• No results found

Maar niettegenstaande dit alles heeft het denkbeeld van school- school-onderwijs wortel geschoten en niets kan het in zijn

voortduren-den groei tegen houvoortduren-den. Op Jolo heb ik een school bezocht, in de

barrio's van Maimbung, waar tweehonderd Moro-jongens en

hon-derd meisjes elementair onderwijs kregen, en de typische

betel-kauwende imam van Parang op de Westkust van het eiland, die

zelf ambtenaar tot wering van schoolverzuim geworden was,

ver-telde mij, dat hij er in geslaagd was nog twee honderd kinderen

voor de school in zijn district op te snorren. In de Bergprovincie

van Luzon, het terrein van de vroegere koppesnellers, is een even

groote vooruitgang verkregen. Elders in de Philippijnen is het bijna

overdreven verlangen naar onderwijs een kenmerkend verschijnsel.

Ik behoud uit de eerste dagen van mijn verblijf op de eilanden een levendige herinnering aan de aantallen blootsvoets gaande kinde-ren, vroolijk op weg naar en van hun scholen, stevige schoolgebou-wen van een standaard model, in elke stad en elk dorp, waar ik maar door heen trok, niet zelden hun boeken in een net stapeltje op hun hoofd balanceerend, zooals hun ouders groote manden of roodbruine waterkruiken op hun hoofd balanceerden. Zoo groote hoopen van half ineenstortend metselwerk, kerken die duizenden kunnen bevatten in dorpen van enkele honderden inwoners, het tastbaarste teeken zijn van hetgeen Spanje in het land bracht, dan is het degelijke schoolgebouw, opgericht door de Amerikanen, het zichtbare teeken van het nieuwe tijdperk.

De toestand van het onderwijs is nog wel niet volmaakt, waar slechts de helft van de bevolking van schoolgaanden leeftijd als leerlingen ingeschreven is, en een derde van de schoolgebouwen ge-huurd of geleend is, wat een armoedige huisvesting beteekend, met onvoldoende verlichting en slechte of geen speelplaatsen; hij is echter zooveel vóór bij dien van het onderwijs in andere oostersche landen, dat men beter doet niet al te kritisch te zijn. Toch zijn er belangrijke feiten, welke wij moedig onder de oogen moeten zien.

Ru' t het tegenwoordig onderwijs, dat thans een totaal van 140 millioen peso's 1) kost, in welk bedrag niet begrepen is, hetgeen voor

1921 is toegestaan, nl. 14.535.739 peso's, op een goeden grondslag?

Worden de kinderen gevormd voor een nuttig leven en een verstan-dig burgerschap? Dit wordt ernstig betwijfeld.

Het algemeene, blijvende type van onderwijs moet natuurlijk afhangen van de soort van regeering, iets wat ongelukkig verborgen wordt door de omstandigheden. Van het standpunt van het Philip-pijnsche nationalisme is een bepaald soort wenschelijk, een soort, waarbij men streeft naar assimilatie en de vernietiging van in ver-schillende richting gaande inlandsche beschavingen. Dat is de grondslag van het tegenwoordig van kracht zijnde onderwijssys-teem. Als de eilanden nog eenigen tijd onder Amerikaansche be-scherming zullen blijven, dan is nationalisme niet het eerste noodige, doch dat, wat op den duur voor de bevolking in haar geheel het beste is, de voornaamste factor.

Er is hier geen plaats om elk type van het gezichtspunt van zijn betrekkelijke voordeelen uit te bespreken, maar het feit blijft

1) l peso = ± f 1.25.

bestaan, dat veel opgeofferd wordt voor een oppervlakkig natio-nalisme. Van het begin af werd besloten, dat Engelsch de taal op school zou zijn, en de mannen, die thans openbare ambten bekleeden en zoo goed als allen vrij behoorlijk Engelsch spreken, zijn gevormd door den Amerikaanschen schoolmeester. Maar tegenwoordig lee-ren de kindelee-ren op de Philippijnen Engelsch van Filipino's, die het zelf weer van Filipino's geleerd hebben, met het resultaat, dat slechts weinigen van hen iets anders schrijven dan een onverstaan-baar jargon van woorden en zinnetjes. De cijfers van de volkstelling zeggen, dat thans bijna een millioen Filipino's Engelsch kunnen le-zen en spreken, tegenover zeven tot achterhonderdduile-zend, die zich van Spaansch kunnen bedienen, maar deze cijfers worden zonder veel enthousiasme aangekeken door hen, die trachten in het En-gelsch met dat millioen inwoners te verkeeren. Ter zelfder tijd heeft men uitgerekend, dat de werkelijke som van kennis, welke thans met het Engelsch als voertaal verkregen wordt in vijf jaar, beter en veel gemakkelijker veroverd zou kunnen worden in drie jaar, als de leerlingen hun eigen inlandsche taal konden gebruiken. In de afgelegen districten en bij het primitiever volk bieden de scho-len zelden meer dan twee of drie jaar onderwijs. De fout van het systeem springt daarbij duidelijk in het oog.

Aangezien, zooals hier reeds aangestipt werd, ongeveer 80 percent der bevolking een van de vier inlandsche talen spreekt, zou het geen onuitvoerbare taak zijn de eenvoudige grondbeginselen in een in-landsche taal te onderwijzen, waarbij dan de studie van het En-gelsch geëischt zou kunnen worden van hen, die verder zouden wil-len studeeren aan de instellingen voor hooger onderwijs, waar men zich van die taal alleen zou bedienen. De eenige uitredding, waar-van goede resultaten te verwachten zouden zijn, die ik ooit heb hoo-ren aanbevelen, is de invoer van een groot aantal Amerikaansche onderwijzers van goede ontwikkeling, en het uitstrooien van dezen over de lagere scholen van het land, een denkbeeld, dat niet gemak-kelijk uitvoerbaar lijkt uit een financieel oogpunt. Al is dit waar, is men er ooit in geslaagd een vreemde taal op een bevolking te enten, behalve door haar werkelijk geheel in zich op te nemen en uitgebreide aanraking met haar te onderhouden?

Wilt ge met het palet der gedachte het beeld voor U schilderen van een klein figuurtje, gekleed in een helderblauwe zijden broek en kralen, moeizaam schrijvend op het zwarte schoolbord in een

school in het Morogebied, — een schoolgebouw, dat nog niet zoo heel lang geleden het paleis van den Sultan van Soeloe was, — „een zelfstandig naamwoord is de naam van iets. Een bijvoegelijk naam-woord is een naam-woord, waardoor iets beschreven wordt". Op een of andere manier schenen mij de Engelsche taalregels en voorschrif-ten uit de grammatika erg ver af te staan van het begripsvermogen en den voorraad nuttige kennis van dat kleine Soeloemeisje. Of, als ge liever het tegenovergestelde einde van den archipel als voor-beeld wenscht, stel U dan het kleine schoolgebouwtje voor in Hapo op Ifugao, met de Amerikaansche vlag wapperend aan een paal op de speelplaats, te midden van de prachtige saw.ahterrassen, en van binnen een „gee-string" school, waarde de kinderen allen samen opzeggen: „Jack and Jill went up the hill to fetch a pail of water".

Zou iemand mij kunnen zeggen, hoe, in naam van het gezond ver-stand, ooit deze kleine wilden onder eenig denkbare omstandigheid iets begrijpelijks konden halen uit dat kinderrijmpje?

Wanneer wij thans overgaan tot het vraagstuk der financiën en de ontwikkeling van nijverheid en handel, dan kunnen we da-delijk de vraag stellen, of die toestand bereikt is, waarbij „kapitaal belegging zoekt tegen een normalen rentevoet". In de laatste jaren van den oorlog was er naar producten van de Philippijnen, als sui-ker, manillahennep, copra en klapperolie scherpe vraag en brachten zij zeer hooge prijzen op, vergeleken met die van voor den oorlog.

Deze gunstige markttoestand duurde de eerste zes maanden van 1920 nog voort; toen kwam echter de onvermijdelijke prijsdaling en tegelijk daarmede de ontdekking, dat de geldelijke toestand van het land in hooge mate onzeker was. De speculatie was alle perken te buiten gegaan. De „Philippine National Bank", welke de gouver-nementsgoudvoorraad in bewaring heeft, waarop de papiercircu-latie steunt, had enorme bedragen uitgeleend, daaronder begrepen haar goudreserve, op suiker en klapperproducten en aan andere bedrijven; in vele gevallen had zij leeningen toegestaan, welke de totale kapitaalwaarde van de ondernemingen, die zij voor haar steun uitverkoor, verre overtroffen.

Zij leende ook groote sommen uit haar „kleine kas" als persoon-lijk crediet aan Filipino „politico's", die alleen een bon behoefden te teekenen voor het opgenomen bedrag. Algemeen geeft men toe, dat het beleid van de bankdirectie een fiasco was, waarbij

er-gerlijke, ja misschien misdadige onwetendheid aan den dag kwam, zelfs op het punt van de eenvoudigste financiëele zaken. Op het oogenblik heeft de handelsbeweging voor de voornaamste Philip-pijnsche producten weinig te beteekenen. Voor de laatste vijf maan-den van 1920 — de cijfers voor December zijn niet vermeld in het verslag van de afdeeling Handel en Nijverheid — wijst de handels-balans van de eilanden een negatief saldo aan van 46.353.833 peso's in tegenstelling met een positief saldo over de eerste zes maanden van 53.813.426 peso's.

Neemt men den handel met het buitenland in zijn geheel, dan zijn de cijfers van de douane voor 1920 601.124.276 peso's tegenover 463.513.756 peso's over 1919. De handel met de Vereenigde Staten maakt ongeveer 66 percent van het totale cijfer uit; in het laatste jaar bedroeg het cijfer ervoor 395.012.081 peso's.

Maar, zooals reeds opgemerkt, de oorzaak van de hoogere cij-fers is niet te zoeken in een vermeerdering van de hoeveelheid waren, maar meer in de abnormaal hooge prijzen, welke thans ge-heel voorbij zijn. Verder, al hebben de bruto-inkomsten van de centrale regeering der Philippijnen ongeveer het dubbele bedragen van die van het financiëele jaar 1913, de bruto-uitgaven zijn in dezelfde verhouding toegenomen. In 1913 waren de inkomsten 41.818.181.81 peso's en de uitgaven 44.392.193.53 peso's. In 1920 waren ze respectievelijk 90.464.912.53 peso's en 84.016.278.54 peso.s.

Op het oogenblik heeft de plotselinge daling in de uitvoercijfers de kooplieden flink te pakken, en onder de huidige conjunctuur van aanhoudende overvoering van de markt met hooggeprijsde goederen uit het buitenland, terwijl de krach de industriecentra reeds bereikt heeft, wordt nu overal op de eilanden een zware de-pressie in zaken gevoeld.Voor copra en klapperolie daalde het uit-voercijfer van P. 8.839.376 en P. 73.719.504 in 1919 tot P. 7.433.741 en P. 46.537.773 in 1920, terwijl laatstgenoemde cijfers nog onder invloed verkeeren van de hooge prijzen, die in de eerste helft van het jaar heerschten.

Voor suiker en Manilla-hennep stegen de cijfers van P. 30.415.706 en P. 53.703.653 in 1919 tot P. 99.239.620 en P. 71.724.000 in 1920, maar het keerpunt is hier bereikt. De suiker „hacenderos" in Vi-saya plantten hun gewas voor 1920 op een basis van P. 30 tot 40

per pikol, de prijs welke het vorig jaar geboden werd. Bij den tegen-woordigen marktstand wordt centrifuge-suiker verkocht voor P. 13.56 tot P. 14.50 per pikol, wat belangrijke verliezen beteekent voor de bij suiker geinteresseerden. In de suikerindustrie heeft de Philippine National Bank haar millioenen vast zitten. Wat de markt voor Manilla-hennep betreft, abaca, de fundamentale industrie van de eilanden, draagt rechtstreeks en indirect P. 15 millioen tot de in-komsten van het gouvernement bij; deze industrie is nu echter prac-tisch dood, tengevolge vart het uitblijven van buitenlandsche vraag.

Kwaliteit F, welke P. 24.50 per pikol bereikte drie weken gele-den op een kleine vraag vanuit de Vereenigde Staten, welke een straal van hoop gaf aan de hennep-producenten, is nu een onver-koopbaar artikel bij een prijs van P. 18. De productie voor het eerste kwartaal van het loopende jaar is gedaald met 172.749 balen van het gemiddelde van 386.925 balen voor dezelfde periode in de laatste vijf jaar. De directeur van de afdeeling Landbouw schrijft, dat bij den tegenwoordigen stand van de productie in 1921 niet meer dan 660.000 balen voortgebracht zullen worden, wat de helft van de gewone productie uitmaakt. Neemt men de prijzen voor verschil-lende producten als een index voor den tegenwoordigen toestand, dan kan men aanhalen klapperolie, waarvoor de prijs van P. 0.69 per kilo voor de eerste helft van 1920 gedaald is tot P. 0.50 voor de laatste vijf maanden; copra van P. 24.50 per pikol tot P. 16.25;

bladtabak van P. 66.16 per quintal tot P. 58.50.

Men moet natuurlijk niet een al te somberen kijk hebben op den algemeenen financieelen toestand op de Philippijnen, niettegen-staande de tegenwoordige slechte omstandigheden. De prijzen zijn op een laag peil gekomen om constant te blijven, wat op zichzelf een goed ding is, en een geleidelijke verbetering in de financieele en commercieele vooruitzichten wordt verwacht door alle zakenlieden met een gezonden kijk op den toestand, in het bijzonderals gevolg van een scherp omschreven aankondiging van de politiek, die door de regeering van Harding gevolgd zal worden.

De eilanden hebben, als alle andere landen, het hoofd moeten bieden aan de abnormale toestanden, door den oorlog in het leven geroepen, van sterk wisselende wereldmarktprijzen en nieuwe en gewijzigde regelingen in verband met den afloop van den oorlog.

De zaken in het moederland zijn toegenomen in het afgeloopen jaar, wat blijken kan uit het toenemend aantal „incorporations". Van

38 vreemde maatschappijen, die zakenkantoren openden in het land, waren er 28 Amerikaansche, met een totaal kapitaal van

$ 150.883.100. De scheepvaart is toegenomen, zoowel in tonnage-cijfer als in dat voor het aantal schepen. Amerikaansche schepen hebben het grootste aandeel in het handelsverkeer van de eilanden;

vlak erna komen de schepen onder Engelsche vlag; Japansche en Spaansche nemen de rest voor hun rekening. Terwijl de inkomsten uit binnenlandsche belastingen, voor 1920 P. 55.065.126.36 bedra-gende, die van het jaar tevoren met P. 16.000.000 overtroffen, zul-len die voor 1921, volgens de vooruitzichten van thans, bij het cij-fer voor 1920 P. 10.000.000 ten achter blijven.

Aan den anderen kant zal dit verlies naar de meening van het hoofd van den douanedienst waarschijnlijk worden goed gemaakt door de grootere opbrengst van de invoerrechten.

Wil men kritiek uitoefenen op de ongezonde activiteit op het gebied van bedrijfsleven en financiën, vooral waar deze gesteund is door aansporing van het gouvernement, dan is het de Raad van State en de kleine groep, die thans het bestuur uitoefent, op wier schouders veel van de zware last der verantwoordelijkheid

neer-komt.

Verkwisting en ongeschiktheid, het streven om voor de vriend-jes een plaats aan de staatsruif te vinden, grove oneerlijkheid, zijn de ernstige beschuldigingen. Hoe komt het, dat dezelfde raad van commissarissen voor de Manila Railroad Company of the Philippine Islands herkozen is, met Manuel Quezon als president-commissaris, terwijl toch het vorig jaar de zuivere winst zooiets als een tiende percent van het daarin gestoken kapitaal bedroeg? Vroeger, toen de spoorweg Engelsch particulier bezit was, was het een winstge-vende onderneming. In het eerste kwartaal van dit jaar heeft de maatschappij 200.000 minder reizigers vervoerd. De spoorweg-au-toriteiten wijzen op den ongunstigen algemeenen economischen toestand en de toenemende concurrentie van vrachtauto-lijnen ter verklaring van de afneming in de inkomsten. Maar zakenmenschen hebben mij verteld, dat de werkelijke oorzaak knoeierij is. Gedu-rende de periode van meer voorspoed, welke thans ten einde is, was het voor ieder, die zijn producten vlug verschepen moest, ge-makkelijker den plaatselijken agent over te halen een niet ingeschre-ven waggon aan den eersten trein naar de haingeschre-ven te haken, terwijl daarover geregeld handelstransacties gesloten werden tusschen

den afzendenden en den ontvangenden spoorwegambtenaar. Op

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN