• No results found

Mediagebruik en school

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 143-148)

5.8

Mediagebruik en school

5.8.1 Mediagebruik en school

Een grote meerderheid van de jongeren heeft een mobiele telefoon;

97 procent van hen heeft een smartphone. Dit is

het apparaat dat ze het meest - en vaak elke dag - gebruiken. Op de lagere school hebben nog niet alle leerlingen een smartphone (van de 10-12-jarigen: 78 procent). Op de middelbare school heeft bijna iedereen er één (van de 13-18-jarigen: 99 procent) en deze kan dus worden gebruikt voor onderwijsdoeleinden. Apparaten die jongeren voor school belangrijk vinden zijn: mobiele telefoon, laptop en desktopcomputer, alhoewel de laatstgenoemde in onbruik begint te raken. Jongeren vinden ook boeken nog steeds belangrijk voor school (Monitor Jeugd en Media, 2015).

Voor school gebruiken jongeren het internet vooral voor het opzoeken van informatie en het raadplegen van roosters en cijfers (beide 60 procent). Ook overhoort bijna de helft van de jongeren zichzelf via het internet en een kwart zoekt extra uitleg over de les

via bijvoorbeeld YouTube. Vooral WhatsApp (en in mindere mate Facebook en Instagram) willen ze niet missen op hun mobiel. Deze app gebruiken ze ook om contact te zoeken met medeleerlingen over bijvoorbeeld het huiswerk. Vragen stellen over huiswerk is ook de reden waarom sociale media het meest (meer dan de helft van de jongeren) worden gebruikt in het onderwijs. Een kwart gebruikt sociale media ook om taken te verdelen bij het samenwerken of om aantekeningen te delen. 13 procent deelt ook samenvattingen of gemaakt huiswerk (althans vraagt daarom) via sociale media.

Meisjes en jongeren van een hogere opleiding gebruiken hun mobiel vaker (ook) functioneel (inclusief voor school) (Monitor Jeugd en Media, 2015).

De meeste jongeren hebben bij voorkeur face-to-face contact.

Een meerderheid van de jongeren vindt het vervelend om via sociale media te worden afgeleid bij het maken van huiswerk (65 procent) of als medeleerlingen dan niet bereikbaar zijn (82 procent). 37 procent vindt het een voordeel van sociale media dat je andere leerlingen goed leert kennen. Contact met docenten zoeken leerlingen vooral via de e-mail en soms via WhatsApp of Facebook. Dat contact gaat vooral over huiswerk, cijfers en lesstof, maar soms ook over vertrouwelijke aangelegenheden (Monitor Jeugd en Media, 2015).

Bijna de helft van de jongeren leert gemakkelijker als de lesstof wordt ondersteund met filmpjes en een derde verkiest filmpjes boven de uitleg door de docent. Een kwart zoek liever op internet naar antwoorden op vragen over de stof dan in de schoolboeken.

De onderwijs-apps kunnen beter, want vaak zijn het niet meer dan

‘boeken achter glas’ (Monitor Jeugd en Media, 2015).

5.8.2 Digitalisering van het onderwijs

In de klaslokalen zijn digiborden inmiddels gemeengoed.

Digitale leermaterialen worden steeds meer gebruikt op alle onderwijsniveaus door bijna alle leraren. Ze zouden dat nog meer gaan doen als er meer computers zouden zijn, ze meer tijd zouden hebben en als de kwaliteit van het leermateriaal verbetert.

Doorgaans worden digitale leermiddelen gebruikt die onderdeel uitmaken van lesmethoden van uitgevers. Verder worden ook Google, videosites en onderwijssites ingezet in het onderwijs. Een derde van de leraren creëert eigen materiaal en een kwart gebruikt materiaal van andere collega’s. De meeste leerkrachten zeggen de basisvaardigheden van een ICT-gebruiker (tekstverwerken en internetten) onder de knie hebben. Bij didactische ICT-vaardigheden (het inzetten van ICT als leermiddel) liggen de percentages wat lager: ongeveer de helft zegt ‘gevorderd’ te zijn en een kwart vindt zichzelf ‘ver gevorderd’. De infrastructuur verbetert

ook gestaag: het aantal (steeds vaker mobiele) apparaten stijgt en op bijna alle scholen is draadloos internet beschikbaar voor leraren en leerlingen. In het lager onderwijs wordt meer gebruik gemaakt van tablets en in het voortgezet onderwijs van laptops. Ook is de organisatie van het onderwijs in hoge mate gedigitaliseerd (Vier in balans monitor, 2015).

5.8.3 Privacy van kinderen in het onderwijs

Bij de digitalisering van het onderwijs moet meer aandacht worden besteed aan de privacy van leerlingen en informatiebeveiliging. Met de inzet van innovatieve digitale leermiddelen worden steeds meer data over leerlingen gegenereerd. De beveiliging van deze gegevens en van de computersystemen is buitengewoon essentieel.

Bij scholen in zowel het lager als voortgezet onderwijs ontbreekt de kennis van privacywetgeving en veiligheidsnormen (PWC, 2014). Pedagogen en psychologen maken zich grote zorgen over de privacy van scholieren. Dossiers worden onvoldoende beveiligd opgeslagen en resultaten van psychodiagnostisch onderzoek zijn via het ICT-systeem toegankelijk voor alle schoolmedewerkers.

Kinderen worden ook onderzocht zonder toestemming van de ouder. Gegevens worden bovendien zonder toestemming van ouder of kind gedeeld met andere hulpverleners (NVO, NIP, 2016). Naar aanleiding van het onderzoek hebben D66 en de ChristenUnie Kamervragen gesteld (Kamerstukken II, 2015-2016, 2016Z15447).

De Autoriteit persoonsgegevens kreeg afgelopen jaar 500 meldingen over onzorgvuldige omgang met persoonsgegevens door scholen (Cats, 2016).

Scholen zijn ook afhankelijk van leveranciers van digitale

leermiddelen en leerlingvolgsystemen. Deze systemen verzamelen veel - en steeds meer - gegevens van scholieren, docenten en ouders en delen die met de leverancier. Bij het maken van keuzes voor systemen zullen scholen zich zorgvuldig moeten verdiepen in de werking van een programma of dienst en moeten er adequate afspraken worden gemaakt met de leverancier. Voor zover dat kan. Vaak kunnen scholen niet anders dan de voorwaarden van de leverancier accepteren (PWC, 2014). Ouders en leerlingen moeten goed worden geïnformeerd over deze keuzes en afspraken (Vier in balans monitor 2015). Dat gebeurt doorgaans echter niet.

Kennisnet heeft een voorlichtingspagina privacy in het onderwijs met praktische handreikingen voor scholen (Kennisnet, 2015).

In het register onderwijsdeelnemers zullen persoonsgegevens van kinderen uit verschillende registers worden samengebracht.

De Autoriteit persoonsgegevens constateert in een advies naar aanleiding van een wetsvoorstel hierover dat ook daar de privacy van kinderen beter moet worden beschermd (Autoriteit persoonsgegevens, 2016).

5.8.4 Digitale geletterdheid

Digitale geletterdheid is meer dan knoppenkennis. Naast basisvaardigheden ICT moeten jongeren en kinderen leren zoeken naar en omgaan met informatie op het internet (informatievaardigheden). Hoe vind je relevante informatie en kun je beoordelen of deze betrouwbaar is? Verder is het belangrijk dat ze bewust, kritisch en actief leren omgaan met media (mediawijsheid). Bovendien moeten leerlingen begrijpen hoe

digitale technologie onder de motorkap werkt om daar op een kritische, creatieve en innovatieve wijze mee om te kunnen gaan (computational thinking) (Onderwijs2032, 2016). Programmeren is daar een onderdeel van maar geen doel op zich. Wel zie je steeds meer initiatieven ontstaan om kinderen te leren programmeren (Waag, 2016; De creatieve code, 2016; Codekinderen, 2016).

Binnen het basisonderwijs zelf is bijvoorbeeld een leerlijn programmeren ontwikkeld (Programmeren in het PO, 2016). In de bovenbouw havo en vwo wordt in navolging van het advies van de Vernieuwingscommissie informatica het examenprogramma informatica vernieuwd (Barendsen & Tolboom, 2016). Met het actieprogramma Kiezen voor technologie wil OCW een impuls geven aan technologie en wetenschap in het basis- en voortgezet onderwijs alsmede de professionalisering van docenten te stimuleren (Techniekpact, 2016).

Bijna de helft van de jongeren zegt behoefte te hebben aan onderwijs op het gebied van het verbeteren van hun privacy of hun veiligheid op het internet, de werking van het internet, het handiger of creatiever worden of beter kunnen zoeken met media.

Een derde wil ook graag leren programmeren. Jongens zijn vaker geïnteresseerd in technische vaardigheden. Meisjes willen vaker leren over privacy of de wijzen waarop je jezelf kunt beschermen op het internet. Hiervoor kunnen technische vaardigheden overigens ook nuttig zijn. De meeste jongeren hebben er geen behoefte aan om via school te leren hoe het gebruik van hun smartphone beter moet worden gereguleerd (Monitor Jeugd en Media, 2015).

De aandacht voor digitale geletterdheid in het onderwijs is nog veel te beperkt (Kennisnet, 2015a). Bovendien is het niveau van digitale geletterdheid onder Nederlandse jongeren laag (Meelissen, Punter, Drent, 2014). Het is daarom sterk aan te bevelen om het een vaste plek in het onderwijs te geven. Twee belangrijke onderwerpen mogen daarbij niet ontbreken op de agenda: het voorkomen van een digitale tweedeling en bijzondere aandacht voor kwetsbare kinderen.

Digitale kloof

De aanpak van digitale ongelijkheid onder jongeren is een belangrijke uitdaging. Er zijn enorme verschillen in digitale geletterdheid tussen jongeren en die lijken alleen maar toe te nemen. School speelt in Nederland geen rol van betekenis in het bevorderen van de digitale geletterdheid van kinderen en jongeren (Kennisnet, 2015a). Achterhaald moet worden wat hiervoor de reden is. Nu is het afhankelijk van de thuissituatie of een jongere voldoende digitale vaardigheden heeft. Ook de thuistaal kan een rol

spelen. Vooral in het vmbo en praktijkonderwijs hebben leerlingen met een niet-Nederlandse thuistaal een achterstand in digitale geletterdheid. Ook scoren leerlingen in grote steden slechter op digitale geletterdheid. Bovendien doen meisjes het doorgaans beter dan jongens (Luyten, Veen, Meelissen, 2015).

In het mediagebruik zie je de verschillen tussen jongeren terugkomen. Hoger opgeleide jongeren gebruiken media vaker om iets te leren of nieuwe ideeën op te doen dan jongeren met een lagere opleiding. Dat betekent dat jongeren van hogere opleidingsniveaus meer informatieve en kenniswaarde weten te benutten uit de media dan lager opgeleide jongeren. Wat mogelijk ook meespeelt is dat hoger opgeleide jongeren onderwijs belangrijker vinden: ze willen beter hun best doen en meer leren (Monitor Jeugd en Media, 2015). De verschillende groepen jongeren zullen dus op eigen wijze moeten worden benaderd met lesprogramma’s en voorlichting. De verschillen in digitale geletterdheid tussen onderwijsniveaus zijn namelijk aanzienlijk (Luyten, Veen, Meelissen, 2015).

Er dreigt een digitale tweedeling - of wellicht is die er al (Onderwijsinspectie, 2016; Kennisnet, 2015d) - met individuele en maatschappelijke gevolgen. Het onderwijs moet een cruciale rol gaan spelen in de verbetering van de digitale geletterdheid van jongeren. Het begint al bij simpele vaardigheden als

wachtwoordbeheer en jezelf zo goed mogelijk beveiligen. Jongeren moeten echter niet alleen de digitale basisvaardigheden onder de knie krijgen. Ze moeten ook kritisch leren nadenken over de impact van de digitalisering op de wereld en hun eigen leven. Digitaal burgerschap kom nog steeds niet uit de verf. Bovendien is het van

belang dat kinderen digitale technologie weten in te zetten voor hun eigen doelen. Daarbij zullen onder meer de sociaal-emotionele en cognitieve verschillen tussen hen meegenomen moeten worden.

De oplossingen moeten worden gestoeld op empirische inzichten over de verschillen in capaciteiten en behoeften. Geen one size fits all-benadering dus, maar maatwerk voor de verschillende onderwijsniveaus. In het speciaal onderwijs moeten leraren nu bijvoorbeeld het wiel zelf uitvinden (Kennisnet, 2015b). Ook is maatwerk op individueel niveau wellicht effectiever dan op schoolniveau (Luyten, Veen, Meelissen, 2015).

Aanschaf digitale leermiddelen

De aanschaf van een laptop of tablet valt niet onder de definitie van lesmateriaal die de Rijksoverheid hanteert, scholen zijn dan ook niet verplicht een laptop of tablet gratis aan leerlingen te verstrekken. Het bezit van een laptop of tablet kan door scholen ook niet van ouders worden geëist. Scholen kunnen wel via de vrijwillige ouderbijdrage kosten in rekening brengen voor (het gebruik van) een laptop of tablet, maar ook daarvoor geldt: als de ouder ervoor kiest om hier niet voor te betalen dan moet de school voor dat leerjaar voorzien in bruikbaar lesmateriaal voor de leerling (Ministerie van OCW, 2014).

Om het risico van een digitale kloof te verkleinen en te zorgen dat alle kinderen zich kunnen ontwikkelen op het terrein van digitaal burgerschap, is toegang tot digitale leermiddelen belangrijk. In het afgelopen jaar waren de schoolkosten die ouders moeten maken voor digitale leermiddelen een onderwerp van discussie. Niet alle ouders kunnen die kosten opbrengen. De Kinderombudsman heeft zich daarover uitgesproken in het televisieprogramma Kassa. Door de digitalisering van het onderwijs wordt het bezit van een laptop of tablet steeds belangrijker voor kinderen om mee te kunnen komen op school. Het gaat niet alleen om kinderen die op een speciale

‘IPad-school’ zitten, maar om alle kinderen in het voortgezet onderwijs. De Kinderombudsman ontvangt signalen dat ouders met weinig geld geen een laptop of tablet voor hun kinderen kunnen kopen. De Kinderombudsman vindt dat een laptop of tablet gewoon tot het lesmateriaal moet behoren. Voor leerlingen is het immers een voorwaarde om volwaardig mee te doen in het onderwijs.

Dat betekent dat een laptop of tablet net als schoolboeken aan alle kinderen verstrekt moeten worden. Het is onderdeel van de toegang tot onderwijs waar alle kinderen recht op hebben (De Kinderombudsman 2016b)

Dat schoolkosten voor digitale leermiddelen gestegen zijn, blijkt uit de tweejaarlijkse schoolkostenmonitor. Zowel ouders als scholen krijgen voor deze monitor vragen over schoolkosten. Het algemeen beeld is dat de totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs sinds het schooljaar 2006-2007 gedaald zijn, maar dat kosten voor ICT gestegen zijn. In het schooljaar 2012-2013 gaf twintig procent van de ouders aan dat zij kosten maakten voor ICT, in het schooljaar 2015-2016 steeg dat percentage naar 50 procent. De kosten in de onderbouw vallen in beide onderwijstypen hoger uit dan in de bovenbouw (Aarsen, van den Berg, e.a. 2016). Dit is plausibel omdat laptops of tablets vaak aan het begin van de schoolloopbaan worden aangeschaft.

Kwetsbare kinderen

De aandacht voor kwetsbare kinderen en het internet groeit (Kennisnet, 2014; NJI, 2016), maar tegelijkertijd moet er meer structurele ondersteuning komen in de mediaopvoeding en mediaonderwijs gericht op kwetsbare kinderen. Kwetsbare kinderen zijn bijvoorbeeld kinderen met sociaal-emotionele of andere problemen en licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren die relatief meer online risico’s lopen. Vaak gaat het om schrijnende situaties van bijvoorbeeld manipulatie en seksueel misbruik.

Mediawijzer.net heeft een stimuleringsregeling voor mediawijze projecten gericht op kwetsbare kinderen in het leven geroepen (Mediawijzer, 2016). Maar er moet meer gebeuren.

80 procent van de problemen van LVB-jongeren hangt samen met sociaal media-gebruik, waarbij ze slachtoffer maar vaak ook dader zijn (Kennisnet, 2014). Kennisnet heeft in 2014 aanbevelingen gedaan die nog steeds actueel zijn. Er moet een landelijk meldpunt komen voor incidenten met LVB-jongeren en de samenwerking met

de politie kan beter. Voorlichtingsmateriaal over mediawijsheid is niet geschikt voor LVB-jongeren en moet speciaal voor hen worden gemaakt. Dat geldt ook voor lesmateriaal. Zeker voor deze groep jongeren is het van belang dat er in het onderwijs aandacht komt voor mediawijsheid. Maar hun begeleiders en leerkrachten hebben daar ondersteuning bij nodig. Verder zou er een protocol moeten komen voor professionals over de omgang in de praktijk met online slachtoffer- én daderschap van LVB-jongeren (Kennisnet, 2014).

5.8.5 Kinderrechtenbeschouwing

Het recht op onderwijs in een digitale wereld betekent dat het onderwijs bij de digitale leef- en belevingswereld van kinderen moet aansluiten. Veel kinderen maken gebruik van smartphones, tablets en laptops in het onderwijs. Via sociale media en andere apps wordt met medescholieren en docenten gecommuniceerd en het internet is een belangrijke bron van informatie. Ten eerste is de beschikbaarheid van digitale leermiddelen van belang. Ten tweede laat de kwaliteit van digitale leermaterialen nog steeds te wensen over. Zorgelijk is bovendien dat scholen niet of nauwelijks rekening houden met de privacy van scholieren. Dit zijn onderwerpen die sinds 2015 terecht steeds prominenter op de agenda staan, maar waar nog veel stappen gezet moeten worden.

Kennis van privacywetgeving en informatiebeveiliging ontbreekt vaak en scholen gaan onzorgvuldig om met—gevoelige—

persoonsgegevens en dossiers van kinderen. Digitale leermiddelen en leerlingvolgsystemen leggen steeds meer data van leerlingen, ouders en docenten vast die worden gedeeld met de leveranciers van deze systemen. Het is onduidelijk wat er met deze gegevens gebeurt. Ouders worden vaak niet om toestemming gevraagd. Deze praktijken stroken niet met het recht op privacy van kinderen en zijn in strijd met privacywetgeving.

Het recht op onderwijs van kinderen omvat ook dat zij de

vaardigheden ontwikkelen om mee te doen in deze digitaliserende wereld. Ouders met een minimuminkomen zijn niet

vanzelfsprekend in staat om digitale leermiddelen aan te schaffen.

Enkele gemeenten hebben hiervoor een eigen regeling. Uitsluiting van digitale leermiddelen kan het recht op ontwikkeling van een kind dwarsbomen. In voorgaande jaren werd het belang van digitale geletterdheid ook onderstreept in de Kinderrechtenmonitor, maar het blijft een onderwerp van grote zorg. Juist ook omdat er een kloof ontstaat tussen kinderen die digitaal wel voldoende kunnen meekomen en kinderen die digitaal achterblijven. Voor veel kinderen is het niet vanzelfsprekend dat er thuis voldoende aandacht is voor het aanleren van digitale vaardigheden. Ook leren niet alle kinderen deze vaardigheden even gemakkelijk,

waardoor maatwerk in het onderwijs noodzakelijk is. Het recht houdt tevens in dat kinderen op een verantwoorde en veilige wijze leren omgaan met digitale technologie. Kwetsbare kinderen lopen tegen veel problemen aan bij gebruik van sociale media—zowel in de rol van slachtoffer alsook dader. Maar voor alle kinderen geldt dat de digitale wereld uitdagingen opwerpt - denk aan uit de hand gelopen ruzies of de verspreiding van beschamende foto’s - waarmee je moet leren omgaan. Opvoeding, onderwijs en voorlichting spelen daarin een cruciale rol. Kinderen moeten bovendien kritisch leren reflecteren op de impact van digitale technologie op hun eigen leven en de maatschappij. Daardoor kunnen ze ook beter hun rechten - denk aan het recht op privacy en recht op vrijheid van informatie - uitoefenen.

5.9

Onderwijs in (gesloten)

In document KIN D E RRECHTENM O N IT OR - 20 16 (pagina 143-148)