• No results found

CULTUUR-HULPBANK VOOR NEDERLANSCH-INDIE

Den 3 Augustus is te Batavia opgericht de Cultuur-Hulpbank voor Neder-landsen-Indië.

In art. 3 der Statuten is het doel omschreven als volgt:

„De vennootschap heeft ten doel het instandhouden van de cultuur in Ne-derlandsen-Indië door het verleenen van credieten aan cultuurondernemingen

„gedreven in Nederlandsch-Indië, door aankoop zoo noodig van derzelver be-zittingen om deze te gelegener tijd wederom te verkoopen, en voorts door

„alle wettige middelen die nuttig en noodig blijken, een en ander op de wijze

„en voorwaarden door den Raad van Commissarissen in een Reglement te

be-„palen".

De Cultuur-Hulpbank zal dezen steun verleenen, wanneer en zoolang de Javasche Bank bereid is daartoe gelden te harer beschikking te stellen en wan-neer de Regeering zich jegens haar voor verliezen aanprakelijk stelt.

Aandeelhouders zijn de Nederlandsche Handelmaatschappij, de N. I. Han-delsbank en de N. I. Escompto.

Commissarissen zijn de vertegenwoordigers dezer drie banken en de verte-genwoordigers van de firma's Tiedeman en van Kerchem, John Peet & Co.

en Geo Wehry. Het kapitaal is een millioen gulden. De Regeering stelt zich garant voor vijf millioen.

De Cultuur-Hulpbank bestaat nog te kort en er is nog te weinig bekend van hare werkwijze om te kunnen aangeven, welk soort van ondernemingen zal worden gesteund.

De thee- en rubberondernemingen zullen wel het eerst voor steun in aanmer-king komen, omdat de producten ervan het sterkst in prijs zijn gedaald en wel in zoodanige mate, dat voor vele goede ondernemingen de verkoopsprijs lager is dan de kostprijs. Er zijn verder vele jonge rubberondernemingen, die juist in 1920-1921 in productie begonnen te komen en door de lage prijzen zich de inkomsten, waarop ze hadden gerekend, zagen ontgaan, zoodat zij thans zon-der werkkapitaal zitten. In normale tijden zouden zulke onzon-dernemingen bij de banken, die gewoonlijk als credietgevers van cultuurondernemingen optre-den, terecht kunnen, doch nu de aanvragen om credieten zoo groot zijn is het voor de banken niet mogelijk aan al deze aanvragen te voldoen, zonder tegen-over de groote risico's, die zij zouden loopen, ook zeer zware voorwaarden aan het crediet te verbinden.

De bedoeling van de oprichters van de Cultuur-Hulpbank nu is om op minder zware voorwaarden crediet te geven aan ondernemingen, die onder normale omstandigheden levensvatbaar zouden kunnen geacht worden.

De voornaamste faciliteiten van de Cultuurbank zijn de volgende:

1. Aan den houder van het buiten werking te stellen oude consignatiecon-tract kan worden toegestaan zich met den verkoop van het product te blijven belasten tegen een zekere nader overeen te komen retourcommis-sie aan de Hulpbank.

2. Kan de onderneming zich vrijmaken, zoodat zij haar schuld aan de Cul-tuur-Hulpbank kan afbetalen, dan is het de bedoeling, dat de onderne-ming dan ook wordt „losgelaten".

Daartegenover staat, dat de Cultuur-Hulpbank, zoolang de onderneming bij haar crediet heeft, eerste hypotheek op de onroerende goederen der onderne-ming moet kunnen verkrijgen; indien er reeds hypotheken of schuldeischers zijn, wordt verlangd dat deze hun vorderingen (zoowel aflossing als rente) op schorten, totdat het door de hulpbank te verleenen crediet zal zijn afgeloopen*

Ook bij gedwongen verkoop van de onderneming gaat de Hulpbank in ieder geval voor, met het totaal bedrag harer vordering.

De Hulpbank is dus wel belangrijk gemakkelijker in haar voorwaarden, dan de gewone banken kunnen zijn. De groote moeilijkheid voor de Hulpbank zal intusschen zijn de beslissing, wat men „een onder normale omstandigheden levensvatbare onderneming" moet noemen. Voor oudere theeondernemingen kan zij nog eenig houvast hebben aan de vroeger behaalde resultaten, de vroe-ger bereikte kwaliteit en den verkoopsprijs van de theeën en de vroevroe-gere kost-prijzen. De toekomst van de rubberondernemingen is veel moeilijker te be-oordeelen. Tot voor kort waren de rubberprijzen wel zoo voldoende, dat men bij een kostprijs van / 1.20 per KG. nog winst maakte, zoowel op Java als op Sumatra.

Welke opbrengst moet men nu voor de toekomst voor een KG. rubber aan-nemen? Welke vooruitgang op technisch gebied, productievermeerdering door selectie en andere maatregelen, en dientengevolge verlaging van kostprijs, mag men bereikbaar achten? Ieder geval zal op zichzelf beoordeeld dienen te worden en behalve de kostprijs zullen ook de andere factoren, ligging, werk-volkvoorziening, klimaat, de vorm van het beheer, belangrijke punten van overweging vormen. De Hulpbank zal wel blijken geen liefdadigheidsinstel-ling te zijn. Al mag zij zich, dank zij de Regeeringsgarantie die uit overwe-gingen van algemeen belang werd toegestaan, minder voordeel voor zichzelf willen behalen dan bij de gewone credietgevers geschiedt, toch zal het niet de bedoeling mogen zijn ongezonde toestanden te bestendigen. Iedere insider weet, dat de thee- en de rubbercultuur nog ver, zeer ver, verwijderd zijn van het stadium, waarin bijv. suiker en Deli-tabak nu verkeeren. Zoowel op het gebied van de cultuur zelve, als van het beheer en de wijze van verkoop van het product valt nog zeer veel te verbeteren. De prikkel tot verbetering van het bïdrijf, die altijd het gelukkige gevolg is van slechte tijden, mag niet worden weggenomen door philanthropische motieven bij de credietverleening.

Aan ongezonde toestanden zal een einde gemaakt moeten worden en er zullen zeker ondernemingen zijn, die nu eindelijk eens zullen moeten ophouden met goed geld naar kwaad geld te gooien.

Wanneer dat goed voor oogen wordt gehouden, kan de Hulpbank een nuttige instelling blijken te zijn, waardoor tijdelijk zwakke ondernemingen op gezonde, zakelijke basis worden geholpen, zonder dat zij hunne onafhankelijkheid be-hoeven te verliezen.

DE FINANCIËELE TOESTAND VAN NED.-1NDIË Rede van den wd. directeur van financiën, den heer Wellenstein, gehouden in den

Volksraad, den 22slen Juli 1921.

Mijnheer de Voorzitter! Door de Regeering aangewezen om als Haar gemach-tigde Haar financiëele politiek en de lilde Af deeling van de begrooting voor 1922 in dit Collega nader toe te lichten en voor zoover de heeren het onder el-kander nog niet eens zijn geworden, verder te verdedigen, zij het mij als zoo-danig in de eerste plaats vergund een woord van dank te richten tot de leden van dezen Raad, die nopens het financiëele vraagstuk en hetgeen daarmede ver-band houdt van hun gevoelens en meeningen hebben doen blijken. Al kan de Regeering zich niet in alle opzichten met de verkondigde meeningen vereeni-gen, het is en blijft voor Haar uiteraard van onschatbaren steun, wanneer Zij Haar denkbeelden aan die uit Uw Raad kan toetsen en zoodoende zichzelf meerdere zekerheid kan verwerven over de waarde van eigen inzichten.

Alvorens nu de verschillende sprekers te beantwoorden over de door hen te berde gebrachte beschouwingen, zij het mij in de eerste plaats vergund een kort overzicht te geven van den huidigen economischen toestand en wel omdat zonder zoodanig overzicht — naar mijn meening — alle financiëele beschou-wingen en reëelen ondergrond missen en in de tegenwoordige omstandigheden, waarover de meeningen sterk uiteenloopen, het financiëele debat tot onvrucht-baarheid zou zijn gedoemd.

Slechts wanneer op dit punt de meeningen tot klaarheid zijn gekomen, kun-nen van het overleg resultaten worden verwacht. Een Regeering toch, welke Haar financiëele politiek zou sturen op een anderen dan op een economischen koers, zou zijn als een schip hetwelk, zonder eigen kracht, stuurloos drijft. Zoo-danig schip moge dan bij gunstige tij en gunstigen wind den indruk wekken van eigen en doelbewuste beweging, de eerste rimpels van naderend ruw weer zijn dan doorgaans al voldoende om het gemis aan een economisch compas voel-baar te maken.

Ook om andere reden schijnt mij zoodanig economisch overzicht onont-beerlijk.

In de wisselvallige verhoudingen van tegenwoordig volgen tijden van hoog gespannen verwachtingen op die van groote neerslachtigheid. Die stemmingen werken door in het publieke leven en een Regeering, welke Haar beleid met die oogenblikkclijke stemmingen in overeenstemming zou brengen, zou zeer wei-nig blijvend ten goede kunnen uitrichten.

het algemeen en zeker op Java eerst in een later stadium tot afsterving ge-doemd, dan die industrieën in andere landen. Op dit punt wijzen verder de verhoudingen er op, dat die industrieën in zeer vele opzichten wat haar orga-nisatie betreft nog verkeeren in een eerste stadium van ontwikkeling. Eenige déconfitures, welke gedurende de laatste maanden hebben plaats gehad, wijzen op zeer gebrekkige financierings-methoden, om hetgeen in deze gebeurd is zachtkens weder te geven. Anderzijds zijn noch verkoop, noch de detailhandel, zoodanig gecentraliseerd en georganiseerd, dat beide industriën in deze richting niet een zeer groote kracht achter de hand hebben, welke kracht aangewend zou kunnen worden om met minder vrees en minder gelatenheid den tegenwoordigen toestand onder de oogen te zien.

Voor twee andere producten van den grooten landbouw, de kina en de Su-matra-tabak, is het vooruitzicht voorshands gunstig gebleken. Wel zal de kina in komende jaren waarschijnlijk niet kunnen rekenen op de hooge prijzen van de laatste tijden, omdat het areaal zoowel hier te lande als in andere landen een gestadige uitbreiding heeft ondergaan, doch verwacht mag worden, dat de voortbrenging van dit product nog over een ruime periode loonend zal blijven, althans wanneer de bestaande aansluiting van kinaproducenten zich weet té handhaven en de producenten niet door een onderling moordende concurrentie zichzelf aan het bonvouloir van kinine-fabrikanten overleveren.

Voor de Java-tabak is, evenals voor de koffie, het vooruitzicht thans weinig gunstig, maar de accijnzen en belastingen, in verschillende landen op die pro-ducten gelegd, zullen nog zeer veel verhoogd moeten worden, voordat die beide industrieën in absoluten zin tot een voortdurende onrentabiliteit zouden zijn gedoemd.

Thans een enkel woord over de suiker, waarbij ik op den voorgrond wensch te stellen, dat de zoogenaamde trust, de V. J. S. P., het in haar hand heeft gehad om ongeveer i/4 van den oogst van 1921 verkocht te hebben op basis van ruim vier maal den kostprijs. Kostprijs 1921 had dus ten volle gedekt kun-nen zijn. Zulks is niet geschied; het is echter niet aan mij, en ook allerminst mijn bedoeling, om op dit punt critiek uit te oefenen; wel echter om er, tot goed begrip van zaken, op te wijzen, dat de moeilijkheden, welke thans in'vele kringen gevreesd worden, grootendeels te danken zijn aan overspeculatie.

Daarbij is dan tevens te vermelden, dat het intrekken van z.g. consumptie-credieten, het eerst door de Amerikaansche banken, mede van grooten invloed is geweest op den val van de suikerprijzen. Op dit punt dus in verschillende opzichten nieuwe toestanden, waaraan de handel in dit product zich zal heb-ben aan te passen, vóór dat de toestand normaal kan worden geacht.De suiker-industrie heeft echter hier te lande nog een buitengewone groote kracht ach-ter de hand, want hoe hoog men ook de technische samenwerking en tech-nische organisatie van het suikerbedrijf moge aanslaan, even zeker is het, dat haar verkoop-organisatie het stadium der kinderjaren nog niet te boven is.

Terwijl toch wat de productie betreft gewezen kan worden op een organisatie en wetenschappelijken opzet, door middel van de proefstations, waardoor de rietsuiker-industrie hier te lande een technischen voorsprong heeft weten te krijgen van jaren en jaren op die van andere landen, ziet men aan den anderen kant den verkoop nog geregeld op een manier, die meer doet denken aan den

In deze passen noch pessimisme noch optimisme, slechts een gepast zelfver-trouwen — of zooals de heer Houtsma het uitdrukte een gezond optimisme, waarbij ik dan den nadruk zou willen leggen op het woord gezond — steunende op een voortdurende en nauwgezette bestudeering van het economische feiten-materiaal, kan in deze het juiste richtsnoer geven.

Mijnheer de Voorzitter! Volmondig moet in de eerste plaats worden toege-geven, dat de economische toestand op het oogenblik aanmerkelijk minder gunstig is dan een jaar geleden en dat uit dien toestand op financieel gebied voor de Regeering zeer groote moeilijkheden voortvloeien. Maar alvorens op dit punt de meest sombere gedachten te laten overheerschen — zooals de heer 's Jacob zulks doet — moet goed worden nagegaan of die toestand nu werke-lijk zoodanig is, dat voor zulk een groote somberheid de noodige redenen be-staan. Die vraag, Mijnheer de Voorzitter, meen ik voorshands en op de gronden welke ik daarvoor zal aanvoeren, ontkennend te moeten beantwoorden.

Er is zeer zeker op vele punten een malaise te constateeren, op andere pun-ten doen zich groote moeilijkheden voor. Noch die malaise, noch die moeilijk-heden wijzen er echter op, dat wij voor deze gewesten aan den vooravond staan van een periode van economisch verval.

Neem ik dan in de eerste plaats van onze industriën, de mijnbouwindustrie, dan treft wel het allermeest het — niettegenstaande een prijsdaling voor som-mige producten — bij voortduring schitterende perspectief der aardoliewin-ning, een perspectief, dat helaas in de vele critische beschouwingen betreffen-de betreffen-den toestand van 's Lands financiën meestal geheel buiten aanmerking is gelaten. Zooals het zich thans laat beoordeelen zal die gunstige toestand zich nog vele jaren onverzwakt kunnen handhaven om de zeer eenvoudige reden, dat de producten van die industrie in het huidige stadium der techniek behoo-ren tot de allereerste levensbehoeften van alle cultuurvolken.

Neem ik onze kolenwinning, welke nog in een eerste stadium van ontwik-keling verkeert, dan zal voor dit belangrijke gedeelte van het economisch leven toch bezwaarlijk van een scherpe crisis gesproken kunnen worden. De tinmij-nen geven aanmerkelijk minder goede resultaten dan gewoonlijk; dit is zeker heel onaangenaam, vooral voor den Directeur van Financiën, maar angstwek-kend toch allerminst. Wanneer ik nu verder nog eens de aandacht vestig op den gedurende de laatste jaren wetenschappelijk geconstateerden mineralen-rijkdom, zoo omvangrijk als men zich die nog maar weinige jaren geleden niet zou durven droomen, dan is men naar mijn meening wel gerechtigd, de toe-komst, wat de winning van delfstoffen betreft, rustig tegemoet te gaan.

Ik kom thans tot de groote landbouwindustrie en wil daarbij beginnen met twee producten, waarvoor het vooruitzicht tijdelijk minder gunstig is, namelijk thee en rubber. Maar ook op dit punt is, naar mijn meening, het vooruitzicht werkelijk niet zoo bovenmatig somber als men veelal hoort verkondigen. Of men nu in deze te doen heeft met een overproductie dan wel met een onder-consumptie, oorzaken welke, wat hun invloed op de prijsvorming betreft, vrijwel hetzelfde zijn, zeker is het, dat, wat het kostprijzenvraagstuk aangaat, beide producten hier te lande in betrekkelijk gunstigen toestand verkeeren.

Bij vermindering van consumptie is de Nederlandsch-Indische industrie over

padi- of copra-verkoop door de bevolking in de binnenlanden, waar de pro-ducent zich bijna blindelings op den opkoopagent verlaat, dan aan een mo-derne organisatie, welke den geheelen weg van producent tot consument beheerscht.

Niettegenstaande in alle landen om ons heen de suiker verhandeld wordt en verhandeld blijft worden tegen detailprijzen, welke een zeer loonenden verkoop van de Java producten mogelijk maken, wacht de trust „en grand seigneur" gedurende eenige maanden tevergeefs op behoorlijke biedingen. Ik zal op die aangelegenheid niet verder ingaan, maar ik moet er in dit verband toch tevens op wijzen, dat de suiker-industrie gedurende de laatste jaren zeer groote reserves heeft kunnen verzamelen en ook verzameld heeft, hetgeen voor de toekomst uiteraard van doorslaggevende beteekenis is.

Ten aanzien van verschillende uitvoer-producten van den Inlandschen landbouw — copra, peper, kapok en tapioca — moge in herinnering gebracht worden, dat wel is waar de uitgevoerde hoeveelheden in de reeds afgeloopen maanden van dit jaar een belangrijken achteruitgang hebben getoond, doch dat de marktprijzen voor deze producten thans weder een peil hebben bereikt dat weinig van dat van 1914 verschilt, zoodat ook bij de beschouwing van deze zoo belangrijke factoren voor de welvaart voorshands geen grond be-staat, bijzonder pessimistische verwachtingen te koesteren.

Beschouwt men nu voor een oogenblik de productie in de Inlandsche maat-schappij dan is ook daar een economische opleving in verschillende opzichten merkbaar. De verschillende maatregelen, welke gedurende de laatste 10 a 15 jaren genomen zijn om het economische peil der bevolking te verheffen,

be-ginnen vruchten af te werpen. De Regeering vond in deze een ruim veld ter bearbeiding en al gaat het rijpen van de vruchten langzaam/zeer veel langza-mer dan men het in het belang van de bevolking zelve wel zou wenschen, de teekenen van vooruitgang zijn onmiskenbaar. De economische behoeften, wel-ke in de Inlandsche maatschappij worden gevoeld en welwel-ke in vroeger jaren hebben gevoerd tot de oprichting van de Sarikat dagang Islam, hebben ook in die maatschappij doorgewerkt. Wel is zeer spoedig het economische motief van die oprichting door politieke motieven op den achtergrond gedrongen, en is van een krachtige samenwerking op economisch gebied nog weinig sprake, doch ook op dit punt is vooruitgang onmiskenbaar. AI is dan ook die economi-sche samenwerking nog niet voldoende krachtig om zonder een voortdurende regeling en steun van Regeeringswege, op gebied van credietverschaffing e. a.

een krachtigen en bloeienden wasdom te bereiken, toch zijn er ook in deze tee-kenen, welke tot tevredenheid stemmen.

Ik zou ten slotte nog willen wijzen op de zeer krachtige positie van de bank-instellingen hier te lande, verder op een credit saldo in rekening courant van particulieren bij de Javasche Bank op 18 dezer van 129 millioen, zulks niette-genstaande die groote kassaldi en nietteniette-genstaande de Regeering voor vlot-tende schuld hier te lande op een bedrag van 202.5 millioen de hand heeft gelegd, cijfers, welke eenige jaren geleden eenvoudig ondenkbaar werden geacht.

Ik memoreer ten slotte nog de hoeveelheid ingevoerde goederen en het spoorwegvervoer, welke — althans voor de eerste vier maanden van dit jaar,

waarover de cijfers bekend zijn — een steeds stijgende handelsbeweging uit-wijzen. Wel zijn er teekenen, welke aanduiden dat wij ook in deze een hoogtepunt gehad hebben, maar samenvattende geloof ik niet, dat er werkelijk steekhoudende argumenten zijn om thans reeds van het Regeeringsbeleid aanpassing te eischen aan een langdurige periode van economisch verval.

Voor zoodanige periode bestaat op het oogenblik niet veel grond, ware het reeds alleen om de zeer eenvoudige en weinig gecompliceerde economische toestanden en verhoudingen welke op alle gebied overheerschen en allerwege en in alle opzichten voor zeer aanmerkelijke verbetering vatbaar zijn. Wel hebben wij topprijzen gehad voor suiker, rubber en thee, wij hebben ook prijzen gehad voor kains-kains, en andere importartikelen, maar dat de top-prijzen thans tot het verleden behooren, is nog allerminst een reden om voor deze gewesten een economische inzinking als onafwendbaar te beschouwen en voor het financieele perspectief dient met dezen toestand in alle opzichten de noodige rekening gehouden.

Mijnheer de Voorzitter! Uit het vorenstaande mag natuurlijk allerminst geconcludeerd worden, dat naar mijn meening de tegenwoordige toestand niet

Mijnheer de Voorzitter! Uit het vorenstaande mag natuurlijk allerminst geconcludeerd worden, dat naar mijn meening de tegenwoordige toestand niet

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN