• No results found

Compensatie vanuit de flora en faunawet

2.4 Compensatie natuur- en landschapswaarden

2.4.4 Compensatie vanuit de flora en faunawet

2.4.3 Compensatie vanuit de natuurbeschermingswet

In het rapport ‘Voortoets Vogel- en Habitatrichtlijn Ontwikkeling Valkenswaard-Zuidwest’ (Mertens, 2006) zijn de effecten van de geplande ontwikkelingen in Valkenswaard-Zuid getoetst. Omdat volgens de Natuurbeschermingswet bij de toetsing ook effecten van andere ontwikkelingen meegenomen moeten worden (zogenaamde cumulatieve effecten), is het plan Valkenswaard-Zuid integraal onder-zocht met het plan Lage Heideweg.

In het rapport staan concrete maatregelen vermeld om maatregelen aan de betrokken Natura 2000-gebieden te voorkomen. Compenserende maatregelen in strikte zin zijn niet nodig; alle maatregelen zijn te beschouwen als mitigerende maatregelen. Er worden een aantal ruimtelijke ingrepen ge-noemd. Hiervan heeft slechts één ingreep betrekking op Valkenswaard-Zuid. Als inrichtingsmaatregel vanuit de Natuurbeschermingswet wordt voorgesteld ten zuiden van het bedrijventerrein een natte, groene migratieroute aan te leggen. Deze is nodig om migratie van dieren tussen het dal van de Keersop en Dommel mogelijk te houden.

Voor het overige worden verschillende maatregelen uitgevoerd die te beschouwen zijn als aanlegvoor-schriften. Alle uit te voeren mitigerende maatregelen staan samengevat in Box 1 - compenserende en mitigerende maatregelen (zie paragraaf 2.4.5).

2.4.4 Compensatie vanuit de flora en faunawet

In het rapport ‘Effectbeschrijving beschermde flora en fauna Valkenswaard-Zuidwest’ (BRO, 2006) is indicatief aangegeven voor welke soorten een ontheffing dient te worden aangevraagd ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor een aantal strenger beschermde soorten is echter geen ontheffing nodig, mits hiervoor een aantal aanvullende (inrichtings)eisen opgenomen worden in het plan. De verstoring is vastgesteld op basis van zowel het plan Valkenswaard-Zuid als Lage Heideweg. Van al deze soorten wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven. Voor verspreidingsgegevens van de soorten, zie Mertens (2006a/b) en Wouters (2006).

Tabel 4: Overzicht van soorten waarvoor aanvullende inrichtingseisen gegeven zijn en/of een ontheffing moet worden aangevraagd ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Van soorten waarvan geen precieze aantallen bekend zijn of waarvoor deze geen reëel beeld geven van de werkelijke aantallen, is de dichtheid aangegeven (+: lage dicht-heid; +++: hoge dichtheid). Voor uitleg beschermingsniveaus zie paragraaf 2.1.

Soortnaam Aantal /

dichtheid

Beschermings- Niveau

Ecotoop Mitigatie Compensatie Ontheffing vereist

Gekraagde roodstaart 2 V Stedelijk, park X X X

Huismus 47 V Stedelijk X X

Soortnaam Aantal / dichtheid

Beschermings- Niveau

Ecotoop Mitigatie Compensatie Ontheffing vereist van de plannen per ecotoop onderzocht worden, en mogelijkheden voor compensatie per functionele groep uitgewerkt worden. Het betreft soorten van:

1. Kleinschalige agrarische gebieden en parklandschap: Geelgors, Gekraagde roodstaart, Kerkuil, Patrijs, Ringmus, Steenuil, Baardvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Grijze grootoorvleermuis, In-gekorven vleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis;

2. Struweel: Bosrietzanger en Koekoek;

3. Weiden: Kievit en Scholekster;

4. Stedelijk gebied: Huismus (en Ringmus, Gekraagde roodstaart);

5. Beken en oevers: Waterspitsmuis.

Omvang van de compensatie wordt per ecotoop bepaald. Voor oppervlaktecompensatie van iedere ecotoop wordt uitgegaan van de eisen van de meest kritische soort. In de volgende paragraaf worden soortspecifieke inrichtingseisen verder uitgewerkt.

Voor de tabel 3-soorten en vogels waarvoor een ontheffing nodig is, is behalve het uitvoeren van compenserende maatregelen, ook een onderbouwing van de noodzaak van het plan en het ontbreken van alternatieven nodig. Dit zal worden vermeld in de ontheffingsaanvraag.

Vaststelling compensatie-eisen per soortgroep

Soorten van agrarisch landschap

Voor alle soorten van geldt dat leefgebied en foerageergebied verdwijnt in de vorm van agrarisch landschap; voor de Steenuil verdwijnt bovendien een vaste nestplaats. Compensatie en mitigatie is noodzakelijk voor deze soortgroep. Er bevinden zich namelijk een aantal soorten tussen die op de Rode lijst vermeld staan; de huidige staat van instandhouding is derhalve landelijk gezien ongunstig.

Voor gerichte compensatie wordt specifiek uitgegaan van de soorten met een vaste rust- en verblijf-plaats, dat wil zeggen de standvogels Steenuil en Kerkuil, en de vleermuissoorten. Deze soorten zijn namelijk het meest gebonden aan de specifieke locatie en daardoor het meest kwetsbaar. De verwach-ting is dat door de maatregelen voor deze soorten de andere soorten in voldoende mate zullen mee-profiteren. Alle soorten hebben in grote lijnen gelijke habitateisen.

Voor Steenuil, Kerkuil en de vleermuissoorten wordt verondersteld dat momenteel het gehele plange-bied Valkenswaard-Zuid foerageergeplange-bied vormt. Dit geplange-bied vormt een afgebakend agrarisch geplange-bied tussen de kernen Dommelen en Valkenswaard, de Luikerweg en het bosgebied ten zuiden van Val-kenswaard (Aardbrandsche Heide en de Malpie). Als gevolg van de geplande ingrepen wordt dit ge-bied kleiner. Door het resterende gege-bied geschikter te maken, is het toch als foerageergege-bied te be-houden.

Voor vleermuizen is gesteld dat ook het toekomstige bedrijventerrein te behouden is als foerageerge-bied, mits rekening gehouden wordt met een aantal inrichtingseisen (BRO, 2006). Hiertoe zijn een aantal eisen met betrekking tot verlichting overgenomen (zie Box 1). Bovendien zijn in het plan groen-stroken met opgaande beplanting ingepland langs aan te leggen wegen. Deze hebben een breedte van circa 23-25 meter, inclusief rijbaan. De bestaande vliegroute aan de Venbergseweg wordt behou-den als strook van 34 meter breed, waarbij de bestaande weg afgewaardeerd wordt tot langzaam-verkeersroute. Daarnaast zullen vleermuizen profiteren van de hieronder genoemde compenserende maatregelen voor Steenuil en Kerkuil.

Voor steenuilen en kerkuilen is er een sterke correlatie tussen territoriumgrootte en grootschaligheid:

hoe kleinschaliger het landschap, hoe kleiner de territoriumgrootte. Uit onderzoek blijkt dat binnen een halfopen landschap met name de aanwezigheid van extensief beheerde perceelsgrenzen, over-hoekjes en knotwilgen gunstig zijn (Soortbeschermingsplan Kerkuil, 1996; Plan van aanpak Steenuil, 1999). Dit laatste met het oog op broedgelegenheid. In een dergelijk geschikt gebied kan de uilen-dichtheid nog behoorlijk fluctueren door een veelheid aan factoren. Als territoriumgrootte in een ge-schikte biotoop wordt voor Steenuil zowel 12 hectare genoemd (bron: Steenuilenwerkgroep) als 30 hectare (Natuurpunt, 2004). Voor Kerkuil is een geschikt territorium een stuk groter; er wordt uitge-gaan van 40-60 hectare (bron: Kerkuilenwerkgroep Nederland).

Ten oosten en westen van de Dommel wordt in totaal 81,9 hectare bestemd als natuur. Hiervan wordt aan de oostzijde van de Dommel 40,8 hectare ingericht als kleinschalig agrarisch gebied. Hetzelfde geldt voor 12 hectare ten westen van de Dommel, wat als landgoed wordt bestemd. Deze gebieden zijn na de inrichting te beschouwen als optimaal leef- en foerageergebied voor uilen en vleermuizen.

Dit wordt gedaan door bermen van wandel- en fietspaden extensief te beheren. Daarnaast worden langs de bestaande perceelsgrenzen in het reeds kleinschalig verkavelde gebied houtwallen en heggen aangeplant. Randen van de graslanden en akkers zullen extensief worden beheerd; bovendien zullen een aantal van de percelen als hooiland worden beheerd, zodat de uilen in het open veld kunnen ja-gen.

Het overige gebied met natuurbestemming zal meer natuurlijk worden ingericht, met struwelen en laagten die onder water kunnen lopen. Dit gebied heeft ook een waterbergende functie. Het gebied zal een groot deel van het jaar als foerageergebied kunnen dienen. Echter, doordat het gebied jaar-lijks zal overstromen zal de voedselbeschikbaarheid in de vorm van kleine zoogdieren hier sterk kun-nen fluctueren, met name in de winter en het vroege voorjaar. Met name Kerkuil is sterk afhankelijk van muizen en spitsmuizen. Het overstromingsgebied is derhalve niet jaarrond als optimaal foerageer-gebied te beschouwen. Voor vleermuizen, met name de Watervleermuis, zal dit natte foerageer-gebied als foe-rageergebied naar verwachting verbeteren, door toename van insecten.

De functie van het plangebied als foerageergebied is voor zowel vleermuizen, Steenuil als Kerkuil te behouden. Voor vleermuizen is geen ontheffing vereist, doordat de voornaamste foerageergebieden en vliegroutes behouden blijven.

Voor de Steenuil dient bovendien gezorgd te worden voor vervangende broedgelegenheid. Op korte termijn is het ophangen van nestkasten de enige passende oplossing. Steenuilen maken veelvuldig gebruik van speciale uilenkasten. Om de kans te vergroten dat de Steenuil gebruik maakt van een nestkast, worden verspreid door het compensatiegebied 5 nestkasten opgehangen. Van nature broe-den Steenuilen in holle bomen. Om het compensatiegebied op lange termijn van broedplaatsen te voorzien, zullen wilgen worden aangeplant die als knotwilg worden beheerd.

Struweelvogels

De verstoring van struweelvogels in het plangebied is zeer klein. Verstoring vindt plaats in een kleine zone rondom het nieuw aan te leggen fietspad door de Dommelzone. Mitigerende maatregelen be-staan uit het afzien van recreatieve voorzieningen aan de oevers van de Dommel (natuurparel) en een goede inpassing van deze voorzieningen in het landschap. Compenserende maatregelen bestaan uit de aanleg van vochtige struwelen bij nieuw aan te leggen poelen. Overigens is geen sprake van versto-ring van vaste rust- en verblijfplaatsen doordat er gewerkt wordt buiten het broedseizoen. Een ont-heffing is derhalve niet nodig.

Weidevogels

Er vindt zowel vernietiging als verstoring van leefgebied van weidevogels plaats door de voorgenomen plannen. Het te verdwijnen leefgebied bestaat uit regulier beheerd akker- en weidegebied. Een ont-heffingsaanvraag voor weidevogels is niet noodzakelijk: wanneer buiten het broedseizoen van deze vogels gewerkt wordt, is geen sprake van aantasting van rust- en verblijfplaatsen. Compensatie voor weidevogels is niet nodig, omdat de aangetroffen soorten geen standvogels zijn en zich zullen ver-plaatsen naar geschikt leefgebied in de verdere omgeving.

Soorten van stedelijk gebied

Voor soorten van stedelijk gebied verdwijnen met name boerenerven als leefgebied. De verstoring bestaat concreet uit de afname van broedgelegenheid en voedselbeschikbaarheid. Deze verstoring is effectief te beperken door het nemen van mitigerende maatregelen. Deze zijn gericht op het bieden van broedgelegenheid en foerageergebied. Broedgelegenheid wordt verbeterd door het ophangen van nestkasten voor Huismus (50 nestplaatsen), Ringmus (15 nestplaatsen) en Gekraagde roodstaart (5 nestplaatsen) in het plangebied. Voor Huismus is het bovendien mogelijk om in nieuwbouwwoningen gebruik te maken van speciale dakpannen en gevelstenen. Maatregelen waarbij potentiële broed-plaatsen verdwijnen, zullen buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

Ten behoeve van de voedselvoorziening worden in en rondom het te bouwen woongebied en bedrij-venterrein brede, extensief beheerde bermen aangelegd. In deze stroken zullen de genoemde vogel-soorten zaden en insecten als voedselbron kunnen vinden. Deze groenstroken zijn opgenomen in het bestemmingsplan als ‘groene overgangszone’.

Compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk voor vogels van stedelijk gebied. De soorten zullen zich door de genoemde maatregelen in en rondom het stedelijke gebied kunnen handhaven.

Soorten van beken en oevers

Voor de soort Waterspitsmuis vindt met name verstoring plaats door barrièrewerking. Als maatregel wordt voorgesteld tussen de Dommel en de Keersop een groene verbindingszone aan te leggen. Wel

dient vermeld te worden dat in de huidige situatie er voor de Waterspitsmuis géén optimale verbin-ding tussen de Dommel en Keersop bestaat. Een ontheffing is derhalve niet nodig.

Opgemerkt dient te worden dat zonder een ontheffing voor de vissoort Bermpje het niet mogelijk is om de zijloop van de Dommel ter hoogte van de Dommelse watermolen te vergraven in het kader van natuurontwikkeling.

2.4.5 Samenvatting compenserende en mitigerende maatregelen