• No results found

De werkmethode. Een concrete toepassing van Cognitive Grammar binnen semantisch

4. Onderzoek van de Nieuwtestamentische teksten: synchroon en intertekstueel onderzoek

In de Septuaginta wordt het woord ם ֶל ֶצ in Gen. 1:26-27 vertaald als εἰκών. Het woord תוּמ ְדּ wordt vertaald als ὁμοίωσις. Ook in andere verzen wordt het woord ם ֶל ֶצ vertaald als εἰκών en het woord תוּמ ְדּ als ὁμοίωσις.104 In het Nieuwe Testament worden eveneens de woorden εἰκών en ὁμοίωσις gebruikt. Onderstaand schema maakt dit inzichtelijk:

Bijbelboek Vers Woord

Matteüs 22:20 εἰκών Marcus 12:16 εἰκών Lucas 20:24 εἰκών Romeinen 1:23 en 8:29 εἰκών 1 Korintiërs 11:7 en 15:49 (2x) εἰκών 2 Korintiërs 3:18 en 4:4 εἰκών Kolossenzen 1:15 en 3:10 εἰκών Hebreeën 10:1 εἰκών Jacobus 3:9 ὁμοίωσις Openbaring 13:14-15 (2x); 14:9; 14:11; 15:2; 16:2; 19:20; 20:4 εἰκών

Tabel 5: Schematisch overzicht verzen Nieuwe Testament waarin de woorden εἰκών en ὁμοίωσις

gebruikt worden

Als we deze verzen bestuderen, wordt duidelijk dat er verschillende verzen zijn waarin gealludeerd wordt op Gen. 1:26-27. Het woord ם ֶל ֶצ wordt hierbij vertaald als εἰκών, het woord תוּמ ְדּ als ὁμοίωσις. Uit deze verzen zijn twee relevante verzen gekozen die bestudeerd zullen worden, namelijk Kol. 1:15 en 3:10. Ook deze verzen zullen bestudeerd worden binnen de context waarin ze gebruikt worden, door allereerst 104 Het is echter niet overal in de Septuaginta zo dat het woord εἰκών als vertaling voor het woord ם ֶל ֶצ gebruikt wordt en het woord ὁμοίωσις als vertaling voor het woord תוּמ ְדּ. Zo wordt het woord εἰκών gebruikt als vertaling van het woord תוּמ ְדּ in Gen. 5:1 en in 1 Sam 6:5 wordt het woord ὁμοίωμα gebruikt als vertaling van het woord ם ֶל ֶצ. Daarnaast wordt in plaats van het woord εἰκών in Num. 33:52 en 2 Kron. 23:17 de term εἴδωλον gebruikt, en in plaats van het woord ὁμοίωσις worden ook de woorden ὅμοιος en ὁμοίωμα gebruikt als vertaling van het woord תוּמ ְדּ.

66

vast te stellen van welke perikoop ze deel uitmaken en vervolgens deze perikopen als geheel te onderzoeken. Dit onderzoek heeft dezelfde opbouw als het synchroon onderzoek binnen de Masoretische Tekst en bestaat aldus uit een syntactische, een semantische en een cognitieve analyse van beide perikopen, te weten Kol. 1:9-23 en 3:1:17. Daar dit onderzoek echter beperkter van omvang is en er aldus slechts twee verzen uitgekozen zijn waarin het woord εἰκών gebruikt wordt, is het niet mogelijk om de overige vindplaatsen van het woord εἰκών te onderzoeken aan de hand van een syntactische, semantische en cognitieve analyse. Alleen van Kol. 1:9-23 en 3:1-17 zijn deze analyses opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten van het onderzoek enigszins voorlopig zijn. In later vervolgonderzoek kunnen de overige perikopen waarin het woord εἰκών gebruikt wordt, onderzocht worden. De resultaten van dit vervolgonderzoek kunnen getoetst worden aan de bevindingen van deze studie, zodat vastgesteld kan worden welk betekenis of betekenissen het woord heeft.

De syntactische analyses als zodanig kennen dezelfde vorm als de analyses van de perikopen uit de Masoretische Tekst. Dit wil zeggen dat de perikopen worden ingedeeld in clauses die minimaal bestaan uit een gezegde. Ook clause-atoms zijn mogelijk. Met betrekking tot de verdere indeling van de clauses in voor- en achtergrond, dient opgemerkt te worden dat het gebruik van de verschillende tempora complexer is in het Grieks dan in het Hebreeuws en dat, bij de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek, de indeling voor het Hebreeuws veel verder is uitwerkt.105 De indeling die in dit onderzoek gebruikt wordt, is gebaseerd op een steekproef die is uitgevoerd binnen de tekst van Genesis zoals deze te vinden is in de Septuaginta.106 In deze steekproef kwam naar voren dat binnen een narratieve tekst aoristus-vormen op de voorgrond staan. Zij geven de verhaallijn weer, vergelijkbaar met de wayyiqtol in het Hebreeuws. Deze aoristus-vormen kunnen afgewisseld worden met praesens-vormen, het praesens historicum,107 die dezelfde functie hebben als de aoristus en hierdoor eveneens op de voorgrond staan. De achtergrond wordt gevormd door verbale clauses met een ander type werkwoord en door nominale clauses. Voor een discursieve tekst geldt dat praesens-vormen, imperatieven en modale werkwoorden in de hoofdzin tot de voorgrond gerekend kunnen worden. Plusquamperfectum, imperfectum en futurum staan op de achtergrond. Ook een praesens-vorm kan, behalve voorgrond, achtergrond vormen.108

105 Zie de genoemde literatuur in voetnoot 98 in dit hoofdstuk.

106 Bij deze steekproef is gebruikgemaakt van reeds bekende gegevens ten aanzien van het Grieks, zoals het gebruik van onderschikkende voegwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden. Daar het schema gebaseerd is op gegevens uit een steekproef, is het geen vaststaand schema dat te allen tijden gebruikt kan worden. Mijn onderzoek richt zich echter voornamelijk op semantiek en gebruikt syntactisch onderzoek als middel om de betekenis van woorden op het spoor te komen, waarvoor het schema voldoende handvatten biedt.

107 P.M. Hensels, Nieuwtestamentisch Grieks: Een beknopte grammatica (Bussum: Coetinho, 2008), 238. 108 In de beschrijving van de vorm van de syntactische analyses van de Masoretische Tekst is naar

67 bepaald perspectief weergeven, gevonden kan worden bij onder andere Scheider, Talstra, Niccacci en Pirson, en dat zij zich baseren op het werk van Weinrich. Weinrich heeft zijn theorie toegepast op het (Klassiek) Grieks. Hij meent dat imperfectum, aoristus en plusquamperfectum de tempora van de vertelde wereld en dus van narratieve tekst zijn. Tot de besproken wereld, de discursortekst, behoren

praesens, perfectum en futurum. Hierbinnen kan geen onderscheid tussen voor- en achtergrond

gemaakt worden. Binnen de vertelde tijd is dit wel mogelijk: clauses met een aoristus-vorm staan op de voorgrond, clauses met een imperfectum-vorm op de achtergrond. Daarnaast stelt Weinrich dat participia en de modi coniunctivus, optativus, imperativus en infinitivus in beide teksttypen voor kunnen komen. Afhankelijk van de context waarin ze gebruikt worden, behoren ze tot de besproken of tot de vertelde wereld. Ze kunnen echter wel ingedeeld worden naar voor- of achtergrond.

Aoristus-vormen markeren de voorgrond, terwijl imperfectum-vormen op de achtergrond staan. Praesens-vormen kunnen zowel voor- als achtergrond aanduiden. Dit kan verklaard worden doordat

het praesens als finiet werkwoord deel uitmaakt van de besproken wereld, en daarbinnen zowel betrekking kan hebben op de voorgrond als op de achtergrond. Zie: Weinrich, Tempus, 291-293. Hoewel bij de steekproef en het daaruit voortkomend schema de inzichten van Weinrich gebruikt zijn, is mijns inziens de visie van Weinrich slechts ten dele correct. Zo stelt hij dat binnen discursortekst geen indeling naar voor- en achtergrond gemaakt kan worden en ontbreekt binnen narratieve tekst het praesens historicum. Bovendien is Weinrichs bespreking van de coniunctivus, optativus,

imperativus en infinitivus, door hem semi-finiete werkwoorden genoemd, onduidelijk. Waarom binnen

discursortekst geen onderscheid tussen voor- en achtergrond gemaakt kan worden, behalve bij deze semi-finiete werkwoorden, legt hij niet uit. Daarnaast meent Weinrich dat de verschillende tempora geen vaste tijd aangeven. Een aoristus kan bijvoorbeeld zowel gebruikt worden voor handelingen uit het verleden, als voor handelingen in het heden of in de toekomst. Alle tempora in het Grieks zijn tijdloos, aldus Weinrich. Tevens ontkent hij dat in het Grieks werkwoorden naast tijd, ook gekenmerkt worden door een bepaalde aspectwaarde. Zie: Weinrich, Tempus, 289. Aspect wil zeggen dat door de auteur een handeling of proces verschillend kan worden beschouwd en weergeven, bijvoorbeeld als wel of als niet afgesloten handeling, door middel van de keuze van een bepaalde werkwoordelijke vorm. Zie bijvoorbeeld: Stanley E. Porter, Verbal Aspect in the Greek of the New Testament, with

Reference to Tense and Mood (Studies in Biblical Greek 1; New York: Peter Lang, 1989), 73. Buist M.

Fanning, Verbal Aspect in New Testament Greek (Oxford Theological Monographs; Oxford: Clarendon Press, 1990), 84-85. Paul J. Hopper, “Aspect between Discourse and Grammar: An Introductory Essay for the Volume,” in: Tense-Aspect: Between semantics & pragmatics (ed. Paul J. Hopper; TSL 1; Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 1982), 5. Weinrich is van mening dat zijn theorie wat betreft het onderscheid tussen de besprekende en de vertellende tempora en of deze op de voorgrond of achtergrond staan, tijd en aspect vervangt. Deze opvatting wordt echter door velen weerlegd, bijvoorbeeld door Porter en Fanning die beiden het belang van aspect in het Grieks benadrukken. De visie van Porter wordt daarentegen weer bekritiseerd door Chrys C. Caragounis, The Development of

Greek and the New Testament: Morphology, Syntax, Phonology, and Textual Transmission (WUNT 167;

Tübingen: Mohr Siebeck, 2004), 316-317, 320 die stelt dat aspectwaarde weliswaar van belang is in het Grieks, maar dat werkwoorden ook een bepaalde temporele waarde hebben, wat veronachtzaamd wordt door Porter. Deze discussie, alsmede de – veel kleinere – discussie of in het Hebreeuws sprake is van tijd en aspect, zal hier echter niet verder uitgewerkt worden, daar dit niet past binnen het bereik van deze studie. Zoals reeds is aangegeven, is het doel van deze studie geen syntactisch, maar semantisch onderzoek, en wordt syntactisch onderzoek verricht in dienst van het semantisch-cognitief onderzoek. De theorie van Weinrich en de verdere uitwerking hiervan voor het Hebreeuws, wordt gevolgd daar ze het Hebreeuws inzichtelijk maakt voor deze studie. Zo kan ook de theorie van Weinrich, met enkele wijzigingen en toevoegingen, toegepast worden op het Grieks. Overigens hoeft voor het Grieks het onderscheid in voor- en achtergrond het idee van aspect niet uit te sluiten, zoals Stephen Wallace, “Figure and Ground: The Interrelationships of Linguistic Categories,” in:

Tense-Aspect: Between semantics & pragmatics (ed. Paul J. Hopper; TSL 1; Amsterdam/Philadelphia: John

Benjamins, 1982), 208-209 weergeeft. Een element dat vaak onder aspect wordt behandeld, is dat in het Latijn de perfectum-vormen en in het Grieks de aoristus-vormen de verhaallijn weergeven, daar zij opeenvolgende handelingen beschrijven. Door middel van imperfectum-vormen worden de omstandigheden beschreven. Dit sluit aan, aldus Wallace, bij het gegeven dat het perfectum in een narratieve tekst opeenvolgende gebeurtenissen beschrijft die op de voorgrond staan, terwijl handelingen en situaties die niet door een perfectum-vorm, maar met name door een imperfectum worden weergeven, achtergrondinformatie geven. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat waarom bepaalde zaken op de voorgrond en andere op de achtergrond gepositioneerd worden, uitgelegd kan worden, aldus Wallace, “Figure and Ground: The Interrelationships of Linguistic Categories,” 213-214,

68

Narratie Discursie

aoristus praesens

praesens historicum Voorgrond imperatief

modale werkwoorden hoofdzin

Achtergrond

(-) (ø) (+) (-) (ø) (+)

pqperfectum praesens futurum pqperfectum praesens futurum imperfectum part. praesens imperfectum part. fut. part. aoristus nominale

clause part. aoristus part. praesens nominale clause part. perfectum infinitief infinitief

Schema 2: Indeling clauses

In het schema is plusquamperfectum afgekort tot pqperfectum. De afkorting part. staat voor participium.

Wederom zal door middel van een hakenindeling worden weergegeven hoe de verschillende clauses met elkaar verbonden zijn binnen het geheel van de perikoop. Tevens zal er een Nederlandse werkvertaling gegeven worden. Binnen deze vertaling wordt het woord εἰκών nog niet vertaald. Daar de Griekse tekst een eclectische tekst is, zal indien nodig ingegaan worden op de keuze die door de samenstellers van de tekst is gemaakt.

De semantische en cognitieve analyses kennen eveneens dezelfde opbouw als binnen het onderzoek naar de Masoretische Tekst. Op basis van de syntactische, semantische en cognitieve analyses zal worden bepaald welk(e) profiel(en) en welke basis(sen) onderscheiden kunnen worden voor het woord εἰκών in Kolossenzen. 216-218 aan de hand van het onderscheid tussen figure en ground uit de gestaltpsychologie. In onze visuele perceptie van dingen komt een bepaald aspect, het figure, specifiek naar voren ten opzichte van de rest, die als ground kan worden aangeduid. Wallace stelt dat dit niet alleen bij onze visuele perceptie een rol speelt, maar ook in taal, daar taal de communicatievorm over deze visuele perceptie vormt. Het onderscheid tussen figure en ground kan niet alle aspecten van een taal verklaren, maar is een van de principes, naast andere, die laten zien hoe een taal en het gebruik ervan, werkt. Het onderscheid tussen figure en ground wordt echter niet alleen door Wallace benoemd, maar ook gebruikt binnen Cognitive Grammar en als gevolg tevens binnen deze studie. Het onderscheid tussen profiel en basis en tussen trajector en landmark, zijn beide voorbeelden of toepassingen van het onderscheid tussen figure en ground. Zie: Taylor, Cognitive Grammar, 206, 523. Het ligt aldus binnen de lijn van het onderzoek om niet alleen te kijken of, als het gaat om de semantische betekenis van woorden, van welk profiel en welke basis sprake is, en, als het gaat om (a)temporele relaties, welke relatie er gelegd wordt tussen trajector en landmark, maar ook of de handelingen en situaties die door middel van (a)temporele relaties weergegeven worden, de voorgrond of de achtergrond van de tekst vormen.

69 Vervolgens zal in het intertekstuele onderzoek, zo is reeds in paragraaf 2 uitgelegd, de vraag gesteld worden of de betekenis van de woorden ם ֶל ֶצ en תוּמ ְדּ in Gen. 1:26-27 licht werpt op de betekenis en het gebruik van het woord εἰκών in Kol. 1:15 en 3:10 en op de betekenis van de perikopen Kol. 1:9-23 en 3:1-17. In verder onderzoek kan bestudeerd worden welke betekenis(sen) het woord εἰκών, maar ook het woord ὁμοίωσις, heeft in andere Nieuwtestamentische teksten en of de betekenis van de woorden ם ֶל ֶצ en תוּמ ְדּ in Gen. 1:26-27 dit verder verheldert.

Het volledige onderzoek naar Kolossenzen kan als volgt schematisch worden weergegeven:

x Status quo van het onderzoek naar Kol. 1:15; 3:10 1a Syntactische analyse van Kol. 1:9-23

1b Semantische analyse van Kol. 1:9-23 1c Cognitieve analyse van Kol. 1:9-23 2a Syntactische analyse van Kol. 3:1-17 2b Semantische analyse van Kol. 3:1-17 2c Cognitieve analyse van Kol. 3:1-17

3a Intertekstueel onderzoek Gen. 1:26-27 - Kol. 1:15 3b Intertekstueel onderzoek Gen. 1:26-27 - Kol. 3:10

Tabel 6: Schematisch overzicht onderzoek Kolossenzen