• No results found

Blijken die maatregelen onvoldoende dan is het gemakkelijker een stap verder te gaan in de richting van arbitrage dan,

omge-keerd, terug te treden van het hellend vlak der rechtstreeksche inmenging.

Stellen wij ons dus op konciliatieve basis dan is er keus tusschen drie vormen van arbeidsbemiddeling, volgens welke dit beginsel uitgewerkt kan worden, t. w.:

1 —vrijwillige bemiddeling, op verzoek van beide partijen en met behoud van stakings- en uitsluitingsvrijheid;

2 — vrijwillige arbitrage, op verzoek van beide partijen met be-houd van stakings- en uitsluitingsvrijheid;

3 —verplichte bemiddeling, waarbij het verzoek om bemidde-ling van een der partijen de wederpartij dwingt, gepaard met een voor den duur der bemiddeling opgeschorte vrijheid tot staking en uitsluiting.

Daarnevens kan de Regeering indirecten invloed uitoefenen door het recht van enquête en door het beroep op de publieke opinie.

Het wil mij voorkomen dat „verplichte bemiddeling" de minst gelukkige vorm van konciliatie is; haar waarde ontleent zij hoofd-zakelijk aan de daaraan verbonden opschorting van de stakings-en uitsluitingsvrijheid.

Het doel is dan ook vnl. hevigheid van plotselinge bedrijfsstoor-nissen te temperen in de hoop dat gedurende de bemiddelingspe-riode de gemoederen zullen kalmeeren en ontwrichting van het be-drijfsleven kan worden voorkomen.

Deze wijze van bemiddelen wordt dan ook geheel beheerscht door de vraag in hoever een beperkt verbod tot staking en uitsluiting effektief zal zijn.

Dezerzijds ontwikkelde bezwaren tegen een algemeen stakings-en uitsluitingsverbod voor Indië geldstakings-en echter evstakings-enzeer voor estakings-en beperkt verbod.

Maar ook ai waren die bezwaren voor sommige bedrijven (b.v.

de scheepvaart) niet onoverkomelijk, dan nog kan dit Canadeesche stelsel mij niet bekoren daar het strijdig is met het karakter van konciliatie; van een bemiddeling, welke door één der partijen aan de andere kan worden opgedrongen valt als middel om partijen tot elkaar te brengen m.i. geen bevredigend werk te verwachten.

Feitelijk heeft deze bemiddeling dan ook meer het kenmerk van arbitrair ingrijpen door de Overheid (ook al blijven partijen vrij het

resultaat der bemiddeling af te wijzen); gedurende zekere periode toch ontneemt de Overheid aan partijen haar machtigste wapens in den strijd; komen zij in dien tijd niet tot een oplossing van het geschil dan geeft de Overheid de wapens weer over en trekt zich terug.

De kans op toenadering tusschen partijen, die alleen niet vechten omdat beide geboeid zijn, is m.i. gering.

Voor Indië verwacht ik meer van de beide eerste vormen van be-middeling, waarbij de vrijwillige arbitrage een natuurlijke aanvul-ling is der bemiddeaanvul-ling.

Ter versterking van het gezag der bemiddelingsorganen heeft de Overheid in sommige landen gemeend zich de bevoegdheid te moeten voorbehouden door indirekte beïnvloeding van partijen deze te bewegen meerdere medewerking te verleenen tot het doen slagen van het bemiddelingswerk. Het sukces eener bemiddelings-poging toch is grootendeels afhankelijk van de bereidwilligheid van beide partijen om daartoe mede te werken; de partij welke den strijd hard tegen hard verkiest kan in de praktijk elke verzoenings-poging onmogelijk maken.

Dit leidde vaak tot de konklusie dat de bemiddelingsorganen blijkbaar niet voldoende gezag hebben, zoodat naar middelen ge-zocht werd om dit gezag te versterken, hetgeen geschiedde door bij een mislukte bemiddeling publikatie van het verslag van den be-middelaar in uitzicht te stellen dan wel door als uiterste middel te dreigen met een Regeerings-enquete naar de arbeidstoestanden in het betrokken bedrijf.

Hoe verklaarbaar deze houding der Overheid op zichzelf ook moge zijn, zij is n. m. m. in hooge mate bedenkelijk.

Deze methode van „verzoening met de stok achter de deur"

moet het voor den konciliator uiterst moeilijk maken het ver-trouwen van partijen te winnen; deze zullen zijn optreden steeds met groote reserve begroeten en haar streven zal minder gericht zijn op wederzijdsche toenadering dan op het zoo gunstig mo-gelijk voorstellen van de eigen zaak en het zoo zwart momo-gelijk afschilderen van de tegenpartij, teneinde den bemiddelaar gunstig te stemmen.

Hiermede wordt het doel der bemiddeling ten eenenmale voor-bijgestreefd; het is een hinken op twee gedachten, eenerzijds wor-den partijen vrij (?) gelaten zelf te beslissen in haar geschil,

ander-zijds worden zij gedreigd met „den grooten broer", indien zij het bemiddelingsadvies niet willen (of kunnen) aanvaarden.

Aan de bemiddeling mag m. i. geen dwang, in welken vorm ook, worden vastgekoppeld; zij heeft geen andere taak dan het aankwee-ken eener goede verstandhouding tusschen kapitaal en arbeid en die taak kan zij niet vervullen wanneer zij niet vrij staat van poli-tieke of sociaalekonomische overwegingen welke de Overheids-houding bepalen.

De bemiddeling mag niet dienstbaar gemaakt worden aan po-gingen tot verkrijging van „rechtvaardige" arbeidsvoorwaarden;

voor zoover de bemiddeling er in slaagt een goede verhouding tus-schen werkgever en werknemer te bevorderen zal zij, niettemin, langs een omweg toch bijdragen tot het scheppen van goede ar-beidsvoorwaarden.

Ingrijpen van de Overheid in de arbeidsvoorwaarden behoort in de bemiddeling niet thuis; dit behoort tot het terrein der sociale wetgeving en de dienst der arbeidsinspektie, welke voor den vrijen arbeid op Java en Madoera nog georganiseerd moet worden, zal het daartoe onmisbare materiaal moeten verschaffen.

Het bemiddelingswerk moet echter vrij blijven van elke waar-deering van de arbeidsvoorwaarden op zich zelf; het beoogt niet anders dan, door een zuivere uiteenzetting van beider standpunt en grondige kennis van den aard en de wording van het konflikt, een weg te vinden welke partijen tot elkaar kan brengen.

Zullen die pogingen vaak teleurstelling baren dan late men zich hierdoor niet te spoedig ontmoedigen; betere waardeering van an-dermans standpunt, het ten offer brengen van direkte voordeden aan grootere, maar verder afgelegen, bedrijfsbelangen zijn dingen die men niet in een korte spanne tijds uit den grond kan stampen;

daarvoor is aan beide zijden noodig herziening van verouderde denk-beelden, de groei van nieuw inzicht, de opening van nieuwe gezichts-punten en dat alles komt niet ineens.

De vruchten van het bemiddelingswerk zullen daardoor vaak moeilijk herkenbaar blijven en het bloote feit, dat het aantal ge-schillen aanvankelijk niet merkbaar afneemt, behoeft allerminst tot de gevolgtrekking te leiden, dat de verzoeningspogingen toch niets uitwerken.

En niet genoeg kan gewaarschuwd worden tegen de verklaar-bare doch m. i. zeer bedenkelijke konklusie dat, waar de

bemidde-ling geen zichtbare resultaten oplevert, het gezag der bemiddebemidde-lings- bemiddelings-organen moet worden versterkt door de bemiddeling vast te kop-pelen aan vormen van indirekte Overheidspressie op partijen.

Erkent de Indische Regeering dat het Haar plicht is mede te werken tot het aankweeken eener goede verstandhouding tusschen Kapitaal en Arbeid in deze kolonie, dan is n. m. m. een proeve met vrije bemiddeling volgens de hoogeraangegeven grondslagen de juiste weg.

Zij neme die proef echter zuiver, dus zonder pressie — recht-streeksch of zijdelingsch in welke vorm ook — of Zij beginne er in het geheel niet mede.

Resumeerende kom ik dus voor Indië tot vrijwillige bemiddeling junkto vrijwillige arbitrage, middels Overheidsorganen, op zuiver konciliatieve basis, met behoud van stakings- en uitsluitings-vrijheid.

Waar de Indische Regeering nopens het onderhavige vraagstuk bereids het advies heeft gevraagd van de Arbeidskommissie lijkt het mij beter thans niet in een gedetailleerde uitwerking dezer grond-slagen te treden, de voorstellen dier kommissie af te wachten en die t. z. t. te toetsen aan de hier ontvouwde denkbeelden.

Weltevreden, Juli 1921.

door

CIVIS GERMANUS I

Hetgeen mij aanleiding geeft tot deze beschouwingen is de lec-tuur van een opstel getiteld „Duitschland en de problemen van den Stillen Oceaan" in No. 3 van Koloniale Studiën. De quasi-objec-tiviteit van den schrijver komt neer op een eenzijdig duitsch natio-nalistisch standpunt, dat misschien in Europa zelf zijn reden van bestaan heeft. Immers het beperkte nationalisme wordt daar inge-geven door een belangenstrijd van buren, die voortdurend bang zijn voor elkaar's machtsfeer, zoodat het kleine, arme West-Europa voortleeft in een atmosfeer van haat, wantrouwen en politieke ins trigue. De echte vaderlander schijnt het tegenwoordige aldaar al-zijn plicht te beschouwen van al-zijn gezindheid in deze richting in woord en schrift te getuigen. Men kan ook op het standpunt staan, dat een voortgaan in deze richting zelfmoord beteekent, en dat het zaak is zich niet langer vast te klampen aan een glorie van gisteren en de dooden hun dooden te laten begraven. Dan zoude men meer Europeesch dan nationaal moeten voelen, in het bewustzijn, dat de europeesche belangen moeten staan boven die van een kleine groep, die een onderdeel vormt van de europeesche statengemeen-schap. Lang voordat ooit een staatsman, zooals Napoleon, Grey en Wilson, de groote beteekenis van een politieke en economische samensmelting van Europa heeft erkend, heeft de natuur haar machtwoord gesproken: dynastieke belangen, niet natuurlijke oorzaken schiepen de politieke grenzen van West-Europa.

Econo-misch was en is Europa een eenheid, die door den oorlog danig is verstoord en die thans de beste hoofden in alle europeesche landen zich beijveren te herstellen.

Hetgeen tot de catastrofe van onze dagen heeft geleid, was het opkomen van een jonge mogendheid tot ongekenden politieken en economischen invloed binnen enkele tientallen van jaren. Deze

in-vloed werkte storend op de bestaande europeesche machtsverhou-dingen, zoodat, als door een natuurwet, de opgehoopte krachten op elkaar losbraken, en hetgeen de vlijt van generaties had op gebouwd in korten tijd werd vernield. Vol berouw staat thans Europa voor de puinhoopen van dit gevolg van oude staatsmanswijsheid. Indien het inprenten van nationalisme, vijand van echte vaderlandslief-de, alleen ten koste van zooveel ellende en nood plaats heeft, dan wordt het tijd dit nationalisme te bevechten. Dat is het stand-punt van millioenen in alle landen. Is het wonder dat in het aange-zicht van zooveel verkeerdheden velen, en niet de slechtsten, nieuwe leuzen op hun vaandels hebben geschreven, dat sommigen het com-munisme als godsdienstigen eisch in hun geloofsbelijdenis hebben opgenomen en met een heilig vuur daarvoor strijden, hetgeen alleen de tijdelijke successen van dat communisme verklaart? Dat ande-ren met afkeer van de diplomatie van gisteande-ren spreken en de stel-ling verdedigen, dat, evengoed als de groote koopman in zijn zaken eerlijk en rechtuit moet zijn, wil hij vertrouwen winnen en behou-den, zoo ook de volkeren onderling zich totprincipesmoetenbekee-ren, welke een einde maken aan de onwaardige methodes van thans,

waar elk gezant en consul, persoonlijke uitzonderingen daargelaten, zich als betaald spion zijner regeering voelt. De echte politicus en diplomaat glimlacht over den ideoloog, die hierin verandering wenscht te brengen. Dat in onze tijden groote geesten en hoogstaan-de mannen als Grey en Wilson haat oogsten, is hoogstaan-derhalve duihoogstaan-delijk.

Hun grootsche bedoelingen stuiten op het bekrompen nationalis-me een de daarnationalis-mede gemoeide belangen der volkeren af. Het cynis-me van den echten „diplomaat" beheerscht alles, het is steeds be-reid als getrouwe dienaar van den moloch „nationalisme" alles te vertrappen, dat zich in den weg plaatst. Het aggressieve nationa-lisme, zooals het in het Pruisen van gisteren op den spits werd ge-dreven en hoogtij vierde, hield als eerste staatsmanswijsheid alles in den knel dat schijnbaar of werkelijk van de voorgeschreven ge-zindheid en het voorgeschreven gedrag afweek. De onvrijheid in Pruissen-Duitschland werd alleen openbaar aan dengene, die in andere westersche landen had geleefd en vergelijkingen kon maken.

De gezeten burger voelde zich nogal goed bij het toezicht, dat de overheid zich over zijn doen en laten vanaf de wieg tot aan het graf aanmatigde. Anders was het met de opkomende massa, die voort-durend met haar aspiraties tegen de duizend wetten en

voorschrif-ten van den politie-staat aanbotste. Daardoor ontstond de atmos-feer van de revolutie, die reeds lang vóór den oorlog bestond en als logisch gevolg van den verloren oorlog uitbrak. De geschiedenis zal het later duidelijk aantoonen dat het bloed der duitsche soldaten gezamenlijk met dat van hun overwinnaars gevloeid is voor de be-vrijding van een haast middeneeuwsche slavernij in den vorm van den „Polizei- und Militaerstaat", welke de massa in banden hield en haar voor dynastieke of eenzijdig nationale doeleinden tot haar werktuig maakte tegen buren en medemenschen, met wien natuur en geographische noodzaak haar dwingen zijde aan zijde te leven en voor de toekomst van Europa te werken en te strijden.

Het geschiedkundig gebeuren van onze dagen heeft zijn oordeel geveld; de wereldgeschiedenis is weer eens het wereldgericht ge-weest. Men heeft dus eenvoudig de reactie als natuurlijk gevolg der actie te accepteeren en moet pogen, in het vervolg den stroom van het volkerenleven dusdanig te leiden, dat hij trotsch en krach-tig in een breeder bed kan heenvloeien, zonder kwaad te doen. Men moet dus dieper graven en verder dan tot dusverre, wil men hierin slagen. Het heeft ook weinig nut, om de groote dooden van giste-ren te hulp te roepen. Laat hen uitrusten van hun werk en hun taak, die hun voor hun dag gegeven was. Wel roepen wanhopige lieden geregeld aan het graf te Friedrichsruh: „Bismark, kom." Maar hij hoort hen niet. Het heden eischt geen Bismarks, maar mannen met andere eigenschappen. Hun werktuig mag niet het zwaard zijn maar zij moeten de spade en het woord kunnen gebruiken.

Woord en werk moeten de wonden heelen, die zich de menschheid in overmoed en weelde geslagen heeft.

II

De bewoonde wereld bevindt zich in een stadium van omwente-ling. De oorlog heeft dezen toestand duidelijker laten uitkomen, hij is misschien als een plaatselijke uiting te beschouwen van het tot paroxysme gestegen wereldkwaad: de geboorte van het individu.

Rome werd slechts door Rome bedwongen. De ruwe, ongeciviliseer-de Germaan leerongeciviliseer-de van ongeciviliseer-den overheerschenongeciviliseer-den Romein wat recht, tucht, orde voor de samenleving beteekende. Hieruit smeedde hij de wapens, waarmede het hem gelukte zich op een goeden dag van den leermeester te ontdoen. Maar de roede, die hem opvoedde, heeft

hij behouden en ook heden, na tweeduizend jaren, nog niet door

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN