• No results found

Resultaten cognitief-semantisch onderzoek

3. Betekenistoekenning cluster 1a en 1b

3.2 Verkenning van het woord en het cognitieve domein cultus

3.2.2. De verering van andere goden

Dat buiten de verering van de Heer, of deze nu wel of niet aniconisch was, andere goden vereerd werden door de Israëlieten, kan afgeleid worden uit de decaloog: als er geen andere goden vereerd werden, waarbij sprake was van een beeldencultus, was een verbod op deze verering en op het maken van beelden niet nodig.421 Ook uit andere Bijbelse teksten, waaronder enkele teksten die centraal staan in dit onderzoek, zoals

417 Köckert, “Die Entstehung des Bilderverbots”, 281, 288-290. 418 Petry, “Das Gottesbild des Bilderverbots,” 265-266. 419 De rol van de koning wordt besproken in paragraaf 3.3.3. 420 Petry, “Das Gottesbild des Bilderverbots,” 266-267. 421 Dick, “Prophetic Parodies of Making the Cult Image,” 5.

197 Ez. 7; 16, kan opgemaakt worden dat er andere goden vereerd werden en dat deze verering plaatsvond door middel van beelden van deze goden.422

Ook uit archeologische data uit de IJzertijd (1200-586 v.C.), de periode die voorafgaat aan de redactie van het merendeel van de Bijbelboeken waarin het woord ם ֶל ֶצ gebruikt wordt, en aan de Babylonische ballingschap, kan opgemaakt worden dat er andere goden vereerd werden en dat deze verering zowel aniconisch als iconisch was. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen vondsten die betrekking hebben op de officiële cultus, die gecentraliseerd was in de tempel van Jeruzalem en later tevens in Betel en Dan in het Noordrijk,423 en vondsten die betrekking hebben op vormen van cultus die plaatsvonden in de regio en in het huiselijke domein.

Uit de inscripties die gevonden zijn in Kuntillet el-’Ajrud uit de negende of achtste eeuw v.C. waarin gesproken wordt over de Heer van Samaria en zijn Asjera en de Heer van Teman en zijn Asjera, kan opgemaakt worden dat de verering van de Heer regionale vormen kende424 en dat Asjera een rol speelde in deze cultus.425 Het woord ה ָר ֵשׁ ֲא in de Hebreeuwse Bijbel verwijst naar een cultusobject van hout, namelijk een paal of een boom. In enkele gevallen wordt het woord gebruikt om te verwijzen naar een godin, zoals in 1 Kon. 15:13; 18:19. Het is aldus waarschijnlijk dat het object beschouwd werd als symbool van de godin Asjera, zo stelt Karel J.H. Vriezen. Hij meent tevens dat op basis van 2 Kon. 21:7; 23:4.7 geconcludeerd kan worden dat de cultus van Asjera ook plaatsvond in de tempel van Jeruzalem. Het expliciete verbod hierop in Deut. 16:21 laat zien dat dit het geval was. Daarnaast zijn er in Kuntillet el-’Ajrud en Khirbet el-Qôm inscripties gevonden waar de namen van de goden El en Baäl voorkomen naast de Heer.426 422 Bob Becking, “The Gods, in Whom They Trusted… Assyrian Evidence for Iconic Polytheism in Ancient

Israel?,” in Only One God? Monotheism in Ancient Israel and the Veneration of the Goddess Asherah (ed. Bob Becking et al.; The Biblical Seminar 77; London: Sheffield Academic Press, 2001), 152 merkt echter terecht op dat we op basis van de Bijbelse teksten onvoldoende kunnen vaststellen welk karakter deze verering had en op welke schaal de verering van andere goden voorkwam.

423 Jerobeam zet een beeld van een stierkalf in Betel en in Dan (1 Kon. 12:2829). Rainer Albertz, A History

of Israelite Religion in the Old Testament Period. Volume I: From the Beginnings to the End of the Monarchy (trans. John Bowden; OTL; Louisville: Westminster/John Knox Press, 1994), 143-155 stelt

dat Jerobeam hier wellicht teruggrijpt op een oude traditie uit het Noordrijk. De beelden waren niet bedoeld om de Heer weer te geven, maar om naar zijn macht te verwijzen, vergelijkbaar met de lege troon in de tempel van Jeruzalem. Waarschijnlijk werd voorheen in Betel de God El vereerd, wat terug te zien is in de naam Betel, en het is mogelijk dat de Heer de stier als symbool van El heeft gekregen. Zie voor een beschrijving van het heiligdom in Dan: Amihai Mazar, Archaeology of the land of the

Bible. 10,000-586 B.C.E. (ABRL; New York: Doubleday: 1992), 492-495.

424 Dick, “Prophetic Parodies of Making the Cult Image,” 2, 4-6. Meindert Dijkstra, “I have Blessed You by YHWH of Samaria and his Asherah: Texts with Religious Elements from the Soil Archive of Ancient Israel,” in Only One God? Monotheism in Ancient Israel and the Veneration of the Goddess Asherah (ed. Bob Becking et al.; The Biblical Seminar 77; London: Sheffield Academic Press, 2001), 39. 425 Dijkstra, “I have Blessed You by YHWH of Samaria and his Asherah,” 30. Zie voor een uitgebreidere

beschrijving van de vondsten van Kuntillet el-’Ajrud de pagina’s 17-31. Israel Finkelstein and Neil Asher Silberman, The Bible Unearthed: Archaeology’s New Vision of Ancient Israel and the Origin of

Its Sacred Texts (New York: Touchstone, 2002), 242.

426 Karel J.H. Vriezen, “Archaeological Traces of Cult in Ancient Israel,” in Only One God? Monotheism in

Ancient Israel and the Veneration of the Goddess Asherah (ed. Bob Becking et al.; The Biblical Seminar

77; London: Sheffield Academic Press, 2001), 73, 97-80.

198

Ook Israel Finkelstein en Neil Asher Silberman geven aan dat op basis van zowel de Bijbel als archeologische data niet alleen gesteld kan worden dat buiten Jeruzalem, in het landelijke gebied, voorouders en andere goden naast de Heer vereerd werden, maar dat hiervan ook sprake was in de tempel van Jeruzalem in de late koningstijd. Finkelstein en Silberman verwijzen niet alleen naar de uitspraken van de profeten over de verering van andere goden en naar de inscripties van Kuntillet el-’Ajrud, maar ook naar het feit dat er veel beeldjes van vruchtbaarheidsgodinnen gevonden zijn op elke site in Juda die dateert uit de late koningstijd.427

In het voorafgaande is reeds gewezen op het bestaan van massebes. Een ה ָב ֵצּ ַמ, zo geeft Bob Becking aan, werd gebruikt om voorouders en goden te herdenken en in latere tijd ook de Heer.428 Dat massebes een rol speelden in de verering van de Heer, kan volgens Vriezen afgeleid worden uit het verbod uit Deut. 16:22 om een massebe op te richten. Hij geeft aan dat bij Tell Lachis de resten gevonden zijn van een verhoging uit de tiende eeuw v.C. met daarop een pilaar en daarnaast een hoop as van olijfhout. Deze pilaar kan beschouwd worden als een massebe en de as als de resten van een Asjera. Het is aldus mogelijk dat in Tell Lachis de Heer en Asjera naast elkaar vereerd werden, ieder met zijn/haar eigen cultusobject.429 En zo geeft Amihai Mazar aan dat het mogelijk is dat de twee massebes die gevonden zijn in de tempel uit Arad, die dateert uit de tiende eeuw v.C., de Heer en Asjera representeren.430

Tevens is reeds verwezen naar de beeldjes of figurines, gemaakt van klei, die een vrouwelijk lichaam weergeven. Er kunnen drie typen onderscheiden worden, zo geeft Vriezen aan, namelijk massieve pilaarfigurines, holle pilaarfigurines en beeldjes in de vorm van een plaque. De laatstgenoemde beeldjes zijn het oudste. Ze kwamen met name voor in de late Bronstijd en in het begin van de IJzertijd, soms nog in de achtste eeuw v.C. Men interpreteert de vrouw als een godin die leven geeft, zoals in de Bronstijd godinnen afgebeeld werden. Hierna kwamen de massieve pilaarbeeldjes. Zij zijn gevonden in opslagruimtes, samen met andere cultische voorwerpen, en in tombes, maar voornamelijk in huiselijke context, wederom samen met andere cultische voorwerpen. Ze speelden aldus met name een rol in de populaire en plaatselijke religie. Het is echter niet duidelijk of ze een specifieke godin, bijvoorbeeld Asjera, weergeven, of in algemene zin verwijzen naar het goddelijke. Mogelijk kunnen zij verbonden worden aan de terafim die onder andere genoemd worden in Gen. 31:19.34-35. De figuurtjes met een hol lichaam hadden waarschijnlijk, gezien hun vorm, een gewaad of mantel

427 Finkelstein, Silberman, The Bible Unearthed, 241-242.

428 Becking, “The Gods, in Whom They Trusted… Assyrian Evidence for Iconic Polytheism in Ancient Israel?,” 152-153.

429 Vriezen, “Archaeological Traces of Cult in Ancient Israel,” 74-75. 430 Mazar, Archaeology of the land of the Bible, 447-448, 497.

199 aan. Aangezien er beeldjes gevonden zijn waarbij de vrouw een tamboerijn bespeelt, is het ook mogelijk dat zij musici uitbeelden en niet als cultusobject fungeren.431

Mazar wijst eveneens op het bestaan van de massieve en holle pilaarfigurines, maar hij stelt dat zij de godin van de vruchtbaarheid, Ashtoret, weergeven en vooral vereerd werden door vrouwen. De massieve pilaarbeeldjes zijn afkomstig uit Juda en zijn daar veelvuldig gevonden, voornamelijk in Jeruzalem. Ze dateren voornamelijk uit de achtste en zevende eeuw v.C. De holle pilaarbeeldjes komen uit Israël en hebben een natuurlijke vorm, mogelijk onder invloed van Fenicië. Mazar geeft eveneens aan dat deze beeldjes een object, zoals een tamboerijn, vasthouden, maar stelt niet dat deze beeldjes mogelijk geen cultusobject zijn.432 Hoewel de functie van de beeldjes aldus enigszins verschillend geïnterpreteerd wordt, kan uit de grote hoeveelheid beeldjes die gevonden is, geconcludeerd worden dat zij een rol speelden in de cultus en het goddelijke of een specifieke godin weergeven.433

De verering van andere goden gaat, zo geven Finkelstein en Silberman aan, terug op een oude traditie van de kolonisten in de heuvels van Juda. Zij vereerden de Heer naast andere goden en godinnen die zij kenden of die zij, na aanpassing, overnamen uit andere cultussen.434 Rainer Albertz wijst op de politieke invloed van de Assyriërs. In het Noordrijk lieten de Assyriërs, nadat zij het ingenomen en tot provincie gemaakt hadden, verschillende bevolkingsgroepen wonen op plaatsen waar voorheen Israëlieten woonden die door de Assyriërs gedeporteerd waren. Deze bevolkingsgroepen namen hun eigen goden en vormen van cultus mee en de achtergebleven Israëlieten namen deze goden op in hun persoonlijke vormen van vroomheid. Ook in het Zuidrijk was sprake van syncretisme, zo geeft Albertz aan. Binnen de officiële cultus, maar vooral binnen de huiselijke vormen van religie werden elementen van de cultus van de Assyriërs opgenomen. Zo werd het vereren van een godin naast de Heer, zoals dat eerst werd gedaan met de godin Asjera, wederom populair door de invloed van de Assyrische godin Ishtar.435 Zowel in Israël als in Juda, kwamen aldus (elementen van) andere cultussen voor.436

431 Vriezen, “Archaeological Traces of Cult in Ancient Israel,” 59-62, 65-67. Karel J.H. Vriezen, “Archeologische sporen van cultus in Israël,” in Eén God Alleen…? Over monotheïsme in Oud-Israël en de verering van de godin Asjera (red. Bob Becking en Meindert Dijkstra; Kampen: Kok, 1998), 40-41.

432 Mazar, Archaeology of the land of the Bible, 501-502.

433 Zie ook Vriezen, “Archaeological Traces of Cult in Ancient Israel,” 80. 434 Finkelstein, Silberman, The Bible Unearthed, 241-242.

435 Albertz, A History of Israelite Religion in the Old Testament Period. Volume I: From the Beginnings to the End of the Monarchy, 188-189, 194.

436 Becking, “The Gods, in Whom They Trusted… Assyrian Evidence for Iconic Polytheism in Ancient Israel?,” 154-155, 161-162 bespreekt een Assyrische tekst over de inname van Samaria door koning Sargon II. In deze tekst komt naar voren dat de buit, naast andere objecten, bestaat uit ‘de goden op wie zij vertrouwden’. Uit de context leidt Becking af dat het hier waarschijnlijk om antropomorfe beelden gaat. Welke goden zij representeren, is echter onduidelijk. Daar de militaire acties van Sargon II gericht waren tegen de centrale organen van de staat Israël, kan geconcludeerd worden dat de iconische verering van meerdere goden voorkwam op het niveau van de staat en niet louter een