• No results found

Resultaten cognitief-semantisch onderzoek

2. Schematisch overzicht en toelichting profiel, basis en domein

2.1 Inleiding

In deze paragraaf is het zojuist genoemde schematisch overzicht opgenomen van de verschillende combinaties van profiel, basis en domein die het woord ם ֶל ֶצ constitueren. In totaal kunnen vier verschillende combinaties, en aldus vier clusters van perikopen, onderscheiden worden. In het overzicht worden per cluster de perikopen genoemd, alsmede de betreffende combinatie van profiel, basis en domein. Daarnaast wordt in ieder cluster per perikoop aangegeven of het woord gebruikt wordt in een bepaalde (a)temporele relatie en hoe dit syntactisch gezien benoemd kan worden, en of er sprake is van narrator-, discursor- of personagetekst. Na het schematisch overzicht volgt per cluster een toelichting. Dan. 3:19 kan echter niet in een bepaald cluster worden opgenomen. Het woord ם ֵל ְצ wordt in dit vers gebruikt in een status-constructusverbinding die nergens anders voorkomt in de Hebreeuwse Bijbel en het profiel van het woord komt alleen overeen met het profiel van het woord ם ֶל ֶצ in Ez. 23. Bovendien wordt dit profiel in het vers afgezet tegen een eigen basis, die niet onderscheiden kan worden bij de andere vindplaatsen van het woord ם ֶל ֶצ. Daarom zal het vers los van de clusterindeling besproken worden in paragraaf 7 van dit hoofdstuk.

404 J. Ch. Bastiaens, P.J. Booij et al, Bijbel: De nieuwe bijbelvertaling: met deuterocanonieke boeken. ’s-Hertogenbosch: Katholieke Bijbelstichting, 2004.

405 Katholieke Bijbelstichting, Nederlands Bijbelgenootschap, Bijbel: Willibrordvertaling. Heerenveen: Jongbloed, 2012.

406 Nederlands Bijbelgenootschap, Bijbel: Vertaling 1951. Haarlem: Nederlands Bijbelgenootschap, 1995. 407 Stichting Herziening StatenVertaling, Bijbel: Herziene Statenvertaling. Heerenveen: Jongbloed, 2010.

188

2.2 Schematisch overzicht

Cluster 1a

Perikopen: Num. 33:50-56; 2 Kon. 11:1-20; Dan. 3:1-30 (behalve vers 19); 2 Kron. 23:1-21. Profiel: een of meerdere voorwerpen.

Basis: verering.

Domein: cultus en relatie met de Heer/God.

Gebruik: landmark binnen een complexe temporele relatie met als trajector de zonen

van Israël (Num. 33), het volk van de Heer (2 Kon. 22), het gehele volk (2 Kron. 23). Het

werkwoord drukt uit dat de relatie tussen trajector en landmark beëindigd wordt, daar de

trajector de landmark vernietigt of verbrijzelt. Syntactisch gezien vormt het het object.

In Dan. 3 is het de landmark binnen een complexe temporele relatie met koning Nebukadnessar als trajector (1a). Daarnaast vormt het de landmark binnen een statische temporele relatie met alle volken, naties en talen (5c;7c); iedereen (10e); of Sadrach, Mesach en Abednego als trajector (15d;18e). Tevens kan het de landmark vormen van een atemporele relatie, geprofileerd door middel van een participium. De trajector wordt gevormd door deze mannen (12f); of Sadrach, Mesach en Abednego (14f). Ten slotte kan het ook deel van de landmark vormen van een atemporele relatie geprofileerd door middel van een voorzetsel (2c; 3a.c). Syntactisch gezien vormt het het object of een bijwoordelijke bepaling van doel of plaats.

Type vers: personagetekst die op de voor- of achtergrond staat (Num. 33; Dan. 3) en

narratortekst die op de achtergrond staat (2 Kon. 11; 2 Kron. 23).

Overzicht 1: Cluster 1a ם ֶל ֶצ

Cluster 1b Perikopen: Ez. 7:10-22; 16:1-19; Am. 5:21-27. Profiel: een of meerdere voorwerpen.

Basis: verering en specifieke vorm. Deze specifieke vorm kan aangeduid worden met een

status-constructusverbinding (Ez. 7) of bijvoeglijk naamwoord (Ez. 16).

Domein: cultus en relatie met de Heer. Deze relatie wordt bekeken vanuit de Heer. Gebruik: landmark van een complexe temporele relatie met de Israëlieten (Ez. 7) of

Jeruzalem c.q. Israëlieten (Ez. 16) als trajector. De relatie is complex, omdat in de handeling de relatie tussen trajector en landmark ontstaat.

In Am. 5 vormt het een deel van de landmark van een statische temporele relatie met huis van Israël als trajector.

Syntactisch gezien vormt het in alle perikopen het object.

Type vers: personagetekst die op de achtergrond staat. Overzicht 2: Cluster 1b ם ֶל ֶצ

189

Cluster 1ab Prototypisch scenario: 2 Kon. 11; 2 Kron. 23; Ez. 7; Am. 5. Overzicht 3: Cluster 1ab ם ֶל ֶצ

Cluster 2 Perikopen: 1 Sam. 6:1-11; Ez. 23:1-20; Dan. 2:24-35.

Profiel: een of meerdere voorwerpen (1 Sam. 6; Dan. 2) / tweedimensionale weergave (Ez.

23).

Basis: specifieke vorm. Status-constructusverbinding met ם ֶל ֶצ, behalve in Dan. 2. Domein: relatie met de Heer/God.

Gebruik: landmark van een complexe temporele relatie met de Filistijnen als trajector (1

Sam. 6) of landmark van een statische temporele relatie met Oholiba als trajector (Ez. 23). Syntactisch gezien vormt het het object.

In Dan. 2 wordt in de verzen 31d-e; 32a een beschrijving van een fenomeen gegeven, waardoor een temporele relatie ontbreekt. In het Nederlands wordt een koppelwerkwoord ingevoegd. Het vormt (deel van) de trajector. Syntactisch gezien is het het subject. In de verzen 34c; 35e is het de landmark binnen een atemporele relatie die geprofileerd wordt door middel van het voorzetsel ְל. Syntactisch gezien vormt het een bijwoordelijke bepaling van plaats.

Type vers: personagetekst die op de voor- (1 Sam. 6) of achtergrond staat (Ez. 23; Dan. 2). In

1 Sam. 6 wordt het daarnaast gebruikt in narratortekst die op de voorgrond staat.

Overzicht 4: Cluster 2 ם ֶל ֶצ

Cluster 3 Perikopen: Ps. 39:2-7; 73:13-20.

Profiel: materieel of immaterieel object (Ps. 39) / immateriële entiteit (Ps. 73). Basis: vluchtigheid.

Domein: relatie tussen de ik-persoon en de Heer. Deze relatie wordt bekeken vanuit de

ik-persoon.

Gebruik: landmark van een atemporele relatie die geprofileerd wordt door middel van

het voorzetsel ְבּ (Ps. 39). Syntactisch gezien vormt het een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid.

Landmark van een statische temporele relatie met de Heer als trajector (Ps. 73). Syntactisch

gezien vormt het het object.

Type tekst: de ik-persoon treedt als discursor op. Type vers: discursortekst die op de voorgrond staat. Overzicht 5: Cluster 3 ם ֶל ֶצ

190

Cluster 4 Perikopen: Gen. 5:1-5; 9:1-7.

Profiel: aspect dat verwijst naar of betrekking heeft op het begrip zoon (Gen. 5) /

wezenskenmerk of eigenschap (Gen. 9).

Basis: trajector van de temporele relatie. Suffix (Gen. 5) of status-constructusverbinding

met ם ֶל ֶצ (Gen. 9).

Domein: voortplanting (Gen. 5) of schepping (Gen. 9).

Gebruik: landmark van een atemporele relatie die geprofileerd wordt door middel van het

voorzetsel ְכּ (Gen. 5) of ְבּ (Gen. 9).

Syntactisch gezien betreft het een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid.

Type vers: narratortekst die op de voorgrond staat (Gen. 5) en personagetekst die op de

achtergrond staat (Gen. 9).

Overzicht 6: Cluster 4 ם ֶל ֶצ

2.3 Toelichting: de clusters 1a en 1b

Het eerste cluster valt uiteen in twee subclusters. Num. 33:50-56; 2 Kon. 11:1-20; Dan. 3:1-18; 2 Kron. 23:1-2 vormen cluster 1a, Ez. 7:10-22; 16:1-19; Am. 5:21-27 cluster 1b. In beide clusters wordt door middel van het woord ם ֶל ֶצ een of meerdere voorwerpen geprofileerd. De basis kan omschreven worden als verering. Het domein is cultus: de verering van ם ֶל ֶצ duidt op het volgen van een bepaalde cultus. Tevens kan in beide clusters het domein relatie met de Heer onderscheiden worden. Het verschil tussen beide clusters is dat bij cluster 1b behalve de basis verering ook sprake is van de basis specifieke vorm.

In cluster 1a kan het domein cultus niet los gezien worden van de relatie met God of de Heer: het aangaan van een relatie met de Heer, heeft de afwijzing van de cultus in kwestie tot gevolg (Num. 33; 2 Kon. 11; 2 Kron. 23); of het volgen van de cultus leidt ertoe dat het aangaan van een relatie met God niet mogelijk is (Dan. 3). Het betreft hier aldus steeds een vorm van cultus die niet gericht is tot de Heer. Dit causale verband maakt duidelijk dat de basis verering het begrip relatie impliceert. De relatie tussen de Israëlieten en de Heer wordt in Num. 33 bekeken vanuit de Heer; in de overige perikopen vanuit de Israëlieten.

Ook in cluster 1b zijn de domeinen cultus en de relatie met de Heer aan elkaar verbonden. In Ez. 7 is sprake van toorn van de Heer, daar de Israëlieten zich gericht hebben op een andere cultus. In Ez. 16 wordt dit uitgedrukt door de relatie tussen de Heer en Jeruzalem te beschrijven als een huwelijk waarbij de bruid ontucht pleegt. Ook in Am. 5 is het mogelijk dat de toorn van de Heer een gevolg is van de verering van andere goden. De relatie tussen de Israëlieten en de Heer wordt steeds bekeken vanuit de Heer. Dat men, als men de relatie met de Heer herstelt, de cultus van andere goden af moet wijzen (2 Kon. 11; 2 Kron. 23) en andersom dat men door de verering

191 van andere goden de relatie met de Heer verliest (Ez. 7; Am. 5), vormt een prototypisch scenario dat cluster 1a en cluster 1b met elkaar verbindt.

Zoals reeds is opgemerkt, is in cluster 1b sprake van de basis specifieke vorm. Deze specifieke vorm wordt in Ez. 7 omschreven door middel van een status-constructusverbinding en in Ez. 16 door middel van een bijvoeglijk naamwoord. Ook in Num. 33 en Dan. 3, twee perikopen uit cluster 1a, is sprake van een status-constructusverbinding, maar wordt door middel van deze verbinding het materiaal genoemd waarvan ם ֶל ֶצ gemaakt is en niet welke vorm het heeft. In Am. 5 kan van de basis specifieke vorm sprake zijn als ם֑ ֶכי ֵמ ְל ַצ de fysieke vorm of het uiterlijk van Kewan en Sikkut weergeven.

2.4 Toelichting: cluster 2

Het tweede cluster bestaat uit de perikopen 1 Sam. 6:1-11; Ez. 23:1-20; Dan. 2: 24-35. Het woord ם ֶל ֶצ profileert een of meerdere voorwerpen (1 Sam. 6; Dan. 2) of een tweedimensionale vorm (Ez. 23) met als basis specifieke vorm. Het twee- of driedimensionale object heeft geen eigen vorm, maar geeft iets anders precies weer. Om dit uit te drukken, wordt er gebruikgemaakt van een status-constructusverbinding met het woord ם ֶל ֶצ; behalve in Dan. 2 waar een uitgebreide beschrijving van de vorm van het object wordt gegeven.

Het gebruik van het woord ם ֶל ֶצ lijkt hier aldus op het gebruik van het woord in cluster 1b, alleen kan de basis verering niet onderscheiden worden, waardoor als gevolg het domein cultus geen rol speelt. Het domein relatie met de Heer is echter, evenals in cluster 1b én in cluster 1a, wel van belang. In Ez. 23 vormt de relatie tussen de Heer en Samaria enerzijds en tussen de Heer en Jeruzalem anderzijds het overkoepelende domein van de perikoop. Deze relatie wordt bekeken vanuit de Heer. In de perikoop is weliswaar van het domein cultus sprake, maar in het gedeelte van de perikoop waarin het woord ם ֶל ֶצ gebruikt wordt, komt het niet expliciet naar voren en kan het domein en het verband tussen dit domein en de relatie tussen de Heer en Jeruzalem, alleen verondersteld worden. In 1 Sam. 6 is eveneens sprake van een bepaalde relatie met de Heer. Het gaat hier echter niet om de relatie tussen de Heer en de Israëlieten, maar om de relatie tussen de Heer en de Filistijnen, gedacht vanuit de laatstgenoemde partij. In Dan. 2 gaat het om de relatie tussen God en koning Nebukadnessar: God laat via een droom aan Nebukadnessar weten wat diens toekomst is.

2.5 Toelichting: cluster 3

Het derde cluster omvat de beide Psalmen waarin het woord ם ֶל ֶצ gebruikt wordt. In beide perikopen is het lastig om vast te stellen wat het woord precies profileert. Uit de directe context kan opgemaakt worden dat het gekozen is, omdat het als basis een bepaalde vluchtigheid of korte duur veronderstelt. In Ps. 39 wordt het woord als metafoor gebruikt om de korte levensduur van de mens aan te duiden, terwijl in Ps.

192

73 het woord vergeleken wordt met een droom na het ontwaken, waarmee bedoeld wordt dat men over het algemeen een droom snel vergeet. Daar het woord ם ֶל ֶצ hier vergeleken wordt met een droom, is het waarschijnlijk dat er een immateriële entiteit geprofileerd wordt. In Ps. 39 kan niet met zekerheid vastgesteld worden of het woord betrekking heeft op een materiële of immateriële entiteit.

Behalve dezelfde basis, kennen beide perikopen hetzelfde domein. Dit betreft de relatie tussen de ik-persoon en de Heer. Uit dit brede cognitieve domein wordt in beide perikopen één specifiek element benadrukt, namelijk de trouw van de ik-persoon. De relatie tussen de ik-persoon en de Heer wordt bekeken vanuit deze ik-persoon. Tevens spreekt hij over de goddelozen en distantieert hij zichzelf van hen. Zij hebben immers, in tegenstelling tot hemzelf, geen relatie met de Heer.

2.6 Toelichting: cluster 4

Ten slotte kan er een vierde cluster onderscheiden worden en hierin zijn de perikopen Gen. 5:1-5; 9:1-7 opgenomen. In beide perikopen geeft het woord ם ֶל ֶצ, in combinatie met het voorzetsel ְכּ (Gen. 5) of ְבּ (Gen. 9), een toevoeging aan de complexe temporele relatie: samen geven ze één handeling van de trajector ten aanzien van de landmark weer. In Gen. 5 wordt deze landmark niet genoemd, maar heeft het profiel van het woord ם ֶל ֶצ betrekking op deze landmark, namelijk de zoon van Adam. Het profiel verwijst op de een of andere manier naar het begrip zoon, zonder dat uit de context precies duidelijk wordt op welke wijze. Het zou om een wezenskenmerk of eigenschap van de zoon kunnen gaan en in dat geval is er sprake van hetzelfde profiel als in Gen. 9. In beide perikopen is in de basis van het woord de trajector van de temporele relatie opgenomen, namelijk Adam (Gen. 5) of God (Gen. 9). Naar deze trajector wordt verwezen door middel van een suffixpronomen (Gen. 5) of een status-constructusverbinding (Gen. 9). Het voorzetsel ְבּ dient als beth essentiae vertaald te worden en het voorzetsel ְכּ in lijn hiermee.

In Gen. 5 kan het domein voortplanting onderscheiden worden, in Gen. 9 het domein schepping. In Gen. 5 speelt het domein schepping eveneens een rol, alleen niet in het gedeelte waarin het woord ם ֶל ֶצ gebruikt wordt. Beide domeinen houden echter verband met elkaar: voortplanting duidt op een handeling van een menselijke trajector die, weliswaar op menselijk niveau, vergeleken kan worden met de scheppende handelingen van God. Het domein schepping kan niet los gezien worden van het domein de relatie tussen God en de mens, zodat ook dit domein, evenals in de andere clusters, van belang is.

2.7 Voorlopige samenvatting en conclusie

Als we de vier clusters bestuderen, valt op dat het gebruik van het woord ם ֶל ֶצ in de eerste twee clusters het meest duidelijk is. Deze twee clusters kunnen mogelijk het gebruik van het woord in het derde en vierde cluster verhelderen. Dit zal in het vervolg

193 uitgewerkt worden. Tevens valt op dat in alle perikopen in meer of mindere mate gerefereerd wordt aan de relatie tussen de Heer/God en de mens of de relatie tussen de mens en de Heer/God, afhankelijk van wiens perspectief ingenomen wordt in de betreffende perikoop. Het kan hier zowel gaan om de relatie tussen de Heer en de Israëlieten of individuen van deze groep, als om de relatie tussen de Heer en andere individuen of bevolkingsgroepen. Deze relatie omvat meerdere aspecten, waarvan er verschillende naar voren komen in de perikopen. Zo wordt inzichtelijk gemaakt wat de Heer aan de mens, in positieve of negatieve zin, kan geven, wat de mens kan doen om zijn relatie met God te versterken en wat deze relatie ondermijnt.