• No results found

Ieders aandeel is nu de waterhoeveelheid door elke inkeping (takoq) stroomde. Het aandeel van elk der deelgerechtigden wordt

Ik wil, dat de gemeenteleden aan den lijve zullen voelen, dat al het goede komt van de innige samenwerking der individuen in het gemeentelijk verband;

want het doel is, tusschen de gemeentenaren en de gemeente een zekere ge-meenschappelijke band te leggen, om de samenwoning te doen zijn une socié-té des citoyens unis par des relations „locales". (Begrip: gemeente naar oude fransche wetten. Oppenheim 281).

Thans is die samenwoning hoofdzakelijk gebaseerd op den genealogischen band, die individu met familie (de genaalogische groep) bindt. De gemeente is op dit genealogisch instinct gegrondvest; in degeheele structuur vindt men dit beginsel terug.

_ Die genealogische band zal plaats moeten maken voor de gemeentelijk-ter-ritoriale, omdat in de maatschappelijke ontwikkeling een allengs verslappen van dien genealogischen band zal plaats vinden. Naarmate dit proces vordert zal de territoriale-gemeentelijke band daarvoor in de plaats moeten treden totdat deze ten slotte gene geheel zal hebben vervangen.

Om deze redenen wil ik als eenige spil waarom het sociale en economische leven draaien zal, de gemeente aanwenden. Is eenmaal de société des citoyens unis par des relations locales geconsolideerd dan is tegen het in het leven roe-pen van andere publiekrechtelijke lichamen, zooals de waterschaproe-pen zijn, geen bezwaar.

derhalve geheeten ajiq ') nan setakoq. Op dit ajiq nan setakoq wordt door elk der houders een volledig bezitsrecht uitgeoefend.

Het wordt als een gewone zaak, als elk ander voorwerp van bezit en is vatbaar voor overdracht, in alle vormen. De meest voorko-mende is echter de erfstelling.

Anderen kunnen daar niet de minste rechten op doen gelden.

Met goedvinden van de eigenaren kunnen buitenstaanders zich in de maatschap inkoopen.

De erfgenamen van A, B, C, en D erven ieder het aandeel, dat rechtens den erflaters toekwam. Nu kan het gebeuren, dat A twee descendenten heeft, B slechts een, C tien, en D twintig.

Het „ajiq nan setakoq" van A wordtverdeeldintweeën,datvan B blijft intact, van C in tien gelijke deelen en van D in twintig.

Komen de desendenten van C en D nu water te kort dan hebben ze er niet op te rekenen, dat A en B goedwillig van hun overvloed zullen afstaan. De water behoevenden toch staan tot de water be-zittenden niet in eenig genealogisch verband, hetgeen anders het zelfzuchtig gevoel zou hebben getemperd.

A en B zullen vermoedelijk hun water te koop verkrijgbaar stel-len, hetzij af te betalen in geld of in natura.

Ten opzichte van descendenten van C en D staan die van A en B in dit opzicht derhalve in een sterkere economische positie, eene positie, die misbruikt zou kunnen worden, door stelselmatig het water aan de anderen te onthouden. De ontginningen van dezen worden derhalve waardeloos; ook is het mogelijk, dat het anderen onmogelijk wordt gemaakt om sawah ontginningen te beginnen.

De economisch sterkeren krijgen op die wijze de gelegenheid om gronden in de buurt der waterleiding en hieruit irrigeerbaar re blokkeeren 2).

Rationeel kan de exploitatie methode derhalve niet heeten.

We zien hier dus, dat niettegenstaande het feit, dat hetirrigatie-werk de welvaartsbron is voor de aangeslotenen en men verwachten zou, dat dit in staat zou zijn om het bindmiddel tusschen de daarbij geïnteresseerden te vormen, het tegendeel waarheid is in het maat-schappelijk ontwikkelingsstadium van thans.

i) water van aer, air, ajiq.

2) De kiem van een watertrust is hier derhalve te constateeren, die in de toekomst, wanneer alsdan het mercantiel begrip over de bevolking zal zijn vaardig geworden (met ongebreidelde zucht naar geldgewin) tot funeste ge-volgen aanleiding kan geven.

Coöperatie tusschen individuen wordt bevorderd niet door gelijkheid van materieele belangen, doch door genealogische banden.

Als gevolg van deze realiteit laat ook het onderhoud der leidin-gen te wenschen over. De één wil zich niet meer moeite getroosten dan de ander. Wat men doen en laten zal, wordt op een goud-schaaltje gewogen en vooraf in „moefakat" uitgemaakt. Het verval van werken als hier bedoeld wordt ook ten deele hieraan toegeschre-ven. De onmacht, wanneer dit niet bepaald technische moeielijk-heden betreft, vindt in dit feit dan ook voor een deel zijn oorsprong

Men moge daarvan denken zoo men wil, deze realiteit hebben we te aanvaarden en daarmede rekening te houden. Daarom is 't noodig in het belang van het algemeen, dat aanleg, exploitatie, beheer van waterleidingen zoo min mogelijk worde overgelaten aan het persoonlijk initiatief der gemeenteleden.

We hebben hier te doen met de allereerste en voornaamste der gemeentelijke belangen, die dan ook alleen aan de gemeente als-zoodanig moeten worden voorbehouden.

Hoe dit kan?

In de eerste plaats door erkenning van overheidswege van het gemeentelijk domeinrecht.

Immers zegt de adat niet: „ajiq setitiq, tanah sekepal (zie voren) batin nan poenja?".

Op grond van dit domeinrecht nu kan de gemeente zich het uit-sluitend recht voorbehouden van exploitatie van de waterwerken1).

Deze waterwerken zijn dan het uitsluitende eigendom van de gemeente, die dan mede op den voet van het terzake bestaande en gebruikelijke het irrigatiewater tegen retributie ter beschikking van de leden stelt.

Houdt men in het oog, wat in streken, waar thans kintjir bevloei-ing bestaat het water den landbouwer kost dan mag eene inrichtbevloei-ing van een bedrijf als hierbedoeld zelfs op commercieele basis niet onmogelijk worden geacht.

Men ontgaat hierbij de nadeelen van een particuliere bedrijfs-inrichting, waarvan hierboven gewag werd gemaakt.

Elk lid uit hoofde van zijn lidmaatschap heeft dan het recht van het irrigatiewater gebruik te maken, mits de verschuldigde retri-butie voldaan worde. Het gemeentebestuur is de eenige, die

hier-1) Cfm het uit de domeinverklaring voortvloeiend recht van den Staat.

over te beslissen heeft en naarmate nu het economisch besef bij dit bestuur geprikkeld wordt, naar diezelfde mate zal het welvaart aanbrengend vermogen van het irrigatiewerk stijgen.

De vraag hoe het zou kunnen is hiermede ten deele beantwoord;

ten deele want het moeilijke komt nog n. 1. dit: Hoe komt men aan de benoodigde gelden?

Laten we alvorens tot de beantwoording van deze vraag over te gaan, vooraf ter bepaling van de gedachten eenige cijfers naar vo-ren bvo-rengert.

De Pemali werken, die volgens gegevens uit de Encyclopaedic van N. I. deel 1 Bldn. 289 e. v. hebben gediend tot bevloeiing van 46500 bouw hebben gekost / 2.309.000.

Ik neem op grond van deze gegevens ter bepaling van de gedach-ten den eenheidsprijs aan van ƒ5000 ') per 100 bouw.

Ik neem voorts aan, dat er in eenige rechtsgemeenschap te be-vloeien is een oppervlakte van 500 bouw. Hiervoor wordt, de een-heidsprijs van ƒ5000 per 100 bouw aannemende, noodig geacht een bedrag van ƒ 25000.

Zeg, dat de gemeenschap, aan retributie vraagt een bedrag van ƒ5.— a ƒ6.— per bouw, hetgeen gezien de kosten, die men aan kintjir bevloeiing uitgeeft, niet buitengewoon hoog is, en welk be-drag door den waterbehoevenden landbouwer gaarne zal worden opgebracht.

De jaarlijksche inkomsten uit dezen hoofde zijn derhalve te schatten op rond / 3000.— waaruit de gemeente in staat zou zijn per jaar een bedrag van ƒ 1000.— af te zonderen, waarmede het eventueel in voorschot ontvangene ad ƒ 25000.— jaarlijks zou kun-nen worden afbetaald, tengevolge waarvan na 25 jaren de schuld zou zijn aangezuiverd.

Ik neem hierbij nog alleen in aanmerking, dat het bevloeiings-water uitsluitend voor den rijstbouw (eens per jaar) wordt benut.

Wordt het als gevolg van een goed ingericht irrigatiewezen mo-gelijk in de 2 jaren 3 rijstoogsten uit den grond te halen of wordt de teelt van tweede gewassen, voor den aanplant waarvan men ook

1) Niettegenstaande de loonen en prijzen der materialen de hoogte zijn ingegaan, meen ik toch voor kleine werken, die in evenredigheid kunstwerken van minderen omvang behoeven dezen eenheidsprijs te mogen blijven aan-houden.

Coöperatie tusschen individuen wordt bevorderd niet door gelijkheid van materieele belangen, doch door genealogische banden.

Als gevolg van deze realiteit laat ook het onderhoud der leidin-gen te wenschen over. De één wil zich niet meer moeite getroosten dan de ander. Wat men doen en laten zal, wordt op een goud-schaaltje gewogen en vooraf in „moefakat" uitgemaakt. Het verval van werken als hier bedoeld wordt ook ten deele hieraan toegeschre-ven. De onmacht, wanneer dit niet bepaald technische moeielijk-heden betreft, vindt in dit feit dan ook voor een deel zijn oorsprong

Men moge daarvan denken zoo men wil, deze realiteit hebben we te aanvaarden en daarmede rekening te houden. Daarom is 't noodig in het belang van het algemeen, dat aanleg, exploitatie, beheer van waterleidingen zoo min mogelijk worde overgelaten aan het persoonlijk initiatief der gemeenteleden.

We hebben hier te doen met de allereerste en voornaamste der gemeentelijke belangen, die dan ook alleen aan de gemeente als-zoodanig moeten worden voorbehouden.

Hoe dit kan?

In de eerste plaats door erkenning van overheidswege van het gemeentelijk domeinrecht.

Immers zegt de adat niet: „ajiq setitiq, tanah sekepal (zie voren) batin nan poenja?".

Op grond van dit domeinrecht nu kan de gemeente zich het uit-sluitend recht voorbehouden van exploitatie van de waterwerken').

Deze waterwerken zijn dan het uitsluitende eigendom van de gemeente, die dan mede op den voet van het terzake bestaande en gebruikelijke het irrigatiewater tegen retributie ter beschikking van de leden stelt.

Houdt men in het oog, wat in streken, waar thans kintjir bevloei-ing bestaat het water den landbouwer kost dan mag eene inrichtbevloei-ing van een bedrijf als hierbedoeld zelfs op commercieele basis niet onmogelijk worden geacht.

Men ontgaat hierbij de nadeelen van een particuliere bedrijfs-inrichting, waarvan hierboven gewag werd gemaakt.

Elk lid uit hoofde van zijn lidmaatschap heeft dan het recht van het irrigatiewater gebruik te maken, mits de verschuldigde retri-butie voldaan worde. Het gemeentebestuur is de eenige, die

hier-1) Cfm het uit de domeinverklaring voortvloeiend recht van den Staat.

over te beslissen heeft en naarmate nu het economisch besef bij dit bestuur geprikkeld wordt, naar diezelfde mate zal het welvaart aanbrengend vermogen van het irrigatiewerk stijgen.

De vraag hoe het zou kunnen is hiermede ten deele beantwoord;

ten deele want het moeilijke komt nog n. 1. dit: Hoe komt men aan de benoodigde gelden?

Laten we alvorens tot de beantwoording van deze vraag over te gaan, vooraf ter bepaling van de gedachten eenige cijfers naar vo-ren bvo-rengen.

De Pemali werken, die volgens gegevens uit de Encyclopaedic van N. I. deel 1 Bldn. 289 e. v. hebben gediend tot bevloeiing van 46500 bouw hebben gekost / 2.309.000.

Ik neem op grond van deze gegevens ter bepaling van de gedach-ten den eenheidsprijs aan van / 5000 ') per 100 bouw.

Ik neem voorts aan, dat er in eenige rechtsgemeenschap te be-vloeien is een oppervlakte van 500 bouw. Hiervoor wordt, de een-heidsprijs van ƒ5000 per 100 bouw aannemende, noodig geacht een bedrag van / 25000.

Zeg, dat de gemeenschap, aan retributie vraagt een bedrag van / 5.— a / 6.— per bouw, hetgeen gezien de kosten, die men aan kintjir bevloeiing uitgeeft, niet buitengewoon hoog is, en welk be-drag door den waterbehoevenden landbouwer gaarne zal worden opgebracht.

De jaarlijksche inkomsten uit dezen hoofde zijn derhalve te schatten op rond / 3000.— waaruit de gemeente in staat zou zijn per jaar een bedrag van / 1000.— af te zonderen, waarmede het eventueel in voorschot ontvangene ad/25000.—jaarlijks zou kun-nen worden afbetaald, tengevolge waarvan na 25 jaren de schuld zou zijn aangezuiverd.

Ik neem hierbij nog alleen in aanmerking, dat het bevloeiings-water uitsluitend voor den rijstbouw (eens per jaar) wordt benut.

Wordt het als gevolg van een goed ingericht irrigatiewezen mo-gelijk in de 2 jaren 3 rijstoogsten uit den grond te halen of wordt de teelt van tweede gewassen, voor den aanplant waarvan men ook

1) Niettegenstaande de loonen en prijzen der materialen de hoogte zijn ingegaan, meen ik toch voor kleine werken, die in evenredigheid kunstwerken van minderen omvang behoeven dezen eenheidsprijs te mogen blijven aan-houden.

water noodig zal hebben, populair '), dan stijgen de inkomsten uit dezen hoofde al heel gauw en zal het niet onmogelijk zijn de aflossing te bespoedigen

Hetisniet onmogelijk, datikbijhetmaken vandeze berekeningen onjuistheden heb begaan, de levensvatbaarheid vaneenbedrijfsin-richting in dezen geest meen ik toch wel te hebben in het licht ge-steld. Al zou de afbetaling van het oprichtingskapitaal langeren tijd vragen, het aspect van de zaak wordt in elk geval gunstiger, wanneer we een parallel trekken met de Pemali werken, waar in 14 jaren tijd het Gouvernement nog niet veel meer dan 0.7%

jaarlijksch voordeel van het aanlegkapitaal genoten heeft. Na hoe-veel jaren kan hier van amortisatie sprake zijn ?

Dat men bij de gemeentelijke bedrijfsinrichting zooveel mogelijk met eventueele uitbreiding heeft rekening te houden en wel zóó dat deze mogelijk wordt tegen kosten belangrijk minder dan de eenheidsprijs van den aanleg per bouw, is natuurlijk een kwestie van technisch inzicht.

Eene dergelijke uitbreiding zal tegen lagere aanlegkosten even hooge provenu's maken, waardoor natuurlijk de economische po-sitie van het bedrijf belangrijk versterkt zal worden.

Een kwestie van economischen aard is het mede om, zoo de ge-legenheid daartoe bestaat, een irrigatiebedrijf zóó in te richten, dat men om der wille van het rendement een zoo groot mogelijk be-vloeibaar oppervlak verkrijgt: Bij dit streven kan het noodig zijn eenige rechtsgemeenschappen tot coöperatie te brengen, waarbij het aandeel, waarvoor ieder in dat bedrijf participeeren zal vooraf worden vastgesteld.

Laten we thans de vraag: „Hoe komen we aan het geld?" nog-maals stellen en trachten daarop een antwoord te vinden.

Renteloos voorschot van de Regeering; als antwoord is dit al heel gauw te geven, maar dan komen we tot het stelsel van de Gou-vernements subsidie's naar behoefte, waarvan de nadeelen hier-boven bereids werden uiteengezet.

Eene oplossing in deze richting komt daarom ongewenscht voor.

De andere weg, die ons openstaat, is:

6e Leeningen.

i) hetgeen geheel afhankelijk is van een markt en goedkoop transport daar heen.

De finantieele positie der Inlandsche rechtsgemeenschappen thans is nog zoodanig, dat geen enkele groote bankinstelling be-reid zal worden gevonden om haar eene leening toe te staan.

Er blijft dus niet anders over dan dat volksbanken in deze helpen.

De positie die de volksbanken in dit stadium van ontwikkeling tegenover de Inlandsche rechtsgemeenschappen innemen, is onge-veer gelijkwaardig aan die ten opzichte van Inlandsche leeners, in wier belang indertijd het volkscredietwezen in het leven werd ge-roepen. Toen heeft men gedacht aan het individu, thans zal men de noodige aandacht aan de rechtsgemeenschap moeten schenken.

Ook hierbij zal het paedagogisch element op den voorgrond moeten worden gesteld. Heeft men zich toen tot doel gesteld om de persoon-lijke credietwaardigheid te ontwikkelen, datzelfde beginsel zal ook

thans het motief hebben te zijn.

Bij den individueelen leener heeft men om practische redenen dit beginsel niet altijd kunnen doorvoeren en moest bij het uit-schrijven van leeningen 's mans credietbevoegdheid mede gewicht in de schaal leggen.

Eene actie in dezen geest toegepast op de Inlandsche rechtsge-meenschap, die alszoodanig als rechtspersoon volledige handelings-bevoegdheid bezit zal n. b. m. meer gelegenheid laten het paedago-gisch beginsel van de credietwaardigheid tot algemeene ontwikke-ling te brengen. M. i. is een andere richting ook niet mogelijk, want wilde men ook hier de credietbevoegdheid laten medetel-len, dan zou in het huidige ontwikkelingsstadium van deze pu-bliekrechtelijke lichamen van geen crediet verleening sprake kunnen zijn.

Waar thans in de credietpolitiek der volksbanken toch reeds ge-propageerd wordt het stelsel der groepsleeningen zoo zou ik voor willen stellen het begrip „groep" uit te breiden tot Inlandsche ge-meente. Zou dit idee na perfectionneering aanvaard kunnen wor-den, dan meen ik te mogen aannemen, dat langzamerhand tusschen volksbank en Inlandsche rechtsgemeenschappen een innige band groeien zal.

In deze richting zouden de volksbanken nog een oneindig arbeids-veld kunnen vinden en zullen ze zich de gelegenheid scheppen de ziel te worden van het Inlandsche gemeenteleven.

Dat ze dan volksbank in den waren zin des woords zullen worden, mag mede worden aangenomen.

Het karakter van het Crediet.

De credieten, die verleend zullen worden, zullen het karakter hebben te dragen van hypothecaire leeningen, waarbij het hypo-theekrecht gevestigd wordt op het vruchtgebruik van de water-leiding (art. 1164 B. W.) waaruit immers het recht van retributie-heffing voortvloeit').

Bij het voorbeeld der waterleiding blijvende, zal de opzet dan zóó moeten wezen, dat uit het werk zelf de aflossing en de rente worden betaald. Men krijgt derhalve in de negeribegrooting een leeningpost, die eerst dan zal worden gesanctionneerd, indien de rentabiliteit zoodanig is vastgelegd, dat het onomstootelijk blijkt, dat dit werk zich zelf bedruipen kan.

De stelregel, dat alleen voor absoluut productieve uitgaven zal mogen worden geleend, moge derhalve ingang vinden. In de rege-len voor het beheer enz. van de kassen der Inlandsche rechtsge-meenschappen (Bijblad 8311) ligt voor de naleving van dit beginsel alle waarborg, immers daarin wordt aangegeven, dat jaarlijks de begrootingen ter goedkeuring aan het Hoofd van Gewestelijk Be-stuur dienen te worden voorgelegd alvorens daaraan uitvoering mag worden gegeven.

Een stelsel van leeningen op langen termijn met lagen rentevoet zal zijn in te voeren.

Het risico van dergelijke leeningen (bij goede voorbereiding en dit mag gezien de uitgeoefende controle worden aangenomen) zal in den regel heel gering zijn, zoodat er m.i. geen bezwaar tegen zal bestaan den rentevoet, die juist met het oog hierop bij individueele leeningen hoog moest worden gesteld, te verlagen.

Een rente van niet hooger dan 6 % in normale gevallen komt aanbevelenswaardig voor.

In het voorbeeld hierboven genoemd heb ik de aanlegkosten van een werk ter bevloeiing van 500 bouw gesteld op / 5000 per 100 bouw geeft derhalve / 25000.—. Tegen 6 % geeft dit een jaarlijksche rente van ƒ 1500.—.

Wil-men jaarlijks met / 1000 aflossen en begroot men het

jaar-') Ik wil hierbij nog de aandacht vestigen op de regeling van het Crediet-verband van Stbl. 1908 No. 542, waarbij in art 3 bepaald wordt, dat voor Cre-dietverband alleen vatbaar zijn c. q. zakelijke gebruiksrechten der Inl. ge-meenten op grond enz. Zou aanvulling van dit artikel en in overeenstemming brenging daarvan met art. 1164 B. W. aan de volksbanken niet reeds de ge-legenheid openen tot credietverleening op deze basis?

lijks onderhoud, beheer enz. op ƒ 500, dan zal het jaarlijksch pro-venu moeten zijn ƒ3000, zoodat de retributie gesteld dient te wor-den op ƒ 6.— per bouw, wat nog belangrijk minder is dan men noo-dig heeft voor de kintjir bevloeiing. (denk aan het risico door ban-djirs veroorzaakt, die tot kostbare herstellingen aanleiding geven).

Op deze basis ingericht mag derhalve worden aangenomen, dat in 25 jaren tijd, de schuld is afbetaald. Na ommekomst van dien termijn zal derhalve de gemeente in het onbezwaard bezit zijn van het irrigatiewerk. Dat men op deze wijze haar credietbevoegdheid heeft opgevoerd is duidelijk. Een eventueele tweede leening zal daardoor op vasteren basis zijn gesteld, waarmede een stap in de goede richting is gedaan in ons streven tot finantieele zelfstandig-making van deze soort publiekrechtelijke lichamen.

Een ander voordeel is dit: Wanneer al doende het economisch besef geprikkeld en het economisch inzicht van den Inlandschen gemeenteraad gevormd is, zal bij dezen het streven geboren

Een ander voordeel is dit: Wanneer al doende het economisch besef geprikkeld en het economisch inzicht van den Inlandschen gemeenteraad gevormd is, zal bij dezen het streven geboren

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN