 0 tot 18 jaar. Voor 131 duizend van hen geldt dat ze langdurig, dat wil zeggen vier jaar of langer, in een gezin wonen

onder de lage-inkomensgrens. Het aantal kinderen in armoede is net als voorgaande jaren weer gestegen. Van 2013 op 2014 ging het om een toename van 11 duizend. Vergeleken met 2011 is het aantal kinderen in armoede met 80 duizend toegenomen (CBS, 2014a).

Tabel 4.1 Aantal kinderen met kans op armoede

2011 2012 2013 2014*

Bron: CBS. Bij een inkomen beneden de lage-inkomensgrens spreekt CBS van ‘kans op armoede.’

Kinderen hebben een relatief grote kans om in armoede te leven. Dit is deels toe te schrijven aan de grote kans op armoede voor eenoudergezinnen. In 2014 had 34,3 procent van de eenoudergezinnen met alleen minderjarige kinderen een laag inkomen. Ter vergelijking, onder de gezinnen gevormd door een ouderpaar met minderjarige kinderen ging het om 7,8 procent (CBS, 2014b). Verder is de kans op armoede voor niet-westers allochtone kinderen bijna vier keer zo groot als voor autochtone kinderen. In 2014 maakte een derde van de minderjarige niet-westers allochtone kinderen deel uit van een gezin met een laag inkomen. De kans om op te groeien in een gezin met een langdurig laag inkomen is voor hen zelfs zes zo groot als voor autochtone kinderen (CBS, 2015s).

In reactie op een motie in de Eerste Kamer over het groeiend aantal kinderen in armoede, heeft de staatssecretaris van SZW de Kinderombudsman gevraagd vervolgonderzoek te laten doen naar het terugdringen van armoede onder kinderen (Kamerstukken II 2015/16, 24 515, nr. 326). De Kinderombudsman voert dit onderzoek in 2017 uit.

Uit recent onderzoek blijkt dat

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 103-106)