• No results found

Uitstroom van kortdurende verblijven

Afbeelding 33. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1650 tot en met 1663 Lichtgrijs: verhuurder/schilder Donkergrijs: schilder De nummers in de afbeeldingen verwijzen

9 Verblijfsduur in Rome

9.3 Uitstroom van kortdurende verblijven

In deze paragraaf analyseer zoek ik naar de oorzaak van het grote aantal korte verblijven dat uit de vorige twee paragrafen naar voren komt. De 196 schilders die maar één jaar in Rome verbleven (zie Tabel 5, 10), is niet alleen te verklaren door een vertekening in de primaire bronnen.326 Te meer omdat de biografische gegevens uit het PAP-archief zijn gecheckt met

entries in ECARTICO- en de RKD-database. Het bevestigt dat veel schilders voor een kortere tijd naar Rome gingen.327

periode / verblijfsduur 1 jaar 1 % 1590-1599 3 0,9 1600-1609 26 8,1 1610-1619 33 10,3 1620-1629 74 23,1 1630-1639 20 6,2 1640-1649 20 6,2 1650-1663 20 6,2 totalen 196 -

Tabel 8. De schilders met een éénjarige verblijfsduur zijn in deze tabel weergegeven. Gekeken is gedureden welk decennium het meeste korte verblijven zijn terug te vinden. De laatste kolom bevat de relatieve percentages die zijn gemeten ten opzichte van de gehele database.

326 Er zijn maar 33 schilders bekend die één of twee jaar in Rome hebben gewoond en waar de plaats van afkomst van bekend is. Tien van hen zijn in de eerste twee jaar na aankomst overleden. Van 11 schilders is geen informatie bekend over de vestigingsplek na Rome. Van 12 schilders is wel een stad bekend na Rome. 11 schilders keren terug naar hun geboortestreek en de twaalfde schilder, Theodoor Rombouts, gaat naar zijn geboortestad via de Italiaanse steden Florence en Pisa. Theodoor Rombouts is een indicatie voor een groep die wel uit Rome wegtrokken, maar nog niet uit Italië. Zij zullen of in andere Italiaanse steden gaan wonen, of al werkende langzaam terugkeren naar de streek van herkomst. Tevens zal een aantal schilders, zoals eerder is benoemd, in Rome zijn overleden en

daardoor lijkt het alsof ze binnen twee jaar uit de stad zijn vertrokken. Deze genoemde hypotheses heb ik geprobeerd te onderzoeken, maar hier kon ik te weinig gegevens over verzamelen om tot conclusies te komen.

327 Persoonsnamen van schilders zijn gecheckt in de databases en er is gekeken hoe mijn data zich verhouden tot die van grotere databases. Van de groep eenjarigen is Alexander Nieuwerveen, Lambert Jacobsz., Nicolaes de Latombe, Jan Snellinck II, alias: Hans Snellinck, Hieronymus van Kessel, alias: Jeroom van Kessel, Valerius Abts, alias: Valere Abts, Wouter Abts, alias: Gautier Apts, Abraham Janssens, Theodoor Rombouts en Simone Ardé gecheckt. Op twee na zijn ze allemaal kort woonachtig in Rome en mijn database lijkt zich relatief goed te verhouden tot de verblijfsduur die algemeen bekend is over de schilders. Deze cross-check is uitgevoerd om te kijken hoe mijn database zich verhoudt tot algemeen bekende gegevens. Het geeft geen uitsluitsel waarom de groep eenjarigen daadwerkelijk zo groot is, omdat de gegevens uit secundaire literatuur eveneens veelal op de Stati delle Anime gestoeld zijn.

104

Een kort verblijf was eerder regel dan uitzondering. Je behoorde namelijk tot 76,6% als je als schilder binnen twee jaar Rome verliet. Het percentage loopt zelfs op tot 84,5% als je binnen drie jaar vertrok. Er is dus sprake van een snel veranderende sociale omgeving in de

Romeinse werkplaatsen. De sociale dynamiek werd gecreëerd, doordat veel nieuwe schilders in Rome onderdak vonden en niet doordat eenzelfde schilder meerdere keren verwisselde van meester, zoals uit secundaire literatuur naar voren komt.328

Het is opmerkelijk dat men zo snel uit de stad vertrok, omdat de kosten van de reis naar Rome in materiële zin hoog waren.329 De reis was, zoals eerder betoogd, een afgewogen

financiële en doelbewuste persoonlijke beslissing. Een snel en ongepland vertrek uit Rome, na de grote materiële investering was niet wenselijk, omdat de schilder een financiële

consequentie heeft moeten dragen. De hoge investeringskosten sluiten uit dat de grote groep van 196 schilders terug gingen naar de streek van herkomst, omdat schilder een financiële consequentie heeft moeten dragen.

Doordat de uitstroom zulke grote aantallen aanneemt, kan het dus niet teleurstellend of beschamend zijn geweest om na een jaar uit Rome te vertrekken. Het vertrek dient niet te worden betiteld als falen. Het tegenovergesteld is waarschijnlijk waar. Het lag in de lijn der verwachting dat men snel terugkeerde. De vraag is waarom trokken de schilders zo snel uit Rome weg?

Een antwoord kan wellicht gevonden worden door de competitieve Romeinse afzetmarkt te bestuderen. Bij aanvang van de 17e eeuw bloeide de Romeinse kunstmarkt.

Schilders verkochten veel werk via handelaren en verkochten hun werk zelf vanuit een aangelegde voorraad schilderijen.330 Daarnaast werden in veel winkels, zoals kapperszaken

en kleermakers schilderijen verkocht.331 Tevens werkten veel jonge en onervaren kunstenaars

voor de anonieme en vrij toegankelijke markt. Daar werden schilderijen vaak voor een klein bedrag van de hand gedaan.332

Het laat zich aanzien dat men naast talent en geluk, grote investeringen diende te maken, wilde men langer in Rome kunnen verblijven. Men had flinke opstartkosten bij het produceren van schilderijen, het produceren van een verkoopvoorraad en men diende te investeren in een sociaal netwerk dat men nodig had om een afzetmarkt te creëren. Schilders konden naar de protectie van een mecenas dingen, maar men maakte weinig kans als

onbewezen schilder. Met deze context in het achterhoofd kozen veel jonge schilders voor het werk in een Zuid-Nederlandse werkplaats.

328 Cavazzini: 2008, p. 4-5. 329 Cavazzini: 2008, p. 57.

330 Cavazzini: 2008, p. 124. In de ateliers werden veel abbozzati, opgezette maar nog niet afgemaakte doeken, gemaakt om ze voor een klant te vervolmaken.

331 Cavazzini: 2008, p. 4-5. 332 Cavazzini: 2008, p. 124-125.

105

Naast het feit dat de schilders jong waren en zij nog dienden bij te leren in de werkplaats van een ervaren schilder, fungeerde de werkplaats als een veilige haven. De

garzone of leerjongen was gevrijwaard van de opstartkosten en het integreren en slagen als

schilder in de Romeinse samenleving. De jonge schilder hoefde niet te integreren, omdat hij veelal met streekgenoten samenwoonde zoals zichtbaar is geworden in de Gephi-

afbeeldingen. Bovendien, was het bewerkstelligen van afdoende opdrachten en inkomsten de verantwoordelijkheid van de leermeester zelf. Niet onbelangrijk voor de garzone was het eten waar de leermeester veelal verantwoordelijk voor was.333 Voor de garzone bood de

werkplaats dus grote voordelen, naast het zich verder bekwamen in het schildersvak.

Ik vroeg mij af of de gemaakte kosten van een garzone buitensporig hoog waren en of het een reden was waarom de schilder zo snel uit Rome wegtrok. Om deze hypothese te testen heb ik naar enkele contracten gekeken, waaronder die van de Antwerpse schilder Balthasar Lauwers. Lauwers liet de fiamengo en landschapschilder Giuseppe Lei optekeken, dat hij zijn leermeester eerlijk en zo goed mogelijk zal dienen.334 Hiervoor kreeg hij 8 giulii

per maand.335 Het was een erg kleine tegemoetkoming.336

Beginnend schilder Antiveduto Grammatica, en vriend van Caravaggio, verdiende een veelvoud aan een garzone, namelijk acht scudi per maand.337 De uitzondering van

Grammatica daargelaten, was het hoge leergeld en de tegemoetkoming niet de standaard. Veelal deed een beginnende leerjongen klusjes in en rondom het huis en betaalde hij de leermeester jaarlijks tussen de 14 en 20 scudi. Als leerling vielen de jaarlijkse bedragen mee. In de genoemde bedragen zal genoeg speelruimte hebben gezeten om een meester naar het budget te kunnen kiezen. Eenmaal aangekomen in Rome en werkende in een atelier, was geld dus niet de voornaamste zorg. Zeker wanneer men in ogenschouw neemt dat de schilders gemiddeld begin tot midden 20 jaar oud waren en men vaak al geld kreeg voor hun deel van de productie.338

De vele voordelen die een kort verblijf in een werkplaats bood en het budgettair kunnen kiezen van een werkplaats, doen vermoeden dat een schilder binnen één of hooguit twee jaar zijn doelen in een Zuid-Nederlandse werkplaats had behaald. De vraag is wat leerden de schilders in deze korte periode van één jaar à twee jaar? Om deze vraag te beantwoorden, kijk ik naar de leeftijd van de leerjongens in combinatie met de Romeinse

333 Cavazzini: 2008, p. 59. 334 Cavazzini: 2008, p. 56.

335 Cavazzini: 2008, Glossary. Eén scudo is opgedeeld in tien giulli en honderd baiocchi.

336 Pinchera: 2006, p. 18; Deutscher: 2013, Note on Currency. Eén scudo was zes à zeven lire. Lei verdiende in één maand vijf à zes lire. Ter vergelijking: een Florentijnse metselaar verdiende in één dag twee scudi in de tweede helft van de 17e eeuw. Zelfs met een inflatiecorrectie en geeft het een indicatie dat acht giulii per maand erg laag is.

337 Cavazzini: 2008, p. 57. Uitzonderingen daargelaten met een leergeld van negen scudi per maand. 338 Cavazzini: 2008, p. 59

106

atelierpraktijken. Betoogd is, in paragraaf 8.5 Leeftijd, dat schilders de gemiddelde leeftijd hadden van begin tot midden twintig. Met deze gemiddelde leeftijd in het achterhoofd ging men niet primair naar Rome om de beginselen van het schildersvak te leren, zoals het prepareren van pigmenten. Wat waren de taken van een leerjongen in een Romeins atelier die midden twintig was?

Het leertraject tot schilder kon al vroeg aanvangen. Op je 12e kon je al

werkzaamheden in de werkplaats verzetten. Het leertraject werd afgesloten wanneer de

garzone de titel mastro toebedeeld kreeg. Dit gebeurde als de schilders hun 25 of 26ste

levensjaar bereikten.339 Gedurende het leertraject legde de garzone zich de laatste tien jaar

toe op het tekenen en kopiëren naar goede voorbeelden, zoals het werk van de leermeester. Zelfs in de laatste jaren wanneer men zelfstandig mocht schilderen, was het kopiëren van motieven de meest belangrijke bezigheid. Zo kon het zijn dat Guido Reni, die in Rome tussen 1601 en 1614 zowel in het atelier van Annibale Caracci alsook zelfstandig werkte, acht jaar spendeerde aan het kopiëren van de antieke sculpturen. Dit met het doel om de schilderkunst te perfectioneren en om een beeldbank te creëren, waarop elke schilder kon terugvallen.340

Deze praktijken zullen niet verschillend zijn geweest in de Zuid-Nederlandse werkplaatsen. Ook de fiamminghi zullen veelvuldig hebben gekopieerd om de Italiaanse schilderkunst eigen te maken. De termijn van hooguit twee jaar zal afdoende zijn geweest.