• No results found

Van versoberen naar toerusten

De eurocrisis en de soevereiniteitsparadox

6.2 Van versoberen naar toerusten

De Europese verzorgingsstaat staat onder druk; deze biedt niet langer een adequaat antwoord op hedendaagse risico’s die samen-hangen met flexibele arbeidsverhoudingen, de veranderde gezins-samenstelling, de massale arbeidsdeelname van vrouwen, de ster-kere internationale concurrentie, de vergrijzing en technologische ontwikkelingen. In het debat over de ‘nieuwe crisis’ in de Europese verzorgingsstaten staan al langer twee benaderingen tegenover elkaar: de versoberingsagenda en de toerustingsagenda. In de ver-soberingsbenadering wordt sociaal beleid gezien als een vraagstuk van collectieve kosten en herverdeling. Het gaat om een cocktail van begrotingsdiscipline, kostenbeheersing, eigen verantwoor delijkheid van burgers en het bevorderen van werkgelegenheidsgroei door financiële prikkels. De beleidstheorie achter de versoberings agenda grijpt terug op de Amerikaanse econoom Arthur M. Okun, die in 1975 sprak over een big trade­off tussen economische efficiency en sociale rechtvaardigheid.2 Meer van het een is minder van het ander. Ingrijpende sociale versoberingen, met als gevolg grotere ongelijkheid, worden gezien als onvermijdelijk in perioden van intensieve economische internationalisering.

Het basisidee achter de toerustingsagenda is dat een sterke verzor-gingsstaat, juist bij een teruglopende beroepsbevolking, imperatief is. Het niet bestrijden van armoede en inactiviteit, zeker als die van generatie op generatie worden overgegeven, leidt tot een enorme verspilling van menselijk kapitaal. Zonder gerichte ondersteuning van gezinnen zal de voor onze economie noodzakelijke hogere

2 A.M. Okun, Equality and Efficiency: The Big Trade off, Washington, DC: The Brookings Institution 1975.

arbeidsdeelname van vrouwen niet gerealiseerd kunnen worden.

Als we niet regelen dat mensen een leven lang kunnen blijven wer-ken, zullen de kosten van de vergrijzing verder oplopen. Een open kenniseconomie, met sterk veranderende samenlevingsvormen en arbeidsmarktpatronen, in een wereld van steeds intensievere inter-nationale concurrentie vergt ander – meer actief – sociaal beleid.

Nieuwe sociale risico’s – snel verouderde kennis en vaardigheden, onvoorspelbare flexibele arbeidsrelaties en beperkte mogelijk heden om arbeid en zorg te combineren – treffen vooral laagopgeleide werknemers, jongeren, werkende vrouwen en gezinnen met kleine kinderen. Naarmate sociale achterstand toeneemt, nemen de moge-lijkheden van kwetsbare gezinnen om in de toekomst van hun kin-deren te investeren af, met als gevolg een achterblijvende sociale en cognitieve ontwikkeling van hun kinderen, hogere schooluitval en problemen met het vinden van werk op latere leeftijd.

Door de hele levensloop van mensen in ogenschouw te nemen is het mogelijk om de complexe zorgvraag van kinderen, ouderen en andere groepen te identificeren, en zo duurzame arbeidsdeelname en -productiviteit te bevorderen. Een dergelijk sociaal beleid is een

‘productieve factor’ van formaat.3 Maar een toerustingsagenda is natuurlijk niet goedkoop. Er gaan jaren overheen voordat dergelijke investeringen hun vruchten afwerpen. Het is evenwel een illusie om te menen dat een versoberingsagenda een koopje is. Vroegtijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid verkleinen de levenskansen op latere leeftijd enorm en beperken daarmee toekomstig econo-misch potentieel. Langdurige werkloosheid gaat makkelijk over in permanente uitsluiting van arbeidsdeelname, met grote negatieve

3 A. Hemerijck, Changing Welfare States, Oxford: Oxford University Press 2013. Euro-pean Commission, ‘Towards Social Investment for Growth and Cohesion – including implementing the European Social Fund 2014-2020’, Communication from the Com­

mission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions (COM(2013) 83 final) Brussel 2013.

gevolgen voor individuen en gezinnen en ook voor de houdbaarheid van openbare financiën.4

De overlevingskansen van Europese verzorgingsstaten zijn funda-menteel afhankelijk van een duurzaam hoge arbeidsdeelname. De belangrijkste drijfveer achter het macro-economische succes in Europa in het decennium vóór de huidige crisis was gelegen in een stijgende arbeidsparticipatie. Deze was vooral toe te schrijven aan de spectaculaire groei in de arbeidsparticipatie van vrouwen. Nog steeds vormt het grootste reservoir van onderbenut arbeidsaanbod dat van vrouwen, ook in Nederland (vanwege de hoge deeltijd-component), naast die van niet-westerse migranten en oudere werk-nemers. Succesvol toerustingsbeleid hangt daarmee in hoge mate af van de manier waarop vrouwen (en mannen) in staat worden gesteld om de spanning op te heffen tussen het opbouwen van een loopbaan en de wens om een gezin te vormen. Voor werkende ouders met klei-ne kinderen is betaalbare en kwalitatief hoogstaande kinderopvang een sine qua non. Ook hebben gezinnen behoefte aan flexibiliteit in arbeidsrelaties, met verlofregelingen die niet nadelig uitpakken in de sfeer van carrièrepaden, sociale zekerheid en pensioenen.

Moderne economische wendbaarheid veronderstelt weerbare werk-nemers en burgers. De door het kabinet-Rutte/Asscher voor gestane korting op de kinderopvang zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een structureel lagere participatie van Nederlandse hoogproduc-tieve vrouwen. Vrijwel overal in Europa ligt de arbeidsdeelname van hoger opgeleiden boven de 80%, terwijl lager opgeleiden on-der de 40% scoren. Het leervermogen van kinon-deren en jongeren moet alleen al daarom maximaal worden benut. Dat gaat verder dan alleen goed onderwijs; ook kwalitatief hoogstaande en breed toegankelijke voor - , tussen- en naschoolse voorzieningen dragen daaraan bij. Uit opinieonderzoeken blijkt dat jonge paren overal in Europa iets meer dan twee kinderen willen opvoeden. Alleen in

4 OECD, Growing Unequal, Parijs: OECD 2008.

de Scandinavische landen komt die wens ongeveer uit. In Spanje en Italië, toch landen die bekendstaan als kindvriendelijk, is dat bij lange na niet het geval. Het lage aantal geboorten in die lan-den heeft meerdere relan-denen: de arbeidsmarkt zit zodanig op slot dat jongeren alleen flexibele contracten krijgen aangeboden, en ten slotte bestaat er nauwelijks kinderopvang en formele ouderenzorg.

Spaanse en Italiaanse jongeren geven aan dat ze pas kinderen wil-len krijgen als één van de partners een vaste baan heeft, en dankzij voorbehoed middelen kunnen ze de vervulling van hun kinderwens ook daadwerkelijk uitstellen, hetgeen ook wel leidt tot afstel. Ook in Nederland daalt thans het geboortecijfer als gevolg van de econo-mische crisis. Bij elkaar leiden deze factoren ertoe dat er een groot maatschappelijk probleem dreigt te ontstaan. Er worden te weinig kinderen geboren, en in de kinderen die wel ter wereld komen wordt door de samenleving weinig geïnvesteerd, waardoor uiteindelijk het economische draagvlak voor het onderhoud van een al maar ouder wordende bevolking verder wordt ondermijnd.5 Met andere woor-den: houdbaar pensioneren is in kinderen investeren. Een krachtig anti-armoedebeleid blijft uiteraard geboden. Zelfs in verzorgings-staten met de beste toerustings infrastructuur blijft het noodzakelijk om onder sociale investeringen een strak vangnet te spannen dat minimale inkomensbescherming garandeert!6

6.3 EMU-ontwerpfouten en de intergouvernementele wending