• No results found

Hoe verder men deze noodzakelijkheid van zich afschuiven kan, hoe beter. De gemeentelijke belastingheffing beschouw ik in het

algemeen en in het bijzonder voor de Inlandsche rechtsgemeen-schappen als een noodzakelijk kwaad, tot welk middel men daarom eerst dan zijn toevlucht zal moeten nemen, wanneer de noodzake-lijkheid daartoe dringt.

4. Gerechtelijke boeten en confiscatien.

Zoolang de adatrechtspraak bestaat worden deze inkomsten

be-schouwd als baten van de gemeenschap. De algemeene invoering

van de Gouvernementsrechtspraak zal deze bron vermoedelijk doen opdrogen.

5. Inkomsten uit bedrijven.

Als zoodanig hebben getoond levensvatbaarheid te bezitten die uit het passer bedrijf.

Het is begrijpelijk, dat voor de oprichting van zoo'n bedrijf de factoren gunstig hebben te zijn. Het dicht bevolkt zijn van streken is daarvoor een vereischte, daarnaast echter dat men heeft een groep (voldoende sterk) van koopers. In het binnenland, daar waar

de maatschappij nog op het agricultureele standpunt staat, zal deze groep meestal afwezig zijn. De artikelen van dagelijksche be-hoefte kweekt ieder voor zichzelf, wat zal men dan te koop aanbie-den? En wie zal er dan koopen?

Voor de meeste Inlandsche rechtsgemeenschappen zal men dan ook op dezen inkomstenbron in het geheel niet behoeven te rekenen.

Wil men ook voor deze minder gunstig bedeelde gemeenschap-pen bedrijven in het leven roegemeenschap-pen, dan zal men de oplossing in eene andere richting hebben te zoeken. De willigheid van het publiek verzekert men zich door de gestie in te zetten daar, waar al het denken en al de energie op geconcentreerd is en zoo dat het opge-richte bedrijf is te beschouwen als eene bevrediging van de eerste aller nooden en behoeften, die niet enkel verband houdt met de bestaande maatschappelijke organisatie maar vooral met het „to be or not to be" van de maatschappij in haar geheel.

Dies hangen aard en wezen van deze nooden samen met die der factoren, die het maatschappelijk bestaan beïnvloeden.

Zoo zal begrijpelijkerwijze in eene gemeenschap, die indevisch-vangst of in de veeteelt een hoofdbestaan vindt het punt van uit-gang een geheel ander moeten zijn dan daar waar men hoofdzake-lijk van den landbouw leeft.

Elk geval zal derhalve op zich zelf moeten worden beschouwd;

de bedrijfsinrichting daarmede overeenkomstig.

Ter verduidelijking zal ik rne bepalen tot een voorbeeld, dat ik ontleen aan in het Boven Djambische bestaande toestanden.

Ik zei hiervoren reeds, dat de woorden van den Regent van Se-rang nopens de beteekenis die de rijstbouw voor de Javanen heeft, onverkort voor den boven-Djambiër kan worden overgenomen.

En inderdaad de Boven-Djambiër is in landbouwtechnischen zin (speciaal rijstbouw) al even hoog ontwikkeld als de Javaan.

I

Hoe zou het ook anders kunnen waar èn Javaan èn Boven-Djam-biër in deze denzelfden leermeester hebben gehad n.l. de Hindoe's.

(zie de Hindo Javanen in Midden Sumatra van den Heer L. C.

Westenenk; ook de folklore wijst daarop). Dit nader uiteen te zet-ten valt buizet-ten het bestek van dit opstel.

De sawahbouw wordt hier in verschillende vormen gedreven.

Naar de gradatie in volmaaktheid in landbouwtechnischen zin zou men de bestaande vormen als volgt kunnen ordenen:

1. De moeras sawah.

2. De van regen afhankelijke sawah.

3. De sawah met Kientjir bevloeiing ').

4. De Sawah met irrigatie middels waterleidingen kort gezegd de sawah bandar hidoep, die feitelijk als volmaakt kan worden aangemerkt.

Ik begin met elk van die cultuurvormen aan een nadere bespre-king te onderwerpen, daarbij zal ik voor- en nadeelen zooveel mo-gelijk naar voren brengen om daaruit bepaalde leemten te kunnen aantoonen.

De Moeras sawah.

Het voordeel hiervan is: gemakkelijke aanleg, geen leidingen nóch voor toevoer nóch voor afvoer, geen terrasseering, weinig grond-bewerking, meestal goede oogsten. Nadeelen: lage ligging ten ge-volge waarvan inundatie gemakkelijk intreedt en daarmede oogst-mislukking, geen toevoer van water, waardoor uitdroging van den bodem kan plaats grijpen. Een grooter nadeel is: geen afvoer

waar-i) De bekende waterraderen dienende om het water van de hoofdrivier op te voeren op de velden. Deze waterraderen hebben een stuwhoogte van hoog-stens 6 vaam en een capaciteit van 70 L. tot 120 /140 L. per minuut.

Ze brengen het water van de hoofdrivier in een vergaarbak, van waaruit het middels leidingen wordt gebracht daar, waar men het noodig heeft.

Het werk bestaat uit een stuwdam van vlechtwerk die soms (dit hangt af van de stroomsterkte) over de geheele breedte der rivier aangebracht wordt.

Kosten van dezen stuwdam, die jaarlijks herstelling behoeft, (afhankelijk van het werk, dat men te presteeren heeft): / 30 a ƒ 45 voor eersten aanleg en voor jaarlijksch onderhoud / 10 a ƒ 20.

Deze stuwdam, waarin men aan de zijde waar de kintjir is opgesteld een door-laat vrijgelaten heeft is noodig om in den doordoor-laat hier bedoeld een zoodanige stroomsnelheid op te wekken, waardoor het scheprad in beweging kan worden gebracht. Het scheprad zelf kost naar gelang van de grootte en van de meer-dere of minmeer-dere gemakkelijkheid van de materialen v e r k r i j g i n g / 1 0 / / 2 0 (in normale tijden).

Een kintjir in eersten aanleg komt derhalve te staan op / 40 è / 65. Het rad dient jaarlijks te worden vernieuwd, zoodat elk jaar de bezitter van een sawah kintjir heeft uit te geven voor zijn waterverschaffing een bedrag van / 20 a / 40.

door oogstverlies plaats heeft doordat bij rukwinden het gewas

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN