• No results found

Oorlog of vrede

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 132-142)

Oorlog of vrede, wat zal het zijn? De leden der Transvaalsche en Vrijstaatsche regeering trekken rond, van het eene commando naar het andere, om aan de burgers mede te deelen, op welke voorwaarden Engeland vrede wil sluiten, en hun te vragen of zij den vrede op die voorwaarden willen; en om hun te vragen, zoo zij dien vrede verwerpen, wat het minste is, waarmede zij genoegen nemen. Welke boodschap krijgen zij mede?

Volgens de Engelsche berichten is de meerderheid van de burgers bereid op de gestelde voorwaarden den strijd te staken, en is er zelfs weinig twijfel meer of de vrede is aanstaande. En dat zou dan een vrede zijn, die een einde maakt aan de onafhankelijkheid der republieken meteen.

Intusschen houden in Zuid-Afrika de krijgsverrichtingen wel niet op en gaat uit Engeland en de koloniën onafgegebroken het zenden van versche troepen voort, maar dit kon slechts wezen om de Boeren te overtuigen van de wenschelijkheid om toch maar den tegenstand op te geven, aangezien immers de vijand zijn maatregelen heeft genomen om onverzwakt den oorlog voort te zetten.

En de Engelsche pers schijnt nagenoeg overtuigd, dat er nu dan toch aan den weerstand der Boeren een einde is, en van alle kanten komen haar berichten toe die deze voorstelling versterken. Alleen klinkt nu en dan een woord van een Engelsch minister minder stellig, en de militaire autoriteiten in Zuid-Afrika - zoo verluidde het in een telegram - zijn minder hoopvol gestemd.

Wat zullen wij, die van alle rechtstreeksche berichten en van betrouwbare

inlichtingen over wat er werkelijk tusschen de vertegenwoordigers van Engeland en die der republieken in Zuid-Afrika voorgevallen is, verstoken zijn, van deze dingen zeggen?

Vooreerst dit. De toestand van de Boeren op het oorlogsveld is beslist beter dan men uit de Engelsche berichten moet opmaken. Zij zijn alvast talrijker dan die berichten opgeven. Men weet hoe dwaas de eerste Engelsche opgaven van het aantal Boeren waren. Op de officieele cijfers afgaande en van het gegeven aantal telkens aftrekkende de Boeren die buiten gevecht gesteld heetten te zijn, kwam men al een paar maanden geleden tot een negatief getal. Men is sedert dien in Engeland voorzichtiger geworden, maar toch blijft men er met schatten geregeld beneden de werkelijkheid.

Een enkel voorbeeld. In December had generaal de la Reij in het westen van Transvaal over 5000 man te beschikken. Dit weten wij uit geheel betrouwbare bron. En met de

53

gegevens, die wij van andere commando's bezitten, komen wij gemakkelijk ettelijke duizenden boven het maximum, 9000, dat de Engelsche regeering een paar maanden geleden voor het aantal Boeren vaststelde.

Dan de geest onder de commando's. Wij kennen het Engelsche wijsje: de Boeren zijn gedemoraliseerd, zij zijn wanhopig; zij worden alleen nog door bedreiging en soms met geweld onder de wapenen gehouden; het zijn nog maar eenige

onverzoenlijken, een paar halsstarrige aanvoerders die den tegenstand verlengen. En zoo meer.

Maar lees dan de rapporten, die onlangs van de commando's zijn gekomen! Die gewagen van andere feiten dan de Engelsche telegrammen, en van de feiten uit die telegrammen op geheel andere wijze. En vooral, er spreekt geen moedeloosheid, maar vaste moed uit, geen wanhoop maar vertrouwen, geen neerslachtigheid maar verrassende opgewektheid.

Zij hebben het te velde wel hard, maar zij zijn nu wel tegen alle ontbering bestand; zij hebben nog volop te eten; de Engelschen voorzien hen van leeftocht en kleeren, geweren en munitie. Zij kunnen den strijd nog een jaar en ja wel langer volhouden; en zij zullen het niet opgeven, zoolang de onafhankelijkheid niet verzekerd is.

Zoo schrijven de commandanten, en wat de burgers doen bewijst dat zij er over denken als hun voormannen. En wij worden beschaamd, als wij 't lezen, dat wij, de Engelsche berichten in hun leugenachtigheid kennende, nochtans, ze telkens herhaald ziende, wel eens geloofd hebben en getwijfeld aan den goeden geest onder de burgers. En nu een blik op den toestand over het oorlogsveld. De Engelschen meester in de voornaamste steden, aan de spoorwegen en langs de blokhuisliniën. Maar verder? Zij trekken met colonnes een groot stuk der republiekken en der Kaapkolonie af, en waar die colonnes zijn en zoover hun kannonen reiken beheerschen zij het land. Zoodra zij echter verder gerukt zijn komen de Boeren weer opdagen en zijn er baas.

En dan gebeurt het nog, dat die colonnes hun tochten niet ongedeerd ten einde brengen, maar - gezwegen van de kleine verliezen die zij aanhoudend lijden - door de Boeren vinnig bestookt, tot wijken gebracht of gansch verslagen worden.

Klerksdorp, Tweebosch, Boschbult, Boesmanskop, Rooiwal, Bultfontein, Fraserburg, Ficksburg. Ziedaar eenige namen, die verbonden zijn aan gevechten uit den laatsten tijd, die de Engelschen heugen zullen. En wat wordt ons nog verzwegen!

In de Kaapkolonie, van waar de berichten het schaarscht zijn, is de opstand niet te dempen. Hoe dikwijls streken van den vijand gezuiverd verklaard worden, telkens duiken er de commando's weer op. In het Westen zijn de Boeren in uitgestrekte streken heer en meester. Grikwaland-West, met uitzondering van een paar plaatsen, is in hun bezit. Het noorden van Transvaal is nog grootendeels hunner. In het zuidoosten van Transvaal kunnen de Engelschen ze niet aan het lijf komen. In den Vrijstaat dagen zij op, dan hier dan daar; nergens zijn de Engelschen veilig voor hen.

Is dit de toestand van een veroverd land? Is een vijand, die tegen een twintigvoudige overmacht deze dingen vermag, een overwonnen vijand? Zijn het moedelooze mannen, die telkens de Engelsche troepen met doodsverachting op het lijf vallen, stormjagen tegen hun kanon- en geweervuur in?

Neen, de tijd dat de Boeren zich voor de Engelschen bukken moeten en deemoedig de voorwaarden aannemen, die de overwinnaar verleenen wil, is er nog niet.

Is er dan geen sprake van vrede? Is er dan geen kans op een schikking, waarbij de Boeren iets van hun eischen, iets van hun onafhankelijkheid laten vallen? Want,

hoezeer Engeland naar den vrede dorst, hoezeer het afgemat is van den strijd, die het zooveel menschenlevens, zooveel schats, zooveel van zijn goeden naam en invloed gekost heeft en aldoor kost; hoezeer het geneigd is ook van zijn eischen, eens in overmoed gesteld, den eisch van onvoorwaardelijke onderwerping te laten vallen, -ook voor Engeland is de tijd nog niet gekomen, dat het tot elken prijs, met

wedererkenning van de onafhankelijkheid der republieken, den oorlog moet staken. Komt het nu tot vrede, dan zal het een vrede zijn met wederzijdsch toegeven, en de Boeren zullen althans de opperheerschappij van Engeland, het Paramount Powership, waarmede voor den oorlog zoo geschermd is, moeten erkennen en misschien wel een rechtstreeksch gezag.

Wij zouden de kans op vrede beter kunnen berekenen, wisten wij wat Engelands voorwaarden zijn. Wij kunnen daarnaar wel raden en op sommige punten met groote mate van waarschijnlijkheid, maar zeker gaan wij hierin niet. Het wordt zelfs van Engelsche zijde nog wel ontkend, dat de Engelsche regeering voorwaarden aangeboden heeft. Zij heeft zoo dikwijls den fieren eisch van onvoorwaardelijke onderwerping laten klinken, dat men er onder het volk niet overal aan de eenigszins pijnlijke gedachte wennen kan, dat de Engelsche regeering die woorden heeft moeten herroepen, en nu toch met voorstellen komt.

Toch is dit uit den loop van de onderhandelingen en hetgeen er geloofwaardigs bekend uit geworden is, met groote stelligheid gebleken. De Engelsche regeering heeft de voorwaarden genoemd waaronder zij vrede wil maken. Welke zijn die?

Wij gelooven, dat wij die voorwaarden in den loop der laatste weken al onder de oogen hebben gehad, en wel in een reeks van berichten, hetzij uit Zuid-Afrika aan Engelsche dagbladen overgeseind of uit Brussel en ons land, als komende van de vertegenwoordigers der Boeren in Europa; of ook in redactioneele mededeelingen van Engelsche bladen.

Elk bericht op zich zelf was stellig wel onjuist. De Boerenvertegenwoordigers hier te lande en in België b.v. zijn nog buiten de onderhandelingen gehouden, ongetwijfeld door de Engelsche regeering, die zoowel hun mededeelingen aan de Boeren in Zuid-Afrika ducht als dat zij niet erkennen wil, zich in haar smalend oordeel over deze mannen die allen invloed bij de Boeren in Zuid-Afrika verloren zouden hebben, vergist te hebben. Dus kunnen zij geen bericht gehad hebben van wat te Pretoria verhandeld is, en de regeering te Londen laat zich niet uit. En andere berichten, behalve dat het geheim blijkbaar streng wordt bewaard en de censor in Zuid-Afrika waakt, dragen meestal de duidelijke bewijzen van hun onbetrouwbaarheid in zich.

Maar neemt men al die berichten en mededeelingen bijeen, dan, gelooven wij, zullen de voorwaarden der Engelschen er wel in te vinden zijn De Engelsche regeering zelf zal met de middelen die haar ten dienste staan daarvoor gezorgd hebben. Op die wijze toch wordt het Engelsche volk, dat zich eerst met het denkbeeld vertrouwd had gemaakt van volledige onderwerping der Boeren en algeheele uitwissching van hun vrijheid, met een voorloopig militair en daarna een langdurig kroonkolonie-bestuur om hen in bedwang te houden, gewend aan het denkbeeld, dat Engeland zijnerzijds zich ook tot het een en ander verbindt en de Boeren althans een deel van hun zelfstandigheid behouden.

Zoo verscheen er dezer dagen een bericht, dat er sprake was van eigen regeering, gelijk die van Natal, de Boeren over een jaar na het sluiten van den vrede beloofd, en kwam er in de Times een voorstel voor, om hun over vijf jaar een soort eigen regeering te geven, hoewel alleen als de Boeren zich in die vijf jaar goed gedragen

hadden, en dan toch een eigen regeering, waarin Engeland een stem in het kapittel zou hebben.

Een ander bericht gewaagde van den uitmuntenden indruk, dien het in Zuid-Afrika onder de Boeren gemaakt had, dat Engeland bereid was een groote som gelds - men heeft gesproken van een of twee en zelfs van tien millioen pond sterling - te geven voor het wederopbouwen van de hoeven en het herstel van den veestapel. Men zou meenen, dat dit van zelf sprak, maar er is van Engelschen kant zoo dikwijls gezegd, dat eerst de loyalen geholpen moesten worden en dat de vernieling gewettigd was, dat de Engelsche regeering veler gemoed er op voor te bereiden heeft, dat inderdaad de Boeren geld zullen krijgen om weer op de been te komen.

54

Ook heeft er al verluid, dat de verbannings- en verbeurt-verklarings-proclamatie ingetrokken zou worden, en zelfs zegt men, dat de amnestie, de onafwijsbare eisch der Boeren, afgekondigd zal worden als een daad van genade van koning Eduard bij zijn kroning.

Dat zijn alle aanwijzingen. Wat er nu van is, hoeveel zelfstandigheid de Boeren zullen behouden, hoe groot de som gelds is die als schadevergoeding, men mag zeggen als oorlogschatting uitbetaald wordt, of de amnestie onvoorwaardelijk zal wezen, en de verbanning mitsgaders de verbeurd-verklaringen ten eenen male herroepen zullen worden - dat moet nog blijken. En evenzoo wat de andere

voorwaarden zijn, betreffende de wapens die de Boeren houden mogen, betreffende de taalkwestie, en zoo meer.

In elk geval zal het blijken, dat, als de Boeren inderdaad ernstig overwegen den strijd te staken, de vredesvoorstellen der Engelsche regeering aanzienlijk milder en ruimer zijn dan men uit de hooghartige houding die zij aangenomen heeft en nog altijd niet geheel laat varen, zou mogen afleiden. Er is dan heel wat water bij haar koppigen wijn gedaan.

En ten slotte kan het nog uitkomen, dat de Boeren, met waardeering van de goede bedoelingen en de toeschietelijkheid der Engelsche regeering op verschillende punten, geen vrede verkiezen te nemen met den afstand van hun onafhankelijkheid, en dat de oorlog dan doorgaat.

Doen zij dat echter niet, leggen zij de wapenen neer, berusten zij in het verlies van hun onafhankelijkheid, zij het niet zonder hope haar eens nog te herwinnen, - wij zullen het ten diepste bejammeren, het zal voor het Nederlandsche volk gelijk voor de geheele wereld, die vol spanning en bewondering den heldhaftigen strijd van het Boerenvolk gevolgd heeft, een bittere teleurstelling, een oorzaak van wezenlijke smart wezen, - maar niemand zal het wagen de mannen, die zooveel geleden hebben, die bij het voortduren van den oorlog hun vrouwen en kinderen zoo zien lijden; die de mogendheden bij hun hachelijken kamp lijdelijk zien toekijken en het machtige Engeland nog helpen bovendien; die hun gelederen aldoor zien slinken en hun stam ten doode bloeden, - niemand zal, terwijl de ruwe Afrikaansche winter voor de deur staat, die mannen met een enkel woord durven verwijten, dat zij den strijd opgeven. Zij alleen daar op het veld kennen den toestand volkomen. Misschien achten zij dien zoo, dat zij overtuigd blijven van de uiteindelijke overwinning; misschien zien zij in, dat het beter is de goede voorwaarden, die Engeland hun aanbiedt aan te nemen. De eer is in alle gevallen gered. Alle roem van dezen oorlog is hunner. En de toekomst is nog hunner.

En als het dan tot een vredesovereenkomst komt, laten de Boeren oppassen. Engeland is in de diplomatie sterker dan op het oorlogsterrein. Laten zij goed toezien. Laten zij bedenken, dat Engeland zijn verdragen zoo kan inkleeden, dat het wel een uitlegging weet om aan zijn verplichtingen te ontkomen. De bedoeling kan dus nooit te duidelijk in de vredesbepalingen uitgedrukt worden. En laten de Boeren bedenken, dat, als het tot inlijving komt en de regeeringen der republieken, de eene

kontrakteerende partij, verdwijnen, er een waarborg moet wezen, dat de andere partij zich aan de overeenkomst houdt. Wie zal het recht hebben Engeland tot de orde te roepen?

Vlaanderen

Uit Vlaanderen.

De leden van de Zuid-Nederlandsche groep, die de minimum-bijdrage betalen en die dus ‘N e e r l a n d i a ’ als postabonnement ontvangen, worden beleefd verzocht voor al wat den besteldienst van dit blad betreft, zooals klachten, adresveranderingen, enz., zich u i t s l u i t e n d te wenden tot hun postkantoor of hunnen brievendrager. De andere leden gelieven te schrijven aan den Penningmeester der groep: den heer Eg. De Backer, Van Hulthemstraat 52, Gent.

Nieuwe toetreders tot het Alg. Ned. Verbond, die wenschen de minimum-bijdrage te betalen, kunnen zich 't best aanmelden door op de post eene inschrijving te nemen op ‘Neerlandia’, v o o r h e e l h e t l o o p e n d e j a a r , tegen storting van fr. 2,75. Enkel zij die verlangen b e s c h e r m e n d l i d te worden, wezen zoo goed het te laten weten aan den Penningmeester, met opgave van het bedrag, dat zij jaarlijks wenschen te storten.

Benoit's oratorium ‘Lucifer’ werd op Zondag 27 April uitgevoerd te Gent door de maatschappij der ‘Melomanen’. Onze knappe Vlaamsche toonkundige O. Roels voerde de talrijke schare der uitvoerders aan. Voor wie dezen talentvollen leider reeds aan het werk hebben gezien, was het dan ook ontwijfelbaar dat de uitvoering moest gelukken. Maar ieders verwachting werd overtroffen, en H.K.H. de Gravin van Vlaanderen, die het feest bijwoonde, spaarde dan ook haar toejuichingen niet, terwijl de duizenden aanhoorders, in geestdrift opgetogen, in donderend handgeklap losbarstten.

Op 4 Mei greep eene tweede uitvoering plaats, ruim zoo schitterend als de eerste. Den Heer Roels werd eene warme hulde gebracht. Hem vooral, de ziel van dit grootsche feest, onzen innigen dank.

Wij betreuren het zeer dat de onderhandelingen afgebroken zijn tusschen de

erfgenamen van Meester Peter Benoit en het Antwerpsche comiteit voor de uitgave der werken van den Meester. Hadden zij kunnen gelukken, de Vlamingen hadden gerust mogen zijn over het lot der talrijke handschriften van Benoit. Zoolang deze niet door den druk vereeuwigd zijn, zijn ze niet tegen vernieling beveiligd.

Het bezoek van den heer Kuyper, den Nederlandschen minister-president, aan België heeft in de Vlaamsche kringen, zoowel als in Nederland, nogal opschudding verwekt. Mogen de dagbladen nu ook hebben overdreven en veel phantasie onder de waarheid hebben gevlochten, een feit schijnt vast te staan dat ons Vlamingen heeft vernederd en vertoornd; twee onzer ministers, Vlamingen, zoo niet van hart dan toch van naam en geboorte, zijn zoo onheusch geweest, die officiëele taal van hun land, welke ook de taal van hun gast was, te versmaden en uitsluitend Fransch met hem te spreken. Die Ministers zijn de Heeren Van den Heuvel en Van der Brugge.

Wat de vijanden onzer taal al uitvinden om hare onvermijdelijke opbeuring te vertragen, is ongeloofelijk: Verbeeld u een officiëel blad, opgesteld door Vlamingen en Walen en verschijnend in beide landstalen. Redematig zou het zijn dat de

Vlaamsche artikelen in het Fransch, de Fransche in het Nederlandsch worden vertaald en dat beide teksten gelijktijdig verschijnen. Maar zoo'n handelwijze werkt immers

de verspreiding van het Vlaamsche blad niet tegen? Daarom heeft men in de bureelen van het Arbeidsblad (La Revue du travail) er wat anders op gevonden. De Vlaamsche bijdragen worden eerst in het Fransch overgezet; dan wordt het Fransche blad gedrukt; nadien wordt dit in zijn geheel in het Nederlandsch vertaald, zoodat de Nederlandsche artikelen na die dubbele vertaling alle leven en frischheid hebben verloren en slechts op zichzelf gelijken als een lijk op den gezonden mensch. Het beoogde doel hierbij: 1e. de Vlaamsche schrijvers ontmoedigd, zullen meer geneigd zijn hunne moedertaal in den hoek te stellen, en hun Fransch, dat niet zal gemarteld worden, voor te brengen; 2e. Het Vlaamsche blad kan aldus eene halve maand na het Fransche verschijnen en zal daardoor natuurlijk zoo weinig mogelijk verkozen worden.

Wij knippen uit ‘De Vlaamsche Strijd’ orgaan van het Gentsch Propagandacomiteit aan het A.N.V., den volgenden, letterlijk weergegeven brief:

55

Vlaamsche Maatschappij tot bevordering der Fransche taal. GENT, den 20 Maart 1902.

Aan de Heeren onderwijzers en mevrouwen Onderwijzeressen der lagere gemeente, aangenomen en vrije gesubsidiëerde scholen der Vlaamsche streek.

M.M.,

Ieder jaar stuurt de Vlaamsche maatschappij ter verspreiding der fransche taal eenen omzendbrief aan de gemeentebesturen, om hunne aandacht te roepen op de

noodzakelijkheid de fransche taal onder de aangeleerde vakken in de lagere school te bevatten.

Heden wenden wij ons rechtstreeks tot de leden van het onderwijzend personeel om hen aan te zetten ons hunne medewerking te verleenen in de taak die wij ons hebben opgelegd: de kennis van het fransch als tweede taal in Vlaanderen verspreiden.

Wij zouden het niet genoeg kunnen herhalen: nooit hebben wij de noodzakelijkheid miskend, voor elken bewoner onzer Vlaamsche provinciën, het Vlaamsch te leeren en zich op volmaakte wijze toe te eigenen, maar wij gelooven dat, naast de moedertaal, de studie der talen door de groote volkeren die ons omringen gesproken, van dag tot dag noodzakelijker wordt, en onder deze talen bekleedt het fransch voorzeker de eerste plaats.*)

Wij weten dat de studie van het fransch als tweede taal begrepen is onder de in de

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 132-142)