• No results found

De lezer, die door en door vertrouwd is met de Philippijnen, zal mij ten goede houden, dat ik hier even enkele hoofdpunten uit de

geo-grafie en de geschiedenis der Philippijnen opnoem. Bij zijn

opnemin-gen tot 1920 heeft de opnemingsdienst in de Vereenigde Staten voor den geheelen Philippijnschen archipel een totaal van 7.083 eilan-den opgesomd. Van deze zijn er alleen 462 een vierkante mijl of meer groot, en slechts 2.461 zijn van voldoende beteekenis geacht om een naam te krijgen. De overige zijn mangrove-eilandjes, naakte rotsen of koraalriffen zonder boomgroei, slechts enkele voeten boven de warme blauwe zee uitstekend. Al de eilanden liggen in den tro-pischen gordel, zich uitstrekkend over iets meer dan duizend mijlen noord tot zuid, van 4° noord van den evenaaar, juist oostelijk van Borneo, tot 21° 10', 65 mijl zuidelijk van Formosa. Luzon en Minda-nao zijn de beide grootste; het eerste beslaat 41.000 vierkante mijl en herbergt de helft van de bevolking; het andere is een bijna even groot, rijk, bijna maagdelijk, schaars bevolkt gebied in het zuiden.

De volkstelling van 1918 geeft voor de Philippijnen een bevol-king van ongeveer 10.500.000 inwoners. Zij zijn onderverdeeld in minstens 47 ethnographische groepen, meer dan 80 dialecten spre-kend. Echter spreken waarschijnlijk 80% van de inwoners een van de vier voornaamste talen, in ronde cijfers bedienen zich 4 millioen van Visayan, 2 millioen van Tagalog, ongeveer een millioen van Iloko en evenveel van Bikol. Al deze hoofdgroepen zijn christenen.

Daarbij komen dan nog 316.000 mohammedanen en veel meer dan tweemaal dat aantal heidenen in dit eenigszins zonderlinge „terri-tory" van de Vereenigde Staten. Gegeven de tegenwoordige jaar-lijksche toename door geboorteoverschot van 1.75%, afhangend van een voortduren van den verbeterden gezondheidstoestand en een normale ontwikkeling in het algemeen, komt H. Otley Beyer in een geschrift „Population of the Philippine Islands in 1916"

tot de schatting, dat in 1960 de bevolking zal zijn 20.743.000, een getal, waarmede men rekening zal moeten houden voor toekomstige regelingen, in het bijzonder voor dit deel van de wereld. In andere woorden, de Filipino's met hun rijk, onontgonnen land zullen heel wat meer meetellen tegen het einde dezer eeuw, dan op het oogenblik.

Na de toevallige ontdekking der Philippijnen door Magelaen in 1521 en zijn dood in een gevecht met inboorlingen op Cebu, heeft Spanje de eilanden gedurende bijna vier eeuwen overheerscht. De Spaansche kolonisatie werd meermalen betwist door Portugeezen, Hollanders, Chineezen en Engelschen, en ook door de inheemsche bevolking zelve. Er was zelfs een tijd, waarin de Philippijnen schat-ting opbrachten aan Japan. Niettemin behield Spanje er de

op-perheerschappij, behalve dan in de Soeloearchipel, welke eigenlijk nooit onderworpen werd, tot de overwinning van Dewey in de baai van Manila en de verovering van Manila door Amerikaanschestrijd-krachten in den zomer van 1898, met daarop volgende ondertee-kening van het vredesverdrag met Spanje. Volgens de bepalingen van dit verdrag verkregen de Vereenigde Staten, door verovering en aankoop voor een prijs van 20 millioen dollar, onvoorwaardelijk de heerschappij der Philippijnen. Men moet echter niet vergeten, dat toen Dewey de baai van Manilla binnenvoer, de Filipino's reeds in opstand waren tegen de Spaansche overheerschers, en hoezeer ze ook de hulp en de medewerking van Amerika welkom heetten, toen het duidelijk werd, dat een nieuwe vreemde mogendheid voor de vroegere in de plaats was getreden, gaven zij van hun ontevre-denheid daarover blijk door wat wij euphemistisch het „oproer"

van 1899 noemen. Er is een groot verschil tusschen een oproer en een opstand. Een oproer is een poging van een onervaren volk om een wijs en lankmoedig bestuur van een ervaren volk — van het ge-zichtspunt uit van de wijze ervaren natie — af te schudden. Een opstand is de ten top gevoerde uitdrukking van gerechte veront-waardiging en woede tegen dwingelandij van een geëxploiteerd volk — van het gezichtspunt uit van het geëxploiteerd volk. Het hoofdverschil schijnt te zijn, dat een oproer zelden succes heeft, of, als dit het geval is, dadelijk omgedoopt wordt in een revolutie.

Waarschijnlijk spreken zekere Engelsche geschiedenisboeken nog over het oproer van de kolonies, doch zeker zal een Amerikaansch handboek die gebeurtenis nooit anders noemen dan de roemrijke revolutie. Het oproer van de Filipino's werd zooals het behoort onderdrukt, en gedurende twee en twintig jaar hebben de Vereenig-de Staten in vreVereenig-de Vereenig-de eilanVereenig-den bestuurd op een meer liberale en edelmoedige wijze, dan eenige vreemde mogendheid ooit haar ko-loniale bezittingen bestuurd heeft.

In die twee en twintig jaar hebben wij getracht tegemoet te komen aan, en voor een groot deel ook te overwinnen, den invloed van vier eeuwen, waarin, volgens Malcolm, lid van het Hoog Ge-rechtshof van de Philippijnen, ,,het de Spaansche opvatting van regeering, Spaansche wetten, Spaansche instellingen, Spaansche

„opvoeding, de Spaansche taal en de Spaansche Staatsgodsdienst

„waren, die aan de inboorlingen werden opgedrongen en die de

„eenige wegen vormden, waarlangs vooruitgang bereikt kon worden..

Aan de bevolking van de Philippijnen hebben wij gronddenk-beelden bijgebracht van een democratische regeering; aan het Ro-meinsch-Spaansche civielrecht hebben wij in de praktijk het En-gelsch-Amerikaansch recht toegevoegd; wij hebben inplaats van het Spaansche het Amerikaansche type van opvoeding in de open-bare school en de Engelsche taal ingevoerd. En wij hebben van het begin af volgehouden, door de uitspraken van onze presidenten en door het type van wetgeving, aangenomen door het congres voor het bestuur over de Philippijnen, dat ons doel niet was opslorping, kolonisatie of exploitatie, maar scholing naar het model, dat wij-zelf gevolgd hebben, voor mogelijk wij-zelfbestuur. Onze daden zijn in overeenstemming met onze woorden. Wij hebben volgens een voor-zichtige raming 500 millioen dollar in de Philippijnen gestoken voor het in stand houden van leger en vloot tot bescherming ervan ge-durende onze bezetting; we hebben er niets uit weggehaald. In het

bezit gekomen van de eilanden meer door toeval, dan met opzet, hebben wij altijd beweerd, dat wij geen imperialistisch volk zijn.

Wij hebben er de Filipino's aan gewend te gelooven, dat zij op het eind de vrije keus zouden hebben tusschen volledige onafhankelijk-heid of een voortgezet samengaan met het land, dat de geest van zelfbestuur en verantwoordelijkheid bij hen bevorderd heeft; wan-neer zij dat verkiezen, volledige onafhankelijkheid. Terwijl Enge-land, Frankrijk, Holland en Japan onze proefneming in de Philip-pijnen met aandacht gevolgd hebben, met een gevoel van ongerust-heid voor hun eigen kolonies in dat deel van de wereld en een duide-lijke vrees voor den schok, welke de democratische idee in Azië zou kunnen te weeg brengen, zijn wij rustig voortgeschreden op het af-wijkend pad, erop vertrouwend, dat het in de goede richting liep, de richting van verlichte democratie. Op het oogenblik houden zij, die namens de Filipino's spreken, vol, dat de proeftijd volbracht is en dat de tijd gekomen is voor de Vereenigde Staten om hunne be-lofte in te lossen.

„Maar gij zijt practisch onafhankelijk", redeneert de wijze en ervaren, echter voorzichtige, vader. „Kijk maar eens naar de vrij-"

„heid, welke wij U gegeven hebben door de Jones-wet".

„We wenschen onafhankelijk te zijn", schreeuwen de Filipino's.

„Gij zijt ondankbaar", betoogt de lichtelijk ontstemde vader.

„Wij hebben U scholen gegeven, hygiënische verzorging en de"

„Amerikaansche vlag. Waarom moet ge nu zoo spoedig een eigen"

„vlag hebben? Die, welke gij ontworpen hebt, is niet te vergelijken"

„met de „Stars and Stripes".

„Wij wenschen onafhankelijk te zijn", schreeuwen de Filipino's.

„Maar gij zult waarschijnlijk een indigestie krijgen, omdat gij"

„toch eigenlijk nog niet weet, hoe voor U zelf te zorgen. Of Japan"

„zal U misschien opschrokken. Hoe zoudt gij dat vinden?"

„Wij zijn daar niet bang voor. Wij wenschen onafhankelijk te

„zijn", schreeuwen de Filipino's.

„Wie wenscht er onafhankelijk te zijn? Misschien verlangen"

„QuezonenOsmena de onafhankelijkheid,omdatzijdanmeermacht"

„zullen hebben, maar wat zegt Juan de la Cruz ervan? Zal hij beter"

„af zijn, of slechter, zonder Oom Sam om een oogje in het zeil te"

„houden? Het gaat er niet om, wat enkelen uit de bovenste laag"

„verlangen, maar wat het beste is voor U allen".

„Wij wenschen onafhankelijk te zijn", schreeuwen Quezon en Osmena, en Juan de la Cruz, die nog niet geleerd heeft heel open te spreken, echoot: „onafhankelijk te zijn".

„Wenscht gij dan werkelijke scheiding van de Vereenigde

Sta-„ten, volledig, finaal, onherroepelijk?"

„Neen, dat niet", zoo luidt het typisch dubbelzinnige ooster-sche antwoord. „Wij wenooster-schen, dat gij ons beooster-schermt".

„Op welke practische basis?"

Geen antwoord. Het gordijn valt.

Er is nog een argument van Amerikaansche zijde, maar het wordt zelden zoo onomwonden gebruikt, als het andere. De reden is, dat het niet draait om altruisme en het welzijn de Filipino's, maar meer om eigenbelang: om den handel. Sommigen van ons, waar-schijnlijk een kleine, maar sterke minderheid, beginnen te gelooven, dat in den wedstrijd der twintigste eeuw om den handel met China wij een steunpunt moeten hebben, een echte marine-basis als een politiebureau aan den weg erheen. Engeland, Frankrijk en Japan hebben allen zones en bijzondere concessies op Chineesch grond-gebied, waar zij op heel wat minder eerlijke manier aan gekomen zijn.

Rusland heeft het voordeel een nabuurstaat te zijn. Moeten wij nu op zuivere gevoelsgronden onze strategische positie opgeven, die wij innemen, zoolang we vasten voet in de Philippijnen hebben, en de anderen ons laten vóórkomen?. Is eenig volk zoo absurd idealis-tisch, om iets tastbaars op te geven, tenzij het iets even goeds, of

beters, ervoor terug krijgt? Waarom er niet mee voor den dag te komen, eens en vooral, zeggen deze lieden, en aan te kondigen, dat wij van plan zijn de Philippijnen te houden. Als wij de oesters gaan opeten, laat ons dan ophouden, onder het vergieten van kroko-dillentranen den oesters te zeggen, hoeveel verdriet het ons doet.

Laten wij tenminste eerlijk zijn.

Maar men verlangt feiten en geen theorieën. Om nu te begin-nen, wat is in werkelijkheid de soort van regeering in de Philippij-nen op het oogenblik ? Hebben zij de stabiele regeering verkregen, waarover zooveel geredeneerd is ? Wat is een stabiele regeering ?

Ik stelde onlangs die vraag aan Generaal Wood en hij antwoord-de mij met antwoord-dezelfantwoord-de woorantwoord-den, die hij gebruikte, toen men hem om een definitie vroeg van stabiele regeering met betrekking tot Cuba:

„een stabiele regeering is een regeering, waaronder het kapitaal"

„belegging zoekt tegen een normalen rente-standaard". Het ant-woord is indirect, misschien om redenen van diplomatie, maar de bedoeling ervan is ten minste duidelijk. Geld is het gevoeligst or-gaan van de maatschappij. Als het normaal werkt beteekent dit, dat behoorlijke bescherming verschaft wordt tegen exploitatie van binnen en aanvallen van buiten, met andere woorden, dat de in-wendige politieke organisatie op een gezonde basis rust, dat een billijke rechtspraak verzekerd is, dat de bevolking tevreden is en in het bezit van de middelen tot vooruitgang, en dat het land zich zelf zoo noodig kan verdedigen tegen een aanval van buiten, of een waarborg van bescherming bezit. In het licht van deze uitleg-ging krijgt stabiliteit — wat betreft economie, politiek, rechtspraak, opvoeding en verdediging — een dieper beteekenis dan de term moet gehad hebben naar de opvatting van den heer Harrison, toen hij mij in December vertelde, dat een stabiele regeering reeds in de Philippijnen bestond, omdat er in vier jaar geen poging gedaan was om de partij aan het bewind omver te werpen.

Er is één punt in verband met de nieuwe regeering der Philip-pijnen, dat men gewoonlijk op twee manieren hoort beredeneeren.

Er zijn er, die beweren, dat het gefilipiniseerd bestuur bewezen heeft — of juist niet bewezen heeft — bekwaam te zijn tot het be-heeren van een onafhankelijk land. Er zijn er, die zeggen, dat alles saamgenomen Oom Sam zijn toeziende macht heeft uitgeoefend en dat er daarom geen werkelijke proef geweest is over het al of niet

bekwaam zijn van de Filipino's voor zelfbestuur. Ik geloof niet, dat de aanhangers van laatstgenoemde meening veel argumenten er-voor kunnen aanvoeren. De zaak moet staan of vallen met het voe-ren van het bestuur door Filipino's, voor zoover betreft de inwendige en plaatselijke, afgescheiden van de internationale zijde ervan. De Amerikanen op de eilanden achten als één man het bestuur der Filipino's een treurige mislukking. De heer Osmena vertelde mij in vertrouwen er zeker van te zijn, dat de onderzoekingscommissie tot de diepstgelegen feiten zou doordringen en verzekerde mij, naar mijn overtuiging in volmaakte oprechtheid, dat deze feiten blijken zouden voor de Filipino's te pleiten. De heele Philippijnsche pers, met slechts één of twee uitzonderingen, heeft in haar hoofdartike-len verklaard, dat de gouden eeuw van volmaaktheid in bestuur thans voor de eilanden is aangebroken. La Nacion, een oppositie-blad, toebehoorende aan de „Democrata-" partij, is voorzichtiger in zijn oordeel. Het meent, dat terwijl de bevolking der Philippijnen getoond heeft in staat te zijn om een stabiele regeering in stand te houden, de leden van de partij aan het bewind, de Nacionalista, in werkelijkheid misbruik hebben gemaakt van vertrouwensposten en het volk bedrogen hebben. Maar de zwakte en het gebrek aan goede organisatie van de oppositie blijkt uit het feit, dat op negen-tig volksvertegenwoordigers slechts vier tot haar behooren en op vier en twintig senatoren slechts één.

Iedereen weet, dat het de politiek van het bestuur van Wilson was, welke de heer Harrison volgde, toen hij van de gewichtige posten van uitvoerend gezag een aantal Amerikanen verwijderde en verving door Filipino's, bijna onmiddellijk, nadat hij zijn ambt aanvaard had. Vervolgens werd door de wetgevende macht der Philippijnen een heel handig stuk wetgeving aangenomen, bekend als de „Osmena Act", volgens hetwelk Amerikanen, die hun voor-nemen te kennen gaven voor een bepaalden datum hun ontslag te nemen, een zekere gratificatie kregen, Met het oog op de duidelijk ingetreden verandering in gedragslijn, tegenover die van het be-stuur van Forbes en de waarschijnlijkheid van gedwongen ontslag, haastten een groot aantal ambtenaren zich hun voordeel te doen met de Osmena Act en vrijwillig hun ontslag te vragen. Niet lang geleden belde ik het Bureau voor Burgerlijken Dienst op en stelde de zeer eenvoudige vraag: „Hoeveel Amerikanen zijn thans in

„dienst van het gouvernement der Philippijnen? „585" kreeg ik ten

antwoord. En hoeveel Filipino's? „12.561". Dit zijn de cijfers voor 8 Juli 1920; men zou ze moeten corrigeeren, door er nog wat Ame-rikanen af te trekken en een aantal Filipino's bij te tellen. Maar een zorgvuldige bestudeering van de laatste officieele ranglijst stelt deze cijfers in een helder licht. Van de 582 Amerikanen worden er 325 vermeld als onderwijzers en van de overigen hebben er min-der dan een dozijn plaatsen van eenige werkelijke macht. Deze zijn Ondergouverneur Charles E. Yeater, nu waarnemend Gouverneur, zoolang de benoeming van een opvolger voor den heer Harrison door President Harding nog hangende is; de Insular Auditor (het hoofd van den dienst, die controle op de staatsuitgaven uitoefent), de directeuren van de bureau's voor Burgerlijken Dienst, Onderwijs, Gevangeniswezen, Boschwezen, Wetenschap en het Observatorium, deze laatste een schilderachtige figuur, een Spaansche Jezuïet.

Verder hebben drie Amerikanen een zetel in het Hooggerechtshof en zijn er vier kolonels en adjunstchefs bij de gewapende politie werkzaam onder een Spaansch brigade-generaal, dus geen erg groote lijst van autoriteiten met uitvoerende macht bekleed. Er bestaat thans op de eilanden volledig gemeentebestuur door Fili-pino's, volledig gewestelijk bestuur door FiliFili-pino's, een geheel uit Filipino's gevormde wetgevende macht, een practisch geheel door Filipino's uitgeoefend uitvoerend gezag, de rechterlijke macht be-staat gedeeltelijk uit Filipino's, en men heeft een vertegenwoordi-ging door Filipino's in het Congres der Vereenigde Staten. Deze macht is door de Vereenigde Staten vrijwillig aan de Filipino's in handen gegeven, na een twintigtal jaren van Amerikaansche scholing in Amerikaansche democratische instellingen, een tegen-stelling vormend met vier eeuwen van overheersching door het Spanje van de oude wereld.

De inrichting van de centrale regeering inde Philippijnen, zooals zij in de Jones-wet van 1916 is vastgesteld, omvat onderdeden voor de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht. Het uit-voerend gezag omvat den Gouverneur-Generaal en de hoofden van de zes departementen, Justitie, Financiën, Onderwijs, Handel en Ver-keer, Landbouw en Natuurlijke Hulpbronnen en het Departement van Binnenlandsch Bestuur. Ieder departement heeft weer verschil-lende bureau's onder zich. Zoo is b.v. onder het departement voor onderwijs ingedeeld het bureau voor onderwijs, de gezondheids-dienst en het bureau voor quarantainegezondheids-dienst; onder het

departe-ment van binnenlandsch bestuur, het bureau voor niet-christelijke stammen; het algemeene hospitaal, het bureau voor hulpbehoevende kinderen, de gewapende politie en het drinkwaterdistrict voor de hoofdstad. Behalve het hoofd van het uitvoerend gezag en de hoof-den der departementen moet tot dit onderdeel van de regeering gerekend worden de Raad van State, bestaande uit den Gouver-neur-Generaal en den ondergouverneur, de voorzitters vanden Se-naat en van het Huis van afgevaardigden, en andere personen, door den Gouverneur-Generaal benoemd. Deze Raad heeft in toenemen-de mate een werkzaam en rechtstreeksch aantoenemen-deel genomen in toenemen-de regeeringsfuncties, eenigszins te vergelijken met de rol van de Gen-ro, de oudere staatslieden in de regeering van Japan. De bevoegd-heid van den Gouverneur-Generaal om den Raad van State in het leven te roepen en hem in het bezit te stellen van wat neerkomt op bestuursgezag is door velen in de Philippijnen betwijfeld. Algemeen geeft men toe, dat deze bevoegdheid niet op een wet berust.

Het wetgevend lichaam bestaat uit een Huis van afgevaardigden en een Senaat. Alle leden van deze "beide lichamen worden doorhet volk verkozen, met uitzondering van de vertegenwoordigers voorde Bergprovincie en Mindanao en Soeloe, welke benoemd worden.

Stemgerechtigd zijn praktisch gesproken alle mannelijke burgers van 21 jaar en ouder, die aan bepaalde voorwaarden, wat betreft onderwijs en eigendom, moeten voldoen. Deze behelzen, dat de stem-gerechtigde moet kunnen lezen en schrijven, hetzij Spaansch, het-zij Engelsch of een Inlandsche taal, of dat hij eigendommen bezit van minstens 500 peso's waarde, of dat hij een inkomstenbelasting betaalt van minstens 30 peso's's jaars. Er zijn thans 1.267.690 kiezers, waarvan er bij de laatste verkiezingen 715.735 een stem uitbrachten. Het kiezerscorps omvat ongeveer de helft van de ge-heele mannelijke bevolking van stemgerechtigden leeftijd. Ameri-kanen hebben in de Philippijnen het stemrecht, maar slechts wei-nigen of geen hunner oefenen dit recht uit. Met een aantal Ameri-kanen van ongeveer 6000, zonder het leger mee te rekenen, is er slechts geringe kans invloed uit te oefenen op de regeering door het stemrecht.

De rechtspleging is toevertrouwd aan rechtbanken van lager en hooger instantie en een Hooggerechtshof.

Rechters in de twee eerstbedoelde instellingen worden benoemd door den Gouverneur-Generaal na raadpleging en onder

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN