• No results found

Toelichting bestemmingsregeling

DEEL A - PLANOPZET

5. Lijst van bedrijfsactiviteiten

5.3 Toelichting bestemmingsregeling

5.3.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze de hiervoor beschreven, gewenste ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (de plankaart en de voorschriften). De plankaart en de voorschriften is voorzien van een toelichting die niet juridisch bindend is.

Plankaart

De plankaart heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de voorschriften alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de plankaart worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De plankaart vormt samen met de voorschriften het voor de bur-gers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Voorschriften

De voorschriften bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De voorschriften zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en voorschriften.

Systematiek van de voorschriften (instrumentarium)

Het gemeentebestuur staat een flexibele bestemmingsregeling voor, waardoor snel en doelmatig op eventuele initiatieven van derden kan worden ingespeeld. Naargelang het meer of minder ingrijpend karakter is gekozen voor:

1. Positieve bestemming: de ontwikkeling van nieuwbouw of vernieuwbouw is mogelijk nadat door bur-gemeester en wethouders een bouwvergunning is verleend. De bouwvergunning wordt verleend in-dien deze voldoet aan het gestelde in de planvoorschriften, de bouwverordening en het bouwbesluit.

2. Vrijstellingsprocedure: deze bevoegdheid geldt voor die ontwikkelingen, die ruimtelijk-functioneel passen in de desbetreffende bestemming, maar waarvan de aard en/of omvang de kwaliteit van het woon- en leefmilieu kunnen aantasten. De vrijstellingsprocedure biedt voor burgemeester en wethou-ders de mogelijkheid tot een afweging van de noodzaak van een dergelijke ontwikkeling ten opzichte van het stedenbouwkundig, volkshuisvestelijk en/of milieuhygiënisch belang..

3. Nadere eisen: ten aanzien van enkele in de voorschriften genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen onder meer ten aanzien van situering en/of maatvoering van bouwwerken, mits in de bestemmingregeling hiervoor basiseisen zijn opgenomen.

De objectivering wordt verkregen door kwalitatieve criteria.

4. Uitwerking: geldt voor die ontwikkelingen, waarvan de aard (ruimtelijk/functioneel) veelal wel vast-staat, maar door de globale aanduiding soepel ingespeeld kan worden op een ontwikkeling van glo-bale invulling naar een meer gedetailleerde invulling op basis van concrete (bouw)plannen. Burge-meester en wethouders kunnen het plandeel waarop de uitwerking rust volgens de in het bestem-mingsplan opgenomen regels uitwerken.

5. Wijzigingsbevoegdheid: deze bevoegdheid geldt voor die ontwikkelingen waarvan op bepaalde planonderdelen een en ander nog niet vaststaat (bebouwingsstructuur en/of functionele invul-ling). In principe zal medewerking aan de ontwikkeling worden verleend indien deze voldoet aan de terzake in de planvoorschriften opgenomen criteria.

6. Aanlegvergunning: voor de uitvoering van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en werk-zaamheden dient burgemeester vooraf een vergunning te verlenen. Het betreft veelal activiteiten die mogelijkerwijs van invloed kunnen zijn op doeleinden die voor bepaalde gronden/gebieden ge-respecteerd c.q. gewaarborgd dienen te blijven. Voordat deze activiteiten uitgevoerd kunnen wor-den dient aangetoond te worwor-den dat door de activiteit op door de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de betreffende belangen niet onevenredig wordt of kunnen worden aange-tast. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld zo’n aanlegvergunningstelsel voor ‘De be-schermingszone rondom natte natuurparels’ en ter bescherming van mogelijk ‘archeologisch waar-devolle gebieden/objecten’.

Ten aanzien van de waarborging van het aspect archeologie bij de verdere planontwikkeling zijn in de bestemmingsvoorschriften bepalingen opgenomen. Aangezien voor een groot aantal gebieden binnen de uit te werken bestemmingen een middelhoge tot hoge archeologische verwachting van toepassing is en daadwerkelijk veldonderzoek ter plaatse nog moet plaatsvinden is bepaald dat alvorens tot uit-werking kan worden overgegaan (voor de daarvoor in aanmerking komende gebieden) een onder-zoek uitgevoerd dient te zijn naar de aanwezigheid van archeologische resten in het gebied volgens een door de provincie vooraf goedgekeurde onderzoeksopzet. Ten aanzien van de resultaten van voornoemd onderzoek wordt schriftelijk advies gevraagd bij de provinciale archeoloog. Bij een nega-tief advies van de provinciale archeoloog wordt de bestemming niet eerder uitgewerkt, dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen ten aanzien van bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. Indien uit het onderzoek en advies blijkt dat het bodemarchief bescherming verdient, houden burgemeester en wethouders reke-ning met deze archeologische waarden bij de verdere uitwerking en vergunreke-ningverlereke-ning (bouw- een aanlegvergunning). De vergunningen zullen pas worden verleend indien aan de betreffende vergun-ning de volgende voorschriften worden verbonden:

1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3. de verplichting de uitvoering van werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethou-ders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Voor de beschermingszones van de ‘natte natuurparels’ die in het plangebied gesitueerd zijn is de volgende regeling opgenomen.

“In het uitwerkingsplan zal een aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden ter waarborging van de waterdoeleinden in de beschermingszones rondom de natte natuurparels zoals aangeduid op de plankaart. Dit betekent dat werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden slechts toelaatbaar zijn, indien hierdoor of door de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de functie van natte natuurparel niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. In elk geval zal een aanlegvergunning verplicht zijn voor:

- het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingen-wet;

- de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

- het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepas-sen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

- het aanbrengen van niet-onomkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.

Hiervan worden uitgesloten de werken en werkzaamheden die in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn uit te voeren, alsmede de werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen in het kader van het vastgestelde en in werking getreden reconstructieplan Boven-Dommel.

Ten aanzien van de waarborging van het aspect archeologie bij de verdere planontwikkeling zijn in de bestemmingsvoorschriften bepalingen opgenomen. Aangezien voor een groot aantal gebieden binnen de uit te werken bestemmingen een middelhoge tot hoge archeologische verwachting van toepassing is en daadwerkelijk veldonderzoek ter plaatse nog moet plaatsvinden is bepaald dat alvorens tot uit-werking kan worden overgegaan (voor de daarvoor in aanmerking komende gebieden) een onder-zoek uitgevoerd dient te zijn naar de aanwezigheid van archeologische resten in het gebied volgens een door de provincie vooraf goedgekeurde onderzoeksopzet. Ten aanzien van de resultaten van voornoemd onderzoek wordt schriftelijk advies gevraagd bij de provinciale archeoloog. Bij een nega-tief advies van de provinciale archeoloog wordt de bestemming niet eerder uitgewerkt, dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen ten aanzien van bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. Indien uit het onderzoek en advies blijkt dat het bodemarchief bescherming verdient, houden burgemeester en wethouders reke-ning met deze archeologische waarden bij de verdere uitwerking en vergunreke-ningverlereke-ning (bouw- een aanlegvergunning). De vergunningen zullen pas worden verleend indien aan de betreffende vergun-ning de volgende voorschriften worden verbonden:

1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3. de verplichting de uitvoering van werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethou-ders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3.2 Indeling van de voorschriften

De indeling van het onderhavige plan is als volgt: