• No results found

Overzicht van de afkomst van de schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1610 en 1620 Lichtgrijs: Brussel Donkergrijs: Deventer (87), Rotterdam (46, 217), Utrecht (85) en Wijk bij Duurstede

(44). De nummers in de afbeeldingen verwijzen naar Bijlage XIII.

8.4 Omvang en sociale opbouw van de werkplaatsen tussen 1600 en 1620

In deze paragraaf bespreek ik de overeenkomstige patronen die zijn waar te nemen in de sociale opbouw van de Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1600 en 1620. Aan de hand van enkele voorbeelden bespreek ik de vrij eenduidige structuur.

Een eerste voorbeeld is Bartolomeo de Santfoort (91) (zie Afbeelding 25). In 1601 woonde hij met drie familieleden, vier schilders, twee huishoudelijke hulpen en een notaris in één huis in de Via di Ripetta.279 Behoudens de inwoning van een notaris en de grootte van het

huishouden, ziet men eenzelfde structuur terug bij Jacob de Hase (226) tijdens zijn eerste jaren als leermeester in Rome. Van 1602 tot en met 1607 woonde De Hase samen met zijn vrouw, kind en de drie leerjongens.280 De daaropvolgende jaren, 1613 tot en met 1617, waren

279 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, maestro BARTOLOMEO DE SANTFOORT [bartholomeus VAN SANTVOORT], d'Anversa, pittore, d'anni 35.

280 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, JACOMO DE ASE [jacob DE HASE], fiandrese pitore, d'anni 26. - see SMP: 1601-1607, SAdF: 1613-1625.

86

de leerjongens niet meer actief in Rome en namen twee pittori hun plaatsen in. Vanaf 1618 tot 1625 had Jacob de Hase geen leerlingen meer in dienst. Het aantal schilders dat in zijn werkplaats werkzaam was beperkte zich tot één. Zijn naam was Giovanni Battista Todi afkomstig uit de Spaanse stad Orvieto. De Spanjaard was al verscheidene keren werkzaam in het atelier van De Hase. In 1607 was hij een garzone en in 1613 had hij zich opgewerkt tot

pittore.281 In 1625 woonde de schilder uit Orvieto nog steeds bij Jacob de Hase, zijn vrouw en

de twee huishoudelijke hulpen, oftewel servitori.

We kunnen via deze voorbeelden vaststellen dat de beginfase van een werkplaats wordt getypeerd door de vele leerjongens. Na deze opstartfase nam het aantal leerjongens af en het aantal schilders toe. Uiteindelijk ging de schilders steeds zelfstandiger te werk al dan niet met een metgezel.

Bij Gulielmo Terranova, wat de veritalianiseerde naam is van Willem van Nieulandt I (231) (zie Afbeelding 25), is eenzelfde beeld met betrekking tot de atelierontwikkeling

zichtbaar. De eerste zes jaar had hij minimaal twee schilders en één garzone in dienst. De bezetting wisselde geregeld, maar vanaf 1604 ging van Nieulandt I samenwerken met Stefano Pellicier. Vanaf hoogstwaarschijnlijk 1606, maar zeker vanaf 1609 komen er geen leerjongens meer voor. Terranova werkt tot aan zijn dood in 1620 uitsluitend nog samen met Pellicier.282

De ontwikkeling van veel leerjongens naar een veel kleiner en zelfstandiger atelier duidelijk zichtbaar.

In de werkplaats van Giacomo Francart I (96) en Wenceslas Coebergher (90) (zie

Afbeelding 25) schommelde het aantal werklieden.283 Francart I woonde samen met drie

familieleden, de schilder en architect Wenceslas Coebergher en één servitore. In 1602 nam Wenceslas Coebergher de werkplaats over van de overleden Francart I. Er is een

schaalverkleining waar te nemen. Naast Coeberghers vrouw waren er namelijk maar twee

garzoni en één servitore werkzaam. Het daaropvolgende jaar bestierde Coebergher juist een

groot atelier. In 1603, woonde er naast de weduwe van Francart, drie leerjongens en drie

servitori en een vrouw zonder beroepsaanduiding. De drie servitori zijn uitzonderlijk te

noemen. Gedurende het laatste jaar dat Coebergher in Rome woonachtig was, woonde hij samen drie familieleden, één schilder, één servitore en een vrouw genaamd Innocentia di Baldassare zonder verdere beroepsaanduiding. Ook hier zien we, naast de aanwezigheid van de familieleden, een werkplaats die bovenal is gestoeld op garzoni met de hulp van servitori.

281 Stati delle Anime: S. Maria de Popolo; 1607, fiovanni Battista TODI, garzone; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1613; Stati delle Anime: S. Andrea delle Fratte; 1625.

282 S. Maria del Popolo; 1601, GULIELMO TERRANOVA [guilliam VAN NIEULANDT I], fiamengo pitore, d'anni 40. - see SMP: 1601-1606, SLiL: 1609, 1615, 1619, 1620; Ecartico: website, 2014. Guilliam van Nieulandt I, alias: Willem van Nieulandt.

283 Stati delle Anime: S. Maria del Popolo; 1601, Maestro JACOMO FRANCART [jacques FRANCKAERT (I)], fiamengo pitore, d'anni 50.

87

De familiestructuur van de schilder Balthasar Lauwers (230) zag er anders uit dan de al beschreven schilders. In 1607 woonde hij met negen andere personen samen in de Via Condotti in de werkplaats van Lorenzo Gensales.284 Hierna verhuisde hij naar de Sant’Andrea

delle Fratte waar Lauwers samenwoonde met zijn vrouw, drie kinderen en een servitore. Toen hij in 1615 naar de San Lorenzo in Lucina verhuisde, is er tot 1643 geen servitore meer waar te nemen. Ondertussen breidde de familie Lauwers zich wel uit tot acht kinderen. De reden dat hij geen huishoudelijke hulp had, komt hoogstwaarschijnlijk, doordat hij bij rijke mecenassen inwoonde.285 Mijns inziens vertegenwoordigt hij de buitencategorie van rijke

schilders in Rome. Hij staat hiërarchisch nog een stapje hoger binnen de Romeinse ssamenleving dan Jacob de Hase.

Samenvattend, de schilders die vanaf 1600 zijn geanalyseerd en die langere tijd in Rome woonden, laten zich als volgt kenmerken: in den beginne had de meester, naast enkele familieleden, meerdere garzoni in dienst. Deze fase werd beëindigd, doordat het aantal leerjongens terug liep. Leermeesters werkten vaker met één en soms twee volleerde collega’s, oftewel een pittore. De derde fase wordt gekenmerkt door een verzelfstandig en verkleining van het atelier, waarbij de leermeester een enkele keer samenwerkt met een metgezel. Gedurende de eerste twee fases hadden werkplaatsen, exclusief de leermeester, familie en

servitori, een gemiddelde groote van drie schilders.286 De gemiddelde groote van een

werkplaats komt redelijk overeen met de resultaten van Vodret Adamo.287

Daarbij gaat Vodret Adamo niet in op de ontwikkeling van de werkplaatsen, laat staan dat zij er een verklaring voor geeft. De eerste fase kan worden verklaard, doordat de

opstartkosten van een werkplaats hoog waren. Deze opstartkosten bestonden voor een leermeester uit het produceren van een voorraad schilderijen. Tevens, diende hij te

investeren in het creëren van een sociaal netwerk. Dit was noodzakelijk om een afzetmarkt te bewerkstelligen. Gedurende deze fase waren de inkomsten laag en daardoor wendde de leermeester zich tot de goedkope leerjongens. De garzoni zullen in veel gevallen weinig hebben verdiend en het werk zal repeterend zijn geweest. Zij dienden Heiligen te kopiëren. De leermeester kon, gedurende deze fase, door de garzoni als zeer negatief worden

284 Stati delle Anime: S. Lorenzo in Luciana; 1607, BALDESSARE [balthasar LAUWERS], [] fiamengo. - see Baldassare Lauro; San Lorenzo in Lucina: 1607, 1615, 1619, 1621, Sant’Andrea delle Fratte: 1609- 1613, Santo Stefano in Piscinula: 1624, Santa Maria del Popolo: 1635-1645.

285 Bij Balthasar Lauwers zien we dat er bij de huurders titels worden gebruikt en de woningen waar hij inwoont aanduidingen hebben als Palazzo en Isola. Daarnaast heeft Lauwers geen hulpen in dienst en een grote familie, wat duidt dat er vast en zeker een hulp geweest dient te zijn, maar deze niet

inwoonde en betaald werd door Lauwers.

286 Google Drive, website, 2014. Spreadsheets; statistics for parishes.

287 Vodret Adamo: 2011, p. 135. Zij geeft aan dat een gemiddelde werkplaats uit twee tot zeven personen bestond.

88

ervaren.288

Vodret Adamo beargumenteert dat oudere schilders, door afname in kracht en

productiviteit, meer leerjongens en schilders in dienst hadden om de hoeveelheid opdrachten te kunnen opvangen.289 Ik neem het tegenovergestelde waar. Hoe ouder de schilder, hoe

minder hulp hij had. Zo nam het aantal schilders in de werkplaats van De Hase rond 1624 af, maar heeft hij wel zijn sociale status kunnen behouden. Na zijn dood in 1634 was er voor Jacob de Hase zelfs een cenotaaf opgericht in één van de twee Germaanse broederschappen, de kerk de Santa Maria della Pietà op het Campo Santo Teutonico, die tegen de Sint-

Pietersbasiliek aanligt.290 De cenotaaf is gemaakt door de van origine en veelgevraagde

Brusselse beeldhouwer François Duquesnoy (zie Afbeeldingen van kunstwerken XII). Opmerkelijk hierbij is dat De Hase nimmer zijn afkomst vergeet.

8.5 Noord- en Zuid-Nederlandse werkplaatsen tussen 1620 en 1640

De periode 1620 tot en met 1639 bevat het absolute hoogtepunt van de database (zie

Afbeelding 29 en 30). Er waren veel meer schilders in Rome actief dan de decennia ervoor.

Vooral de periode 1620 tot en met 1629 bevat veel schilders. Gedurende deze periode zijn er 139 nodes geregistreerd met 172 edges. Kenmerkend zijn het aantal grote clusters, die werden gevormd door de verhuurders Antonio Puzzi (4005) en Giovanni Battista Cona (4024) en de schilders Giovanni del Campo (229), Thomas Cortiels (228), Guglielmo (23), Cornelis Schut I (139) en de inmiddels bekende naam Jacob de Hase (226). In deze paragraaf wordt de

opbouw van de genoemde clusters besproken. Jacob de Hase blijft buiten beschouwing, omdat hij in de vorige paragrafen al uitgebreid is besproken. Ook het cluster van Guglielmo (23) wordt niet verder geanalyseerd. Hij is van ondergeschikt belang, doordat hij maar één jaar in Rome heeft gewoond en geen atelier heeft geleid.

288 Langdon: 1999, p. 56-57; Verberne, 2001, p. 26-27. Caravaggio noemde zijn leermeester

Monsigneur Insalata en beweerde dat hij de hele dag Heiligen diende te schilderen en sla voor ontbijt, lunch en diner kreeg. Verberne noemt het woord bloodsuckers voor leermeesters.

289 Vodret Adamo: 2011, p. 133.

290 Oxford Art Dictionary: 2014, website. François Duquesnoy; Ecartico: website, 2014. Jacob de

Hase; Bibliotheca Hertziana, website, 2014. Jacob de Hase.

89

Afbeelding 30. Overzicht van de geregistreerde schilders en verhuurders die de database bevat tussen 1620 en