• No results found

2. Analyse van de interviews

2.4. De docenten van SchrijversAcademie

2.4.2. Suzanne Binnemans

Volgens Binnemans houden uitgeverijen zowel rekening met het manuscript als met de persoonlijkheid van de auteur als ze iemand selecteren: “de tekst primeert” maar het profiel van de auteur” speelt mee. Ze zegt dat zelf ondervonden te hebben toen ze drie jaar in Parijs woonde. Een zestal uitgevers hadden haar toen op televisie gezien en wilden daarop een nieuwe roman van haar uitgeven, “zonder dat ze het boek hadden gelezen”. Hoe dan ook wordt er vaak slechts één pagina of “de eerste tien of zelfs minder regels” van een tekst gelezen. Daarom wordt in SchrijversAcademie gewerkt “op de eerste regels die goed moeten zijn”. “Als je al niet goed start, dan kun je het eigenlijk al vergeten tegenwoordig”.

Als Binnemans denkt aan een goede auteur, denkt ze aan een “goede taalbeheersing”. Waar ze in haar lessen ook vaak op hamert, is “dat er stukken worden geschreven waar niet bepaald

72 een knap verhaal in zit, maar waar de toon, de vorm en het ritme zo prachtig zijn” dat je toch wil verder lezen. Ze maakt hierbij de vergelijking met de beeldende kunst:

het is als kijken naar een mooi schilderij hé, je moet ook… het hoeft niet altijd netjes afgebakend te zijn en een boodschap te hebben. Je kan ook naar iets kijken zonder te snappen wat er op staat en toch denken “maar ik vind het wel bijzonder mooi”.

Om die reden heeft ze het moeilijk met de competentielijst; de vaardigheden lijken haar te afgebakend. Binnemans zegt een ijveraar te zijn voor het “puur natuur”. Op deze manier – gebruikmakend van competentieprofielen – wordt het volgens haar “bijna marketing”. Persoonlijk is ze immers van mening “dat schrijven nog altijd iets is wat een beetje van binnenin komt”. Desalniettemin neemt ze de lijst te hand en kruist ze de literaire competenties en de gedragscompetenties aan.

‘Een eigen, herkenbare schrijfstijl’, ‘Precies en correct taalgebruik’, ‘De juiste stijltechnieken kunnen aanwenden’, ‘Inlevingsvermogen en empathie’ en ‘Leeservaring’ vindt ze belangrijk voor zowel de debutant als de mature auteur. Binnemans laat haar studenten “zoeken naar hun eigen stijl”, maar werkt nooit met “opgelegde thema’s”. ‘Creatief, origineel en innovatief zijn’ lijkt haar interessant voor de debutant “omdat hij daarmee opvalt”. Voor een mature auteur is dat echter niet noodzakelijk: “Als je een Brouwers neemt… Kijk, eigenlijk vertelt die niet erg veel. En je verwacht het ook niet meer”. ‘Gespecialiseerd zijn in een bepaald genre’, ‘Inzicht hebben in het productieproces’ en ‘Kennis van het publiek’ gelden voor haar enkel voor mature auteurs.

Ze vindt de volgende gedragscompetenties belangrijk voor de beide niveaus: ‘Stiptheid vertonen’, ‘Kunnen plannen en organiseren’, ‘Veranderingsgerichtheid en flexibiliteit’, ‘Stressbestendigheid’ en ‘Zelfinzicht’. Voor ‘Zakelijke kennis’ hebben schrijvers “ten eerste de uitgever” en “ten tweede heb je auteursverenigingen waar je kan vragen of dat allemaal goed klopt”. ‘Professionaliteit’ is wel belangrijk voor de mature auteur. “Een goed auteur die graag schrijft en die gemotiveerd is om te schrijven” bezit “automatisch” ‘Resultaatsgerichtheid’. Ook ‘Zelfontplooiing’ “komt vanzelf” aangezien je over elk nieuw boek anders nadenkt. ‘Communicatief zijn’ vindt ze dan weer een bedenkelijke competentie omdat dan “al onze schrijvers in de vuilbak” gegooid moeten worden. Eveneens vindt ze ‘Lezersgerichtheid’ een automatisme omdat dit samen gaat met de stijl van de auteur: “Je kunt niet voor iedere lezer schrijven, je gaat door je stijl en je genre een bepaald afgebakend publiek hebben. Dat je aan die mensen denkt, vind ik heel normaal”.

73 Hiermee hangt samen dat Binnenmans ‘Populair zijn’ bij het doelpubliek wel belangrijk vindt, hoewel ‘populariteit’ volgens haar een “héééle slechte term” is.

Want ‘populair’ kun je niet zijn als je bijvoorbeeld echt literatuur met een grote L schrijft, dan ben je niet populair maar ben je wel… word je goed gevonden en word je gelezen. Maar ‘populair’ is een ‘plat’ woord vind ik. Dat kun je wel zijn als je bijvoorbeeld ontspanningslectuur schrijft of bepaalde kinderverhalen die heel goed verkopen.

Van de andere persoonlijkheidskenmerken vindt ze dat ‘Durven innoveren’ en ‘Nieuwe markten verkennen’ zichzelf automatisch opdringen. ‘Een performer zijn’ acht ze “meegenomen” maar “zéééker niet” noodzakelijk. ‘Openstaan voor kritiek/ feedback’ is daarentegen wel heel belangrijk en daar wordt dan ook veel aandacht aan besteed in SchrijversAcademie. Daarnaast is ‘Visie hebben’ onontbeerlijk voor een schrijver: “anders krijgen we bijvoorbeeld ook geen verhaallijn of zo”.

Zoals Bogaert vindt Binnemans eveneens dat een schrijver zeer gedreven moet zijn. Dat hangt volgens haar samen met de persoonlijkheid van de auteur. Die drive wordt in SchrijversAcademie “aangewakkerd”. Binnemans besluit dat ze haar twijfels heeft over een competentieprofiel, ze heeft immers de indruk dat auteurs toch wel “uit zichzelf” weten “wat nodig is voor een bepaalde student”.

Dat geplan, tot op zekere hoogte vind ik dat dat zeker lukt, maar voor sommige andere dingen denk ik gewoon dat ze te intrinsiek aanwezig zijn in de persoonlijkheid van de auteur en dat ze gewoon komen bovendrijven.

Binnemans meent dat een schrijfopleiding vooral kan helpen om een beginnende schrijver “technieken” bij te brengen en het omgaan met feedback aan te leren. Zelf reikt ze haar studenten zeer veel literatuur aan, “en daar leren ze dus van”. Eerst geeft ze een theorieles, vervolgens worden “een aantal voorbeeldfragmenten van publicerende auteurs” geanalyseerd, en daarna krijgen de studenten een opdracht om thuis aan te werken. Die opdrachten worden op hun beurt geanalyseerd in de volgende les.