• No results found

Syntactische, semantische en cognitieve analyse van Genesis 1:1-2:3

4.4 De (a)temporele relaties geprofileerd door middel van de werkwoorden השׂע en

4.4.1. Het werkwoord ארב

4.4.1.1. Excursie: Van Woldes visie op het werkwoord ארב

Het werkwoord ארב wordt in deze perikoop tevens gebruikt in de verzen 1:1a.21a; 2:3d. Van Wolde heeft op basis van haar cognitieve analysemethode onderzocht wat het werkwoord betekent in deze verzen.272 Als in vers 1:1a het werkwoord als ‘scheppen’ vertaald wordt, zo geeft Van Wolde aan, kunnen de verzen 6 en 9 als herhaling worden beschouwd. Het is echter ook mogelijk dat het werkwoord anders vertaald dient te worden, of dat het vers een titel of een samenvatting van wat komen gaat, weergeeft. In het vers voert God een handeling uit ten aanzien van twee objecten. Beide objecten, םִי ֖ ַמ ָשּׁ ַה, de hemel, en ץ ֶר ֽ ָא ָה, de aarde, hebben een bepaald lidwoord. Dit wil zeggen dat zij bekend zijn bij de schrijver en lezer. Het laat zien dat de mens een wereldbeeld had dat minimaal uit twee componenten bestaat. In de verzen 2-3 komt daarnaast naar voren dat de wereld bestaat uit de םוֹ ֑ה ְת: de diepte onder de aarde gevuld met water.273

Over de hemel wordt in de verzen 6-7 verteld dat God deze maakt, zodat er scheiding komt tussen de wateren boven en onder deze hemel. In de verzen 9-10 wordt het water verzameld op één punt, zodat er droog land ontstaat. Er vinden dus twee ruimtelijke bewegingen oftewel scheidingen plaats, waardoor er verschillende ruimtelijke gebieden ontstaan. Op basis hiervan concludeert Van Wolde dat als het woord ארב betrekking heeft op deze transformatie, het een proces van ruimtelijke scheiding aangeeft.274

In vers 21a, zo stelt Van Wolde, worden drie verschillende groepen dieren genoemd. Twee groepen zijn reeds genoemd in vers 20, behalve ם֖ ִניִנּ ַתּ ַה, de zeemonsters. Zij worden hier benoemd in combinatie met het bepaald lidwoord en zijn bekend bij de auteur en de lezer: binnen hun wereldbeeld leven de zeemonsters in de םוֹ ֑ה ְת. Zij leefden er reeds voor de schepping en kunnen zich niet voortplanten, en worden daarom niet aangesproken in vers 22. Het werkwoord ארב in vers 21a kan aldus niet weergeven dat de zeemonsters geschapen worden, aangezien ze al bestaan. Wat ontbreekt, zo meent Van Wolde, is de ruimtelijke scheiding waardoor iedere groep een eigen ruimte krijgt om te leven: de zeemonsters in de diepte onder de aarde, de zeedieren in het water op 272 Tevens dient opgemerkt te worden dat Van Wolde ook Gen. 2:4a bestudeert, daar zij van mening is dat dit vers het slotvers van de perikoop is. Ze meent dat het vers terugverwijst naar Gen. 1:1a en het gehele verhaal evalueert en afsluit. In beide verzen heeft het werkwoord ארב dezelfde betekenis. Zie: Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” JSOT 34.1 (2009): 19. Van Wolde, Terug naar het begin (Nijmegen: Valkhof Pers, 2009), 14. In het vervolg zal ik, behalve bij de vertaling van vers 27a, niet meer verwijzen naar Van Woldes inaugurele rede Terug naar het

begin, daar haar visie volledig naar voren komt in Reframing Biblical Studies en in beide hier gebruikte

artikelen.

273 Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” 6-8. Van Wolde,

Reframing Biblical Studies, 185.

274 Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” 9-10, 12-13. Van Wolde, Reframing Biblical Studies, 187-190.

128

de aarde en de vogels in de lucht. Dit wordt uitgedrukt door middel van het werkwoord ארב. Dit is tevens de reden dat het werkwoord ontbreekt in de verzen 24-25: de dieren leven allemaal op de aarde en hoeven niet gescheiden te worden van elkaar.275

In haar bespreking van de verzen 26-27 maakt Van Wolde gebruik van de visie van Garr wat de preposities ְבּ en ְכּ en de betekenis van ם ֶל ֶצ en תוּמ ְדּ betreft.276 In de verzen 27a-b is sprake van het voorzetsel ְבּ. Dit duidt nabijheid aan tussen God en mens. De mens, die de landmark vormt, wordt gesitueerd binnen de eenheid God, die de trajector is, en het werkwoord ארב drukt uit dat God de mens scheidt van zichzelf, om precies te zijn van het aspect van hem dat hij zijn beeld noemt. Het werkwoord wordt hier gebruikt in combinatie met een direct object, die de primaire landmark vormt. De verdere beschrijving van de mens als וֹ ֔מ ְל ַצ ְבּ vormt de secundaire landmark. Het startpunt in het vers is God en de mens bevindt zich eerst binnen deze eenheid, maar wordt hiervan gescheiden en krijgt een eigen plaats op de wereld. In vers 27c wordt eveneens het werkwoord ארב gebruikt en drukt het uit dat God een onderscheid maakt binnen de mens, namelijk in mannelijk en vrouwelijk.277

Van Wolde meent dat Gen. 2:3d, dat als betrekkelijke bijzin beschouwd kan worden, geen toelichting vormt op וֹ ֔תּ ְכא ַל ְמ־ל ָכּ, al zijn werk, uit vers 3c, maar op םוֹ֣י י ִ֔עי ִב ְשּׁ ַה, de zevende dag, uit de verzen 3a-b. Van Wolde geeft hiervoor twee argumenten. Allereerst wordt het subject God opnieuw genoemd in vers 3d, wat niet het geval is in de verzen 1:31b; 2:2a-b waarin terugverwezen wordt naar het werk van God. Ten tweede volgt op vers 3d de infinitivus constructus תוֹ ֽשׂ ֲע ַל in vers 3e. Deze infinitief legt de voorafgaande handeling, uitgedrukt door middel van het werkwoord ארב, uit. Vers 3 vertelt dat God de zevende dag zegende en hem heiligde, wat wil zeggen dat hij hem apart zet (de verzen 3a-b), namelijk omdat God op die dag rustte van al zijn werk (vers 3c) en omdat hij hem gescheiden had bij het maken van de andere dagen (de verzen 3d-e). Wederom dient het woord ארב vertaald te worden als ‘scheiden’.278

De hypothese van Van Wolde is aldus dat het werkwoord ארב een verandering profileert tussen de trajector God en twee of drie primaire landmarks of een primaire landmark die verbonden wordt aan een tweede secundaire landmark. In het temporele proces verplaatst God de primaire landmarks, zodat zij aan het einde van de handeling van elkaar gescheiden zijn, of verplaatst God de primaire landmark, zodat hij aan het einde van de handeling gescheiden is van de secundaire landmark.279

275 Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” 13-14. Van Wolde,

Reframing Biblical Studies, 191-192.

276 Deze visie van Garr is besproken in paragraaf 4 van hoofdstuk 3.

277 Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” 16-17. Van Wolde,

Reframing Biblical Studies, 194-195. Van Wolde vertaalt vers 27a als volgt: God scheidde de mens, die (in) zijn beeld is, van zichzelf. Zie: Van Wolde, Terug naar het begin, 13.

278 Van Wolde, “Why the Verb bara Does Not Mean ‘to Create’ in Genesis 1.1-2.4a,” 18. Van Wolde,

Reframing Biblical Studies, 196-197.

129 Van Wolde, samen met Robert Rezetko, onderbouwt haar hypothese door enkele andere verzen te bespreken waarin het werkwoord gebruikt wordt. In Jos. 17:15.18 bijvoorbeeld, waarin sprake is van een pi‘el-vorm van het werkwoord, geeft het werkwoord weer dat er ruimte gemaakt wordt door middel van het kappen van bomen. In Num. 16:30, waarin het werkwoord in de stamformatie qal gebruikt wordt, drukt het werkwoord een ruimtelijke scheiding uit: de Heer plaatst zich op een afstand van de mannen Korach, Datan en Abiram door hen naar het dodenrijk te zenden. De hypothese die Van Wolde en Rezetko op basis van onder andere deze verzen en Gen. 1:1-2:4a formuleren, is dat het werkwoord in de stamformatie qal het temporele proces uitdrukt van een scheiding binnen de ruimtelijke eenheid van iets, zodat objecten of fenomenen van elkaar gescheiden worden, op een afstand van elkaar geplaatst worden of zodat er binnen de eenheid ruimte ontstaat. Als er sprake is van een pi‘el, wil dit zeggen dat de handeling geïntensiveerd wordt, wordt uitgevoerd met geweld of met behulp van een instrument dat met kracht of geweld bediend dient te worden.280

In een latere publicatie onderbouwt Van Wolde wederom dat het werkwoord ‘scheiden’ betekent. De bespreking van de verzen 1-10 verschilt van die in de eerdere publicaties. Van Wolde geeft aan dat in het woord תי ֖ ִשׁא ֵר ְבּ in vers 1 het bepaald lidwoord ontbreekt. Syntactisch gezien kan het woord het beste begrepen worden als ‘in het begin van’. Het woord staat in de status-constructus in een betrekkelijke bijzin, zodat vers 1 verder doorloopt in het volgende vers of de volgende verzen. Hierdoor wordt in vers 1 niet de eerste handeling van God beschreven, maar het startpunt van de handeling die beschreven wordt door middel van het werkwoord ארב in relatie met vers 2. In vers 2a (in mijn werkvertaling aangeduid als de clauses 2a-b) wordt de situatie beschreven waar de aarde en de hemel, de directe objecten uit vers 1, zich in bevinden. In vers 2b (in mijn werkvertaling benoemd als clause 2c) wordt de handeling die in vers 1 is aangeduid met het werkwoord ארב, beschreven. Samen beschrijven de verzen 1 en 2 hoe God de aarde en de hemel van elkaar scheidt, door met zijn wind of adem voortdurend over de wateren te bewegen. Zo wordt er een ruimte gecreëerd tussen de wateren, zodat God later het hemelse gewelf kan maken om deze wateren van elkaar te scheiden (de verzen 6-8). In de verzen 6-10 ontstaan vier eigen ruimtelijke gebieden, namelijk de wateren boven de hemel, het hemelse gewelf, de aarde met droog land en met zeeën, en de wateren onder de aarde. Steeds ontstaan deze ruimtes door scheidingen die gemaakt worden. De enige scheiding die echter ontbreekt, is de scheiding tussen het hemelse gewelf en de aarde, daar de scheiding tussen hemel en aarde al besproken is in de verzen 1-2. Gods adem vult de ruimte tussen de hemel en de aarde, zodat Lebensraum ontstaat voor de levende wezens en zij kunnen ademen.281 280 Ellen van Wolde, Robert Rezetko, “Semantics and the Semantics of ארב: A Rejoinder to the Arguments

Advanced by B. Becking and M. Korpel,” JHS 11 (2011): 12-14.

281 Ellen van Wolde, “Separation and Creation in Genesis 1 and Psalm 104, A Continuation of the Discussion of the Verb ארב,” in VT 67 (2017): 631-633.

130

Ten aanzien van de oorspronkelijke hypothese van Van Wolde, kan gesteld worden dat bij deze hypothese verschillende kritische kanttekeningen gemaakt kunnen worden. Van Wolde meent dat, als het werkwoord ארב in Gen. 1:1 het laten ontstaan van de hemel en de aarde beschrijft, de verzen 6 en 9 een herhaling bevatten. Van Wolde geeft echter niet aan waarom het werkwoord betrekking moet hebben op deze verzen. Er wordt inderdaad, evenals in vers 1, gesproken over de hemel en de aarde, maar dit wil niet zeggen dat het werkwoord de handelingen uit deze verzen omvat. Dit kan alleen als vers 1 als titel of samenvatting wordt beschouwd en dan hoeft het werkwoord niet per se betrekking te hebben op de verzen 6-10, maar kan het verwijzen naar (de) handelingen of gebeurtenissen uit de hele perikoop. Bovendien beargumenteert Van Wolde niet duidelijk waarom vers 1 beschouwd dient te worden als samenvatting van de perikoop.

Een andere mogelijkheid is dat vers 1 een handeling van God aangaande de hemel en de aarde beschrijft. In vers 7 maakt God vervolgens een uitspansel en hij geeft dit uitspansel de naam hemel, daar dit de hemel is die de mensen kunnen zien vanaf de aarde. De aarde is bedekt met water totdat God het water verzamelt op één punt, zodat het droge land ontstaat (vers 9).282 In vers 1 komt in dit geval niet naar voren dat het werkwoord ארב profileert dat de trajector God een scheiding maakt tussen twee verschillende landmarks, maar lijkt het werkwoord eerder te profileren dat God de beide landmarks laat ontstaan. De beide landmarks zijn relationele zelfstandige naamwoorden en veronderstellen elkaar, maar vormen geen eenheid die van elkaar gescheiden moeten worden. Ze horen louter bij elkaar en ontstaan aldus beide op hetzelfde moment.

In vers 21 kan alleen aangenomen worden dat het werkwoord ארב profileert dat de trajector God landmarks van elkaar scheidt, als vers 20 niet beschouwd wordt als voorstel van God, gevolgd door de uitvoering van dit voorstel in vers 21, maar als performatief taalgebruik, waarvan eveneens sprake is in de verzen 3b; 9b-c en mogelijk ook in de verzen 11b-d. Als we echter de verzen 20-21 bestuderen, lijken ze eerder overeen te komen met de verzen 6b-7d, waarin God na het doen van zijn voorstel dit voorstel direct uitvoert, en in mindere mate met de verzen 14b-18b en 24b-25a, waar tussen het voorstel van God en de uitvoering ervan de clause ן ֽ ֵכ־י ִהְיֽֽ ַו is opgenomen. Als er alleen sprake is van performatief taalgebruik, volgt hierop direct de zojuist genoemde clause ן ֽ ֵכ־י ִהְיֽֽ ַו en dat is niet het geval in vers 21. In vers 20 doet God aldus een voorstel en in vers 21 voert hij zijn voorstel uit.283

282 Deze visie is reeds naar voren gekomen in de semantische analyse van de perikoop.

283 Ook Maarten Baasten en Bob Becking en Marjo Korpel pleiten voor deze interpretatie. Zie: Martin Baasten, “Scheppen of scheiden? Over de interpretatie van Genesis I,” MAW 28, no. 4 (2009): 8. Bob Becking and Marjo C.A. Korpel, “To Separate or to Construct: An Alternative for a Recent Proposal as to the Interpretation of ארב in Gen 1:1-2:4a,” JHS (2010): 11.

131 Van Wolde merkt terecht op dat in vers 20 de zeemonsters niet genoemd worden. De levende wezens worden echter in vers 20 niet precies hetzelfde benoemd als in vers 21. Dit kan erop wijzen dat het niet de bedoeling van de auteur was om een precieze parallel te maken tussen beide verzen. Dat de zeemonsters ontbreken in vers 20, is daarom niet problematisch. Bovendien, als de argumentatie gevolgd wordt dat de zeemonsters reeds vóór de schepping in de wateren leefden onder de aarde, kan de vraag gesteld worden waarom zij gescheiden dienen te worden van de dieren die leven in de zee. Als God de dieren die leven in het water, laat ontstaan, laat hij ze toch ontstaan in de zeeën en niet in de wateren onder de aarde?284 Er kan aldus geconcludeerd worden dat in vers 21 God zijn voorstel uitvoert. Het werkwoord ארב lijkt te profileren dat God als trajector de landmarks tot ontstaan brengt.

Van Wolde stelt verder dat vers 26 beschrijft hoe de mens gemaakt wordt door God en dat dientengevolge het werkwoord ארב in vers 27 een ander proces beschrijft. Beide verzen kunnen echter vergeleken worden met de verzen 20-21, daar na vers 26 de clause ן ֽ ֵכ־י ִהְיֽֽ ַו ontbreekt en de verzen sterker overeenkomen met de verzen 6b-7d. Vers 26 kan kortom beschouwd worden als Wortbericht en vers 27 als Tatbericht, en het werkwoord ארב beschrijft het ontstaan van de mens. Bovendien komt in vers 27 niet naar voren dat het werkwoord profileert dat de trajector twee landmarks van elkaar scheidt. In de verzen 27a-b is deze interpretatie alleen mogelijk als het woord ם ֶל ֶצ als (secundaire) landmark beschouwd wordt, waarvan de mens als primaire landmark gescheiden wordt. Ik heb echter beargumenteerd dat de temporele en atemporele relatie samen één handeling weergeven en dat de mens en het begrip ם ֶל ֶצ bij elkaar horen. Bovendien vormt het woord ם ֶל ֶצ, daar het deel uitmaakt van een atemporele relatie, niet de secundaire landmark bij het werkwoord ארב, maar de landmark van deze atemporele relatie. In de vertaling van Van Wolde worden de temporele en atemporele relatie echter niet met elkaar verbonden tot één handeling en krijgt het voorzetsel ְבּ een andere rol: de mens wordt door God van ם ֶל ֶצ van God gescheiden. In deze vertaling drukken aldus de woorden ארב en ם ֶל ֶצ niet één handeling uit en lijkt de frase ‘van zichzelf’ te zijn ingevoegd.285

De hypothese van Van Wolde en Rezetko verschilt van de eerder opgestelde hypothese door Van Wolde, daar er alleen wordt aangenomen dat het werkwoord ארב uitdrukt dat er objecten of fenomenen van elkaar gescheiden worden en er niet gesteld wordt dat deze objecten de landmarks vormen van het werkwoord. In de genoemde verzen kan bovendien slechts één landmark onderscheiden worden. Zo vormt in Num. 16:30 ה ָאי ִר ְבּ de landmark. Deze landmark wordt echter niet gescheiden van iets anders, maar de trajector God scheidt zich van de mannen en dit wordt aangeduid 284 Becking and Korpel, “To Separate or to Construct,” 10-11 merken daarnaast op dat in andere teksten in de Hebreeuwse Bijbel de zeemonsters wel leven in zee en dat dit eveneens het geval is in verschillende teksten uit het Oude Nabije Oosten.

285 Op dit laatste aspect wijst ook Baasten, “Scheppen of scheiden?,” 8-9.

132

door de frase א ֣ ָר ְבִי ה ָ֞אי ִר ְבּ־ם ִא ְו. Het werkwoord ארב kan dit aanduiden, maar het is niet zo dat het werkwoord twee objecten of landmarks kent die van elkaar gescheiden worden. In Ex. 34:10 is van eenzelfde situatie sprake. In dit vers wordt het werkwoord gebruikt in de nif‘al, zodat wat gewoonlijk de landmark zou zijn bij het werkwoord ארב als het in de stamformatie qal gebruikt zou worden, namelijk ת ֹ֔א ָל ְפ ִנ, nu de trajector vormt. Als deze wonderen gescheiden worden, is er geen tweede landmark of object waarvan ze gescheiden worden. Als het gaat om de consequentie, dat namelijk door de wonderen de Israëlieten gescheiden worden van de andere volkeren, zijn dit niet de landmarks bij het werkwoord ארב. De oorspronkelijke hypothese dat er sprake is van twee landmarks klopt hier niet en het is onvoldoende duidelijk op welke elementen de nieuwe hypothese gestoeld is. In Jes. 40:26 wordt de landmark gevormd door ה ֶלּ ֵ֔א, dat in tweede instantie geïnterpreteerd kan worden als verwijzend naar twee verschillende dingen, namelijk de hemel en de aarde. Hier zou aldus de oorspronkelijke hypothese wel op kunnen gaan, maar de hemel en de aarde zijn relationele zelfstandige naamwoorden die elkaar veronderstellen. Ook met betrekking tot dit vers kan aldus de vraag gesteld worden of het werkwoord ארב wil zeggen dat twee objecten of fenomenen van elkaar gescheiden worden.

In haar laatste publicatie merkt Van Wolde twee verschillende dingen op. Allereerst stelt ze dat de hemel en de aarde van elkaar gescheiden worden, zodat er ruimte ontstaat waarin later het hemelse gewelf geplaatst kan worden. Daarnaast stelt zij dat de hemel en de aarde van elkaar gescheiden worden, zodat er Lebensraum ontstaat. De vraag die echter gesteld kan worden, is waarom er eerst een ruimte gemaakt dient te worden, zodat God het hemelse gewelf kan maken en plaatsen. Scheidt hij niet de wateren juist door het maken van het gewelf? Waarom moet er eerst een ‘lege ruimte’ zijn, waarin het gewelf geplaatst kan worden? Tevens dient de vraag gesteld te worden of het mentale beeld van de Israëlieten is dat er Lebensraum ontstaat op het moment dat de hemel gemaakt wordt of dat dit een losse handeling van God vereist, zoals in de visie van Van Wolde. Blijven het hemelse gewelf enerzijds en het droge land en de zeeën anderzijds als het ware tegen elkaar aangeplakt, waardoor er eerst een scheiding gemaakt dient te worden, of impliceert het ontstaan van droog land dat dit land omgeven is door lucht? Om dit vast te kunnen stellen, dient meer onderzoek verricht te worden naar het cognitieve wereldbeeld, hier in de letterlijke zin van het woord, van de Israëlieten, namelijk hoe zij zich de wereld, de hemel en de ruimte onder de aarde, voorstelden. Daarnaast wordt onvoldoende duidelijk gemaakt, waarom, vanuit syntactisch oogpunt, vers 2b betrekking heeft op vers 1. Hoe verhouden deze verzen zich dan tot vers 3a, waarin sprake is van een wayyiqtol-vorm? Tevens dient onderzocht te worden of de status-constructusverbinding םי ִ֔הלֹ ֱא ַחוּ ֣ר ְו de betekenis kan hebben van adem, die ervoor zorgt dat ook de dieren en de mens die later geschapen worden, kunnen ademen.

133 Mijn conclusie is dat de hypothesen van Van Wolde weerlegd kunnen worden op