• No results found

Verslag der Vergadering van 't Hoofdbestuur, gehouden 7 Juni te Dordrecht

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 158-166)

Tegenwoordig: Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, P.J. de Kanter, Mr. C.Th. van Deventer (den Haag) en Hipp. Meert (Gent) met de heeren Fabrie en Van der Cruyssen als vertegenwoordigers van Groep B.

Prof. Dr. H. Kern had kennis gegeven, niet tegenwoordig te kunnen zijn.

Voorzitter: Dr. Kiewiet de Jonge, die er in zijn openingswoord op wijst, dat er een beslissing is gevallen voor den Nederlandschen Stam, waardoor een moeilijke tijd voor 't Verbond aanbreekt en meer dan gewone opoffering van ons zal worden geëischt. De groote ernst van 't oogenblik mag ons niet neerdrukken, maar moet ons tot dubbele krachtsinspanning aansporen.

Spreker brengt in herinnering de inniger samenwerking tusschen Nederland en Vlaanderen en de goede orde van zaken, die thans in de Groep Indië heerscht, zoodat het Verbond in die beide landen vooruitgaat.

Den heer P.J. de Kanter, met algemeene stemmen tot alg. secretaris-penningmeester benoemd, voegt hij een woord van dank toe voor het aanvaarden dezer moeilijke betrekking. De benoemde wijdt een woord van hulde aan den aftredenden secretaris, beveelt zich in den steun zijner medeleden aan en drukt de hoop uit, dat hij aan de verwachting moge beantwoorden.

Daarna komt aan de orde de Ned.-Duitsche overeenkomst omtrent een eigen kabelverbinding met de Oost. Mr. van Deventer licht het ontwerp met een kaart toe en na onderlinge bespreking komt men tot het besluit, dat het plan aanbeveling verdient.*)

Besloten wordt verder de Hoofdbestuursvergaderingen voortaan geregeld om de 3 maanden te doen plaats hebben, beurtelings te Dordrecht en te Antwerpen, tenzij dringende omstandigheden een spoediger bijeenkomst noodzakelijk mochten maken.

Vervolgens wordt de vorming van afdeelingen in Suriname en Curaçao ter sprake gebracht. Curaçao is in wording. Voor Suriname zullen ernstige pogingen door het Hoofdbestuur worden gedaan.

De Westersche Tak der groep Amerika zal worden uitgenoodigd 4 leden, liefst verblijf houdend in Nederland, aan te wijzen, om haar in het Hoofdbestuur te vertegenwoordigen, op gelijke wijze als dat voor Indië geschiedt. Tevens zal de groep worden verzocht haar Statuten in dien zin te wijzigen, dat de bijdrage

63

per lid aan de Alg. Kas in overeenstemming worde gebracht met de bepaling dienaangaande in de Alg. Statuten.

Ook voor België dringt de heer De Kanter op verhooging aan.

De afgevaardigden verklaren niet meer te kunnen geven dan nu geschiedt. Zoodra hare geldelijke omstandigheden beter worden, belooft groep B aan hare verplichtingen volgens de Statuten te zullen voldoen.

Ten slotte wordt besloten voor het benoemen der commissie ter stichting van een fonds voor buitengewone uitgaven, de hulp in te roepen van den Raad van Bijstand van groep A, terwijl ook goedgevonden wordt steun te verleenen aan het plan om Afrikaansche onderwijzers uit te zenden naar Humpata.

De Alg. Secretaris

P.J.DEKANTER.

Zuid-Afrika

De Vrede.

Maandag 2 Juni was ons volk verslagen over het bericht, dat het vrede was in Zuid-Afrika. Want het hoorde tegelijk, dat de onafhankelijkheid der republieken verloren was.

Op dien afloop was men hier te lande niet voorbereid. Men dacht niet anders of de onderhandelingen zonden afgebroken worden en de strijd hervat.

En men had reden om zoo te denken.

Nog kort geleden had men hier de rapporten gelezen van generaal de la Reij, van generaal Smuts, en nog andere. Daaruit werd openbaar, dat het de Boeren op de commando's goed ging. Hun aantal was nog ruim voldoende, aan levensbehoeften, paarden, geweren en patronen ontbrak het hun geenszins. Telkens vulden zij hun voorraad uit dien der Engelschen aan. De moed zat er nog in. De vrouwen in de kampen wakkerden de mannen aan. Volhouden! klonk het van daar.

En de berichten van Engelschen kant versterkten den indruk, dat het einde nog niet in zicht was. Wel kwam er van tijd tot tijd weer tijding van drijfjachten en hun opbrengst in gevangenen, maar hoe volslagen onbetrouwbaar dergelijke opgaven zijn, wist men hier nu wel goed. De berichten over het aantal Boeren, die zich dezer dagen onderwerpen, zal daarvan een nieuw bewijs geven. Aan den anderen kant toonde de Engelsche verlieslijst, dat er telkens op allerlei punten van het oorlogsterrein gevochten werd en soms met aanmerkelijk verlies aan Engelschen kant.

Meer nog. Er waren hier kort geleden boodschappers van de commando's gekomen, overbrengende rapporten aan president Kruger en de deputatie, en die mannen hadden zelf goed nieuws te vertellen. Zij waren het die de menschen hier bemoedigden. Wanhoop niet, het gaat ons goed. Wij geven het niet op.

Zoo was het, dat bij het rekken van de onderhandelingen de overtuiging zich hier vestigde, dat de Boeren er nog lang niet aan toe waren de onafhankelijkheid prijs te geven, tenzij zij misschien, om het kleine aantal van hun volk, dat door dezen oorlog zoo schromelijk afnam, mochten besluiten met een gedeeltelijk verlies daarvan genoegen te nemen.

Wij voor ons hebben die mogelijkheid wel voorzien. In het vorige nummer van dit blad schreven wij: ‘Leggen (de Boeren) de wapenen neer, berusten zij in het verlies van hun onafhankelijkheid, zij het niet zonder hope haar eens nog te herwinnen.... niemand zal het wagen, de mannen, die zooveel geleden hebben, die bij het voortduren van den oorlog hun vrouwen en kinderen zoo zien lijden; die de mogendheden bij hun hachelijken kamp lijdelijk zien toekijken en het machtige Engeland nog helpen bovendien; die hun gelederen aldoor zien slinken en hun stam ten doode bloeden, - niemand zal, terwijl de ruwe winter voor de deur staat, die mannen met een enkel woord durven verwijten, dat zij den strijd opgeven.’

***

Maar toen het dan vaststond, dat de strijd opgegeven en de onafhankelijkheid losgelaten was, toen bleef de andere overtuiging overeind, dat de Boeren, nu reeds, terwijl hun kracht immers niet gebroken was, den oorlog stakende, van Engeland, dat blijkbaar reikhalzend naar den vrede uitzag, uitmuntende voorwaarden had bedongen. ‘In elk geval - schreven wij verleden maand - zal het blijken, dat, als de Boeren inderdaad ernstig overwegen den strijd te staken, de vredesvoorstellen der Engelsche regeering aanzienlijk milder en ruimer zijn dan men uit de hooghartige houding die zij aangenomen heeft en nog altijd niet geheel laat varen, zou mogen afleiden.’

Die voorspelling is niet uitgekomen. Wel is het geen onvoorwaardelijke overgave geweest, gelijk de Engelsche regeering ze geruimen tijd verlangd heeft; wel zijn de voorwaarden, Louis Botha in Maart 1901 aangeboden, nu weer en eenigszius verbeterd aangeboden, al heeft de Engelsche regeering, toen ze indertijd verworpen werden, en later meer dan eens, verklaard dat zij nu voor goed vervallen waren. Wel was het verbanningsbesluit, dat immers gehandhaafd zou worden, ingetrokken. Maar overigens!

Algemeene onderwerping en uitlevering van geweren - terugkomst van de krijgsgevangenen, maar geleidelijk, als er schepen beschikbaar zijn - geen bestraffing van de burgers, behalve als zij tegen het oorlogsgebruik hebben gezondigd - de Hollandsche taal zal op school onderwezen worden, als de ouders het verlangen; zoo noodig mag ze bij de rechtbanken gebruikt worden - in sommige gevallen mogen wapenen ter zelfverdediging gehouden worden - het militair bestuur zal door burgerlijk bestuur vervangen worden... zoo spoedig mogelijk; er zullen vertegenwoordigende instellingen ingevoerd worden... als de omstandigheden het veroorloven, en die zullen dan leiden tot zelfbestuur geen kiesrecht voor de Kaffers voor er zelfbestuur is -geen oorlogsbelasting op grondbezit - en dan ₤ 3.000.000 en verder een leening, onder zoo verzwarende omstandigheden, o.a. zullen alle Britsche onderdanen, de Indiërs enz. er van trekken, dat er weinig anders gedaan zal worden dan voorzien in den eersten nood.

Aan de overeenkomst was vastgeknoopt een verklaring, naar luid waarvan de rebellen in Natal volgens de wet dier kolonie terecht zouden staan en in de

Kaapkolonie het gros er met verlies van kiesrecht voor het leven zou af komen, maar veldkornetten en al wie nog meer een voorname plaats bekleed hebben aan alle straffen, behalve die des doods, onderhevig zijn. Dat was de amnestie.

Toen men van die vredesvoorwaarden kennis had genomen, was de eerste indruk algemeen: dat kan niet, dat is niet de eenige overeenkomst; er wordt nog een geheim stuk achtergehouden. De Boeren kunnen niet den strijd gestaakt hebben zonder hun broeders in de koloniën volledige straffeloosheid verzekerd te hebben, het kiesr echt daargelaten. Zij kunnen zich niet onderworpen hebben zonder dat een tijd bepaald

is, wanneer het zelfbestuur ingevoerd zal worden. En voor den opbouw van de verwoeste hoeven en tot herstel van de geroofde en afgemaakte kudden vee en paarden - daarvoor moeten zij toch geld bedongen hebben.

Ook dat niet. Minister Balfour heeft in het Lagerhuis gezegd, dat er niets is dan de bekende vredesvoorwaarden, of liever de ‘voorwaarden van onderwerping,’ zooals de Engelsche regeering ze noemt; er is geen geheim verdrag of protokol of iets van dien aard. Ook niet een mondelinge belofte, een gegeven woord, dat koning Eduard bij zijn kroning volledige amnestie voor de rebellen zal afkondigen, - een vorm gekozen, omdat de Engelsche regeering tegenover de loyalen in Zuid-Afrika het zelf niet dorst te doen? Wij gelooven dit nog wel, maar zijn er niet meer zeker van.

64

Den 31en Mei, den dag waarop de afgevaardigden der Boeren te Vereeniging hun goedkeuring hechtten aan de overeenkomst - dienzelfden dag, 's avonds tegen elf uur, werd het stuk te Pretoria ten huize van Lord Kitchener geteekend - namen zij ook een resolutie aan, waarin zij uiteenzetten, waarom zij den strijd opgaven. Wij kennen dat stuk nog alleen uit telegrammen van Engelsche verslaggevers, maar wij kunnen er ons al eenig denkbeeld van vormen.

Alles was tegen hen. Het aantal strijdende Boeren neemt steeds af. In de kampen grijpt de dood onder de vrouwen en kinderen rond. De Engelschen verwoesten het land en de levensmiddelen gaan ontbreken. De Kaffers zijn vijandig. De gevangenen, die wij maken, moeten wij loslaten. De Engelschen zenden de hunne over zee weg, en zij dreigen, ze niet terug te laten komen. De hoeven van die nog doorvechten zullen in beslag worden genomen. De ontberingen nemen toe. Alle kans op

overwinning tegen de overstelpende overmacht schijnt weg. Ons volk loopt gevaar vernietigd te worden. Dus is verdere strijd doelloos. De Engelsche regeering legt haar voorwaarden op. We moeten die aannemen of verwerpen. Wij nemen ze aan.

Ziedaar de geschiedenis. Men zag geen einde aan den oorlog en de dood hield te groote opruiming onder het kleine volk. Dan maar vrede gesloten. Er is hoop -misschien meer dan hoop - op algemeene amnestie. De gevangenen komen terug. Onze vrouwen en kinderen kunnen uit de kampen des doods weg.

En Schalk Burger en Botha richten tot het Transvaalsche volk een roerende opwekking om te berusten. Zoo is het het beste geweest.

***

En nu is dan de oorlog uit, de onafhankelijkheid verloren, maar - wij zeggen het nog eens - de eer is gered. Alle roem van dezen oorlog is voor de Boeren. En de toekomst is hunner.

Het is geen schande, dat een klein volk het op den duur verliest tegen een machtig wereldrijk. Ruim twee-en-een-half jaar hebben die enkele tienduizenden het

volgehouden tegen honderdduizenden. Zij hadden het vroeger zelf nooit geloofd. Langer dan zeven-acht maanden, zoo berekenden de voormannen der Boeren, zouden zij het niet uithouden. Viermaal langer hebben zij 't uitgehouden. En hoe hebben zij geleden in al dien tijd!

Engeland heeft gespot met de oorlogsgebruiken, gelachen om het oorlogsrecht. De Boeren hebben zich niet tot weerwraak, niet tot navolging laten uittarten. Er is in de geschiedenis haast geen voorbeeld - Burger en Botha mochten het met een zuiver geweten zeggen - dat een oorlog zoo menschelijk gevoerd is als de Boeren hem gevoerd hebben.

En overwonnen zijn de Boeren niet. Lees van de scharen burgers, die nu alle dag zich komen onderwerpen. Hun aantal groeit al over de tienduizend heen. Wat zijn de groote gevechten, waarin de Engelschen hebben overwonnen? Paardenberg alleen. Maar voor wie is dat een roem geweest? Voor de Engelschen, die met meer dan tienvoudige overmacht van mannen, met meer dan twintigvoudige overmacht van kanonnen, stonden tegenover de Boeren, die, door vrouwen en kinderen gehinderd, met eenige kleine stukken geschut in een ongunstige stelling opgesloten, zeven dagen het uithielden en de Engelschen nog een der zwaarste verliezen toebrachten uit den geheelen oorlog? Of is de roem voor deze Boeren?

En plaats daar tegenover Nicholsonsnek, Magersfontein, Colenso, Bakenlaagte, Vlakfontein, Tweebosch en hoeveel gevechten meer. Hoe heeft de la Reij de

Engelschen nederlaag op nederlaag toegebracht, en heeft de Wet niet al hun generaals beschaamd? Noem dan president Steijn en Louis Botha, Beijers, Muller, Kemp, Theron, Kritzinger, Scheepers, Smuts. Zullen deze en een dozijn andere namen niet voortleven in de geschiedenis en uitblinken boven die hunner tegenstanders?

Geen mogendheid kwam tusschenbeide. Vele hielpen Engeland nog. Het geluk diende Engeland en liet het al dezen tijd de handen vrij. En zoo kon het heel het wicht van zijn geld, zijn millioenen op het kleine kuddeke laten drukken. En toch - als van den beginne de Boeren de aanvoerders hadden gehad die ze later tot een leger van helden gemaakt hebben! Als de geest van het eind er in den beginne geweest was, hoe had het nog kunnen loopen!

***

Maar het pleit is nu beslecht, en er helpt geen treuren. En er is geen reden om alleen of ook te lang te treuren. Want er is slechts een rust in den strijd gekomen. Nu gaat het aan op het herstel van de geslagen wonden en het voorbereiden van de toekomst.

Vijf-en-twintig jaren geleden wisten de Boeren nauwelijks wat een vaderland, wat nationaliteit was. Dat hebben zij nu eerst geleerd. Deze oorlog heeft het volk tezamen gesmeed. En niet alleen het Transvaalsche volk en het Vrijstaatsche volk, maar het Afrikaander volk over geheel Zuid-Afrika tot een.

In 1880 en 1881 vocht Transvaal tegen Engeland. Toen in 1899 de oorlog uitbrak vochten Transvaal en Vrijstaat tegen Engeland. Op het eind vochten Transvaal en Vrijstaat en Kaapkolonie tegen Engeland. En de Afrikaanders van Natal hielpen mede.

Het bewustzijn, dat er is een groot Afrikaander volk, Hollandsch van taal,

Hollandsch van zeden en gebruiken en inborst, dat bewustzijn heeft geleefd in enkelen, het leeft nu onder allen. En dat volk heeft zijn kracht beproefd en is tot de erkenning gekomen, dat het zeer sterk is. Het heeft geloof in zich zelf en vertrouwt op de toekomst.

De geschiedenis rekent niet met enkele jaren, met tientallen nauwelijks, maar met eeuwen. In Zuid-Afrika echter zal de ontwikkeling niet zoo langzaam meer gaan. Het nu levende geslacht zal nog groote dingen zien gebeuren.

Er was een tijd, dat Zuid-Afrika dreigde te verengelschen, dat. Britanje zoetjes aan, zonder geweld te gebruiken land en volk in zich leek op te nemen. Misschien was dat gevaar niet zoo groot als wij hier gevreesd hebben, maar de teekenen waren bedenkelijk. De bewondering voor al wat Engelsch was, de eerbied waarmede de Afrikaander naar het groote liberale wereldrijk opzag, de invloed van de Engelsche taal scheen den dood voor het zelfstandig volksbestaan in te leiden.

Daarvoor hoeft men niet meer bevreesd te zijn. Men kent nu het imperialistische Engeland in zijn ware gedaante; en in de Kaapkolonie, waar meer Afrikaanders zijn dan in de beide republieken tezamen, ziet men het Engeland van vroegere vereering nu aan met koude oogen van ontgoocheling. En men heeft allerwege de liefde tot de oude taal in zich voelen opleven.

Aan het Hollandsch zal men vast houden. Dat is het plechtanker van den Afrikaander stam. In Transvaal en Vrijstaat wordt de taal nu wel in den hoek geschoven. Maar zij zal groeien tegen de verdrukking in. Alleen, zij kan niet al te lang onderdrukt worden. Men moet het leven er in houden.

***

En nu opent zich voor Nederland, dat in den oorlog niet veel meer doen kon dan het lijden van het broedervolk verzachten, een schoone werkkring. Het moet helpen het Hollandsch staande te houden in Zuid-Afrika.

Ons volk kan meer doen. Het kan met geld de Boeren voor stoffelijken

achteruitgang behoeden, het steunen in den ekonomischen strijd. Het kan, met goede krachten uit te zenden, het gedunde Boerenvolk aanvullen. Maar bovenal kan het helpen de Boeren hun taal te laten.

De openbare scholen in de oude republieken zullen voortaan Engelsch zijn. Het onderwijs in het Hollandsch wordt er natuurlijk bijzaak, waarschijnlijk een

verschoppeling. Er moeten nu bizondere scholen komen; die zullen de Boeren begeeren. Hun kinderen mogen niet verengelscht worden.

Zoodra mogelijk dan schudde men alle neerslachtigheid over den droevigen afloop van den oorlog van zich af. En

65

de mannen, die reeds gedurende den oorlog aan het hoofd gekomen zijn van de beweging voor de Boeren hier te lande, mogen den tijd niet laten voorbij gaan en aanstonds de zaak flink aanpakken.

Er is veel voor de Boeren te doen, maar hun een volksschool te geven, waarin hun kinderen in Afrikaander geest opgevoed worden, dat is, dunkt ons, het doel, dat hun vrienden hier te lande zich stellen moeten.

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 158-166)