• No results found

Een ernstig woord aan de Leden

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 189-199)

Het Algemeen Nederlandsch Verbond werd 1 Mei 1898 opgericht en nam het reeds eenige jaren in België bestaande Verbond van denzelfden naam in zich op.

Na al de vergaderingen, besprekingen, brochures en de vijf jaargangen van het maandblad, waarvan de drie eerste in Vlaanderen door den heer Meert bezorgd werden, zou men meenen, dat het aantal leden tienduizenden moest bedragen en het Verbond zou zijn geworden 't vereenigingspunt van het Nederlandsche Volk, waar ook ter wereld zich ophoudend.

Doch neen; het Verbond telt slechts duizenden.

Het was reeds de wensch van Prof. Veth, dat er een Genootschap mocht tot stand komen, dat alle Nederlanders over de wereld in één stambroederbond zou vereenigen, dat zou ijveren voor de verspreiding van de Nederlandsche Taal overal, waar zulks doelmatig kan geschieden, en er voor zou zorgen, dat geen Nederlandsch gezin, het moederland verlatend om zich elders te vestigen, aan onzen stam zou ontvallen.

Het Algemeen Nederlandsch Verbond is de vervulling van dien wensch geweest. Het mooie doel en de middelen ter bereiking, vervat in de artikelen 2 en 3 der Statuten, kan wel geen bestrijding uitlokken, of 't moest zijn van de wereldbestormers, die de gansche menschheid willen omhelzen.

Maar hoe komt het dan toch, dat nog zoo betrekkelijk weinigen lid zijn, dat er telkens brieven bij het algemeen secretariaat en dat der groepen inkomen, waarin nieuwe leden hun spijt uitdrukken, dat ze niet eerder kennis maakten met het Verbond, waarvan ze tot heden het bestaan niet vermoedden?

74

Er moet, dunkt mij, iets ontbreken aan de propaganda. Wie van een goede zaak verwacht, dat ze eenmaal wel zal doordringen, kan lang wachten en rekent niet met den lauwen geest der Nederlanders. Ja, toen de oorlog uitbrak en heel Nederland in geestdrift raakte, toen, om met Albert Verwey te spreken, deed de stam van 't volk zijn bladeren ruischen; ‘Te lang in stilt hing elk voor zich alleen.’

In dit laatste schuilt nog de oorzaak, dat het Verbond zich niet krachtiger kan ontwikkelen. En ik wil dat nu eens niet op de verspreide deelen van den

Nederlandschen Stam toepassen, maar op de léden van het Verbond. Ook daarvan loopen er maar al te veel ‘voor zich alleen’, zonder te bedenken, dat ze te weinig doen, als ze op tijd hun bijdragen betalen Wie lid wordt moet in zich opnemen, zij het dan ook maar iets van geest en hart der stichters van het Verbond, van Dr. Kiewiet de Jonge en zijn voorlooper, den Gentschen leeraar Meert; moet als eigen opgelegde plicht voor stam- en taaleenheid ijveren en het beginsel bij anderen ingang trachten te doen vinden. Want de generaals kunnen niet ieder bereiken. Zij roepen hun commando ‘Op voor onzen Stam!’ wel voor het front der troepen, maar er zijn officieren noodig om het bevel te herhalen, opdat elke man het hoore en opvolge. 't Moet van mond tot mond klinken over de vlakte, opdat 't niet wegsterve, voor 't naar allen kant de grenzen van het gebied van Nederland heeft bereikt.

Zoodra iemand het wenscht, kan hij nuttig worden voor het Verbond door aan het Secretariaat middelen aan te vragen (de boekjes, waarin het doel en streven wordt uiteengezet, statuten, Neerlandia's, inteekenkaarten) om in eigen kring te werken.

Dit wat betreft het algemeen meeleven en meestreven met het Verbond.

Maar er is meer, waardoor verhinderd kan worden, dat ‘elk voor zich alleen’ loopt. De afdeelingen dienen meer teekenen van leven te geven door minstens tweemaal in het jaar een vergadering te houden waarop verschillende punten, desnoods door het Hoofdbestuur aan te geven, besproken kunnen worden, maar liefst moet de aanstichting van de leden en afdeelingsbesturen zelf uitgaan.

Elke afdeeling legge, te beginnen met de uitgaven van het Verbond, een kleine bibliotheek aan van boeken en brochures betrekkelijk ons taal- en stamleven en zende die onder hare leden ter lezing rond.

Er kan met adressen aan regeeringslichamen gewerkt worden ter verkrijging van taalzuiverheid en stijlklaarheid in ambtelijke stukken, ter verdediging onzer nationale belangen, ter voorkoming van stamverwaarloozing.

Elke afdeeling moet de omliggende dorpen in haar kring opnemen, opdat de band tusschen de leden eener zelfde streek des te nauwer worde aangehaald.

Is een afdeeling krachtig genoeg ontwikkeld, dan richte ze wetenschappelijke of kunstavonden in, waarop de leden vrijen toegang met dame hebben of tegen verminderden prijs.*)

Er zou een sprekerscorps kunnen gevormd worden, liefst uit Noord en Zuid, dat zich tegen billijke vergoeding beschikbaar stelde voor de verbreiding der beginselen. Want zonder dat dringt een groot denkbeeld zelden tot de menigte door.

De pers kon ons in dezen veel meer dienst bewijzen, maar dat ligt misschien ook weer aan de leden, die haar niet opzoeken of uitnoodigen. Als de afdeelingen geregeld

*) Het heeft mij altijd een fout toegeschenen, dat de Afd. Dordrecht op den Liederenavond in October 1901 den leden vollen toegangsprijs liet betalen. Men wil dat het lidmaatschap op

vergaderen, avonden inrichten, voordrachten doen houden, gaat de pers zich van zelf met haar bemoeien. Maar ook kan in die richting met het maandblad gewerkt worden. In elke plaats waar leden zijn is er wel een onder die met de plaatselijke of

hoofdbladen in betrekking staat, of de vaardigheid bezit om het voornaamste uit elk nummer van Neerlandia in beknopten vorm saam te lezen en dit de redactiën ter opname aan te bieden of er althans hare aandacht op te vestigen. De naam van het Verbond en zijn orgaan zal dan van zelf meer onder de aandacht van alle Nederlanders komen en menigeen zal nader bekend willen worden met zijn doel, wat bijna zeker tot toetreden zal leiden.

Maar zal men zeggen, dan dient Neerlandia ook belangrijks genoeg te bevatten der vermelding waard. Ook dat hangt weer veel van de leden zelf af. Hoevele knappe mannen zijn er niet onder, die nooit teeken van leven geven. Tot heden heeft de redactie veel zelf moeten doen en als één persoon telkens op hetzelfde aanbeeld slaat, wordt de klank wel wat eentonig.

In het Juni-nummer van dit jaar heeft een dame uit Vlaanderen behartigenswaardige wenken gegeven over Neerlandia's Taak. Ook naar mijne meening moet er meer afwisseling in de uit den aard der zaak beperkte stof gebracht worden. Waar de leden over de gansche wereld verspreid zijn kan ieder die wil daartoe meewerken. Niet door lange artikelen te schrijven, die maar al te vaak ongelezen blijven. ‘Een kleine hamer snel gedreven heeft meer kracht.’ Welnu laat dan elk die in zijn omgeving een teeken van rasopleving bespeurt daarvan mededeeling doen aan de Redactie. En wie wat in couranten, tijdschriften, boeken, regeeringsverslagen enz. leest, dat voor het Verbond van eenig belang is - de Redactie is niet alziend - knippe dit uit, zende het op voor het maandblad en zij niet al te gevoelig, wanneer de plaatsruimte het weglaten van het minst belangrijke noodzakelijk maakt.

Als leden van het Verbond, die deel uitmaken van een Hollandsche nederzetting, of lid zijn van een Nederlandsche Vereeniging in het buitenland korte schetsen gaven van het stamleven in hun kring, van Hollandsche zeden en gewoonten, in stand gebleven waar vroeger ons volk zich vertoonde, voor langer of korten tijd gevestigd was en sporen heeft achtergelaten, zou dit de aantrekkelijkheid van Neerlandia zeker verhoogen; vooral als zulke schetsen verlucht werden door kiekjes, in onzen tijd van fotografie-liefhebberij gemakkelijk te verkrijgen.

Om kort te gaan, het maandblad worde het orgaan, waarin de leden, die iets belangrijks te zeggen hebben, elkaar kunnen ontmoeten en met elkaar van gedachten kunnen wisselen.

Wat doen de leden nu met Neerlandia? Ik wil hopen, dat ze het inzien. Maar dan? Met al de Neerlandia's, die naar de snippermand verhuizen, kon goedkoop en gemakkelijk propaganda gemaakt worden. Wie zijn blad al of niet

75

gelezen heeft en het niet wil bewaren, zende het aan een zijner kennissen, die geen lid is. Vooral die nummers, waarin nog eens helder en duidelijk wordt uiteengezet, wat het Verbond wil.

Binnenkort verschijnt een propagandaboekje in handigen vorm, bevattend doel, streven, inrichting en samenstelling van het A.N.V. en zijn vertakkingen. Daarmee kan ieder werken.

Een ledenlijst van groep A. (Nederland), gerangschikt naar de plaatsen, wordt in gereedheid gebracht en zal in afdruk gezonden worden aan alle leden der groep. Dit volgens besluit der Alg Vergadering. Ieder zal op die manier kunnen nagaan, welke medeleden hij tot heden onbewust voorbij liep en wie zijner kennissen nog geen lid zijn. Deze maatregel moet dunkt me een groote versterking van groep A. tengevolge hebben. En die heeft ze noodig.

Is het geen oneer voor Nederland, dat het jaarverslag van den secretaris van groep A. de mededeeling moest bevatten, dat ze 59 leden is achteruitgegaan. In ons land moge zich de taalstrijd niet zoo scherp afteekenen als elders, men vergete niet, dat wij den hoofdstam vertegenwoordigen en dat het voor een groot deel van ons afhangt of de takken zich kunnen ontwikkelen tot een krachtige kroon, die de stormen tart. Maar dan moet de bodem bewerkt worden, dan moet ieder weerbaar man worden opgecommandeerd, dan moet niemand ‘huis toe’ gaan, dan moet elk werken met de middelen, die voor het grijpen liggen.

Ik noemde eenige. Men kan aan sommige weinig waarde hechten. Welnu, men bedenke andere en betere. Voor alles is het de vraag, leeft er in U iets van geest en hart der voortrekkers. Zoo ja, dan komt het andere van zelf, want waar een wil is, daar is een weg.

C.VANSON.

Secretaris van Groep A. Dubbeldam, Juli 1902.

Zuid-Afrika

De Vrede.

De vrede is al ruim een maand oud en nog houdt in Zuid-Afrika de censuur stand. Er valt dus nog wat te verbergen.

Vooreerst, denken wij, achten de Engelschen elke week die er verloopt voordat de waarheid over de gebeurtenissen van den oorlog en het sluiten van den vrede openbaar wordt, gewonnen. De aandacht van de wereld is al eenigszins van

Zuid-Afrika afgeleid en 't zal niet lang meer duren of men stelt geen belang meer in de toedracht van gebeurtenissen, die tot een afgesloten verleden behooren. De Engelsche voorstelling van zaken is de menschen ingeprent, en hoe langer tijd zij heeft om zich vast te zetten, des te moeilijker zal 't vallen ze door een andere te vervangen.

Vervolgens komt het Engeland te stade van de gezindheid der Boeren een valschen indruk te geven. Het moet schijnen of het verwonnen volk nu al met den nieuwen toestand verzoend is; alsof het geen wrok voelt voor Engeland dat het de vrijheid

ontnam, alsof de vijanden van gisteren nu reeds vrienden geworden zijn. En dat met het vooruitzicht, dat het zoo blijven zal. Het is nu met den strijd tusschen den Engelschen en den Hollandschen stam in Zuid-Afrika voor goed gedaan. Dat is het wat men ons wil diets maken.

Daarvoor dan is de censuur van kracht gebleven, ook toen de oorlog uit was. En zoo is het, dat menschen die de Boeren hebben leeren begrijpen het groote publiek, dat zoo licht onder den invloed komt van die stelselmatig onware berichten van de Engelsche regeering zoowel als van de pers, nu moeten vermanen toch niet haastig te zijn met zijn oordeel en niet te gelooven, dat de Boeren zich bij dezen afloop van den oorlog gemoedelijk en zelfs blijmoedig neerleggen, en dat de groote mannen, die deze helden aangevoerd hebben, toch recht hebben op ons vertrouwen en niet verdacht mogen worden, aanstonds met de Engelschen vriendschap te hebben gesloten.

De censor blijft heerschen, en eerst nu begint in de brieven van Engelsche correspondenten, welke niet gelijk de telegrammen onder zijn toezicht staan, uit te komen, dat in Zuid-Afrika de Engelschen zelf op die uitgebazuinde goede gezindheid der Boeren niet al te vast rekenen. Wat zullen wij hooren, als nu ook brieven van Boeren of Hollanders doorkomen? Wat zullen ooggetuigen van de gebeurtenissen ons kunnen vertellen?

De bladen hebben het bericht gebracht, dat de generaals Botha, de la Reij en de Wet en staatssecretaris Reitz weldra in Europa zullen komen. Er is een tijd geweest, dat men zich een bezoek van zulke mannen anders had voorgesteld; het zou een triomftocht wezen, als na bevestigde onafhankelijkheid die heldenfiguren, die zoo lang de verbeelding van heel de wereld vervuld hebben, zich hier kwamen vertoonen. Nu komen zij om andere redenen; waarschijnlijk in de eerste plaats om geld te vragen.

Het is al duidelijk geworden, dat het geld, dat de Engelsche regeering voor de Boeren beschikbaar heeft gesteld, ten eenenmale onvoldoende is om de schade, door den oorlog aangericht, te herstellen. Alleen in den ergsten nood zal het voorzien. Maar dan is er nog zoo onnoemelijk veel goed te maken. In den Vrijstaat, in een groot deel van Transvaal is het meerendeel van de hoeven vernield. In vele streken staat er geen enkele meer overeind. De veestapel is vernietigd. Er zijn weduwen en weezen en verminkten uit den oorlog, die geholpen moeten worden. En het is niet alleen op de menschlievendheid van Europa en Amerika, dat een beroep zal worden gedaan, opdat een verarmde bevolking ondersteund moge worden; maar op de bewondering en de geestdrift, die Europa en Amerika voor het volk der Boeren getoond hebben, opdat de Afrikaanders niet maatschappelijk te gronde mogen gaan.

Wij vertrouwen echter, dat die mannen ook in Europa komen om eindelijk, met het gezag van hun naam, tegenover de Engelsche voorstelliing van den loop van zaken in het laatste tijdperk van den oorlog, toen er van Boerenzijde zoo weinig berichten konden doorkomen, en van het sluiten van den vrede hun voorstelling te plaatsen. En de waarheidsliefde van deze mannen uit hun vroegere rapporten kennende, zal men hen onvoorwaardelijk gelooven.

Een Engelsch blad heeft gemeld, dat generaal Botha, met behulp van de la Reij en de Wet, een geschiedenis van den oorlog zal schrijven. Ons dunkt, dat is juist een werk voor den Transvaalschen commandant-generaal, die tevens een ontwikkeld man is. En behalve de Wet en de la Reij zullen nog andere aanvoerders van de Boeren en de leden hunner regeeringen hem daarbij behulpzaam kunnen zijn. Maar een geschiedenis schrijven kost tijd en de wereld wil zoo spoedig mogelijk de waarheid kennen over een zaak, waarin zij zoo innig geleefd heeft. Wij hopen dus, dat de generaals en de heer Reitz hier, hetzij door een rapport aan president Kruger, hetzij

door een kort geschrift, en dan het een of het ander aan de pers medegedeeld, althans de voornaamste dingen bekend zullen maken.

Wij begrijpen, dat hun taak ten deze zeer moeilijk is. Zij zijn nu onderdanen van Engeland. Zij vertegenwoordigen nog tegenover de Engelsche regeering het volk van de

76

Boeren, en zij zijn hun volk in gehoorzaamheid aan het nieuwe bestuur voorgegaan. Zij hebben ingezien, dat nu de strijd opgegeven was, de beste politiek voorschreef, het kwaad, zoo ver het ging, ten goede te doen keeren. De vrijheid ging te loor, het werd nu zaak zooveel te redden als mogelijk was. Kwam men Engeland te gemoet dan was er kans, dat dit de Boeren geldelijk eenige hulp gaf en hun ook spoedig weer stem verleende in de regeling van 's lands zaken. Om hieruit op te maken, dat die voormannen der Boeren en de burgers, die hun voorbeeld volgden, met die houding te kennen geven, dat zij zich bij het Engelsche bewind neerleggen als het eind van de geschiedenis, moet men verdwaasd zijn als een Engelschman.

En nu is het zeker niet gemakkelijk, waar Botha, Reitz, de la Reij en de Wet den nieuwen toestand aanvaard en getoond hebben, Engeland in de regeling van zaken te willen bijstaan, dingen bekend te maken, die uit den aard voor Engeland niet aangenaam zullen zijn. Maar aan het beleid van die mannen is die taak wel

toevertrouwd. Voor de zaak der Boeren is het in elk geval van dringend belang, dat de oorlog, vooral hoe hij ten einde liep en in den vrede van 31 Mei zijn slot vond, in zijn ware toedracht gekend wordt.

***

Voor de kennis van een vroeger tijdperk van den oorlog is een uitnemende bijdrage een geschrift, dat eenigen tijd geleden verschenen is en waarop wel de aandacht gevestigd mag worden. Er is nu al zooveel over den oorlog geschreven, dat dit werk licht onder de menigte schuil zou gaan, en 't behoort tot het allerbeste wat er over geschreven is. Het is van de hand van een Duitscher, die een tijd lang met de Vrijstaters op commando is geweest. Het heet S t e i j n , d e We t u n d d i e O r a n j e -F r e i s t a a t e r - Tagebuchblätter aus dem südafrikanischen Kriege, uitgegeven te Tübingen bij H. Laupp, 1902. De schrijver noemt zich niet. Wat hij geeft is slechts zijn beknopt dagboek, loopende van 14 Juni tot 7 September 1900. Een kort tijdsverloop dus, maar welk een tijd, en grootendeels met de Wet en Steijn doorgebracht! Daarin valt de groote tocht van Slabbertsnek op de Basoetogrens in Noordwestelijke richting door den Vrijstaat, de Vaal over tot in de Magaliesbergen, met de tienduizenden Engelschen aan alle kanten om de Wet te vangen.

Van dien tocht, gelijk van andere gebeurtenissen uit den oorlog, vertelt de

ongenoemde als een deskundige, die het krijgsbedrijf beoordeelen kan. En hij toont zich daarbij een schrijver van gave, die in sobere taal veel zeggen kan, een goeden kijk op menschen heeft en zin voor het treffende en verhevene in de dingen die hij ziet. Met een aantal voorname Vrijstaters heeft hij gesprekken gevoerd, gewichtige dokumenten heeft hij verzameld. En zoo is zijn betrekkelijk kort geschrift vol nieuwe en belangwekkende mededeelingen en beschouwingen geworden.

Wij willen eenige stukken aanhalen, maar zullen moeite hebben een keus te doen en ons te beperken. Ziehier b.v. wat de schrijver over den verrader Piet de Wet te vertellen heeft. Onder dagteekening van 23 Juni schrijft hij: ‘'s Avonds met rechter Hertzog bij Piet de Wet aan huis onder het gebruikelijke kopje koffie. De vrouw van Piet de Wet begint weer te lamenteeren over “huis in brand steek” en over het in beslag nemen en over “schapen vat” en de “rebellen-proclamatie.” Piet de Wet haalt

dan verscheiden proclamaties enz. voor den dag, die de Engelsche bevelhebber in Lindley hem op een of andere wijze bezorgd heeft.’

Daarbij is de proclamatie, waarbij Lord Roberts afkondigt, de Vrijstaters die na 14 Juni 1900 nog onder de wapens staan als rebellen te zullen behandelen. Verder een proclamatie, dd. 20 Juni 1900, waarbij generaal Paget, bevelhebber te Lindley, inwoners van den Vrijstaat die, als er in hun buurt een Boerencommando is, daarvan

In document Neerlandia. Jaargang 6 · dbnl (pagina 189-199)