• No results found

De andere stakeholders van SchrijversAcademie

2. Analyse van de interviews

2.8. De andere stakeholders van SchrijversAcademie

Er werden medewerker geïnterviewd van twee organisaties in het literaire veld die onrechtstreeks betrokken zijn bij SchrijversAcademie. Het Vlaams Fonds voor de Letteren “is gericht op de ondersteuning van creatie, productie, presentatie en omkadering” van “de Nederlandstalige letteren en de vertaling in en uit het Nederlands van literair werk in de brede zin van het woord” (Vlaams Fonds voor de Letteren, n.d.). Voor dit onderzoek werd Koen Van Bockstal geïnterviewd, de directeur van het VFL. Daarnaast werd Nathalie Ariën geïnterviewd, stafmedewerkster van de Vlaamse Auteursvereniging, de belangenbehartiger van de Vlaamse auteurs. De hoofddoelstelling van deze organisatie is “de verbetering van de professionele positie van de auteur” (Vlaamse Auteursvereniging, n.d.). Deze twee organisaties hebben onrechtstreeks met de schrijfopleiding te maken omdat zij beiden samenwerken met publicerende auteurs. Daarenboven hebben zij een goed zich op het Vlaamse, literaire landschap.

2.8.1. Koen Van Bockstal

Zoals veel respondenten denkt Van Bockstal dat uitgevers “in eerste instantie” naar de tekst kijken, en in de tweede plaats naar “wat voor iemand” de schrijver van het manuscript is wanneer ze iemand kiezen om te publiceren.

Omdat… men verwacht toch ook van een auteur dat hij eventueel zijn boek goed kan presenteren, dat hij een beetje kan omgaan met de media, dat hij als hij uitgenodigd is in een radio- of tv-studio dat hij dat ook aan kan, dat hij eventueel ook een aantal lezingen kan gaan geven, dat je daar multimediaal via een website iets mee kan gaan doen. Dat wordt wel steeds belangrijker, ja. Dus daar houden ze denk ik ook wel rekening mee. En ook het feit dat het een handelbaar of een onhandelbaar karakter is.

Kortom: “in eerste instantie gaat het over de literaire kwaliteiten van het manuscript”. Daarna gaat het ook om “hoe presentabel, hoe sociaal, hoe podiumvaardig, hoe mediakundig” de schrijver lijkt. Hij meent tevens dat er zowel uitgevers zijn die een (mentale) checklist hanteren wanneer ze een manuscript evalueren als uitgevers die op een intuïtieve manier een tekst beoordelen.

Wanneer hij denkt aan een ‘goed auteur’, dan denkt hij aan “sterke persoonlijkheden”, “niet noodzakelijk aangename persoonlijkheden of direct benaderbare persoonlijkheden. Ook niet altijd heel vocale of sociale of die ook niet altijd vlot met de media kunnen omgaan”. Mediaschuwe figuren kunnen ook een publiek aantrekken, zegt hij net als Ivo Victoria en Erik Vanhee. Voorts meent hij dat een ‘goed’ schrijver de volgende kwaliteiten bezit:

92 ze moeten uiteraard vlot een verhaal kunnen vertellen, ze moeten heel vlot een structuur kunnen opbouwen en weten hoe een roman in elkaar moet zitten. Ze moeten stilistisch heel begaafd zijn, ze moeten de karaktertekening van de personages goed hebben, er moet genoeg stilistische bravoure in zitten, ze moeten in staat zijn een spanningsboog op te bouwen in een verhaal. Al die dingen waarvan je zegt “daar beantwoordt een heel goed literair werk aan”.

Van Bockstal bekijkt de competentielijst en vinkt zorgvuldig de competenties aan die hij belangrijk acht. Bij de literaire vindt hij ‘Verschillende genres aankunnen’, ‘Gespecialiseerd zijn in een bepaald genre’ en ‘Durven experimenteren’ onbelangrijk. ‘Een herkenbare stijl’ vinkt hij aan als belangrijk voor de mature auteur, de overige competenties zijn interessant voor beide niveaus. ‘Over leeservaring beschikken’ is volgens hem onontbeerlijk voor de debutant.

Met uitzondering van ‘Veranderingsgerichtheid vertonen’, ‘Blijk geven van sociale vlotheid’ en ‘Stressbestendigheid vertonen’ acht hij alle gedragscompetenties van belang voor zowel de debutant als de mature auteur. Daarbij vindt hij ‘Professionalteit’ en ‘Communicatief zijn’ de allerbelangrijkste vaardigheden. Hij maakt een onderscheid tussen ‘sociale vlotheid’ en ‘communicatief zijn’ omdat de eerste competentie volgens hem te maken heeft met communicatie naar de uitgever toe: een auteur moeten kunnen communiceren over zijn verhaal. Sociale vlotheid, daarentegen, acht hij niet van belang omdat er ook schrijvers zijn die “misantropisch” zijn en “teruggetrokken leven”. Wat betreft de gedragscompetenties, beschouwt hij ‘Een geboren performer zijn’ en ‘Durven innoveren’ als onbelangrijk. ‘Populair zijn’ zet hij tussen haakjes omdat het hem voor veel mature auteurs niet belangrijk lijkt. “Ivo Michiels bijvoorbeeld is nooit populair geweest bij het grote publiek, maar toch is dat een ontzettend belangrijk auteur”. ‘Visie hebben’ beschouwt hij hier als de belangrijkst eigenschap.

Van Bockstal merkt op dat het moeilijk is om een dergelijke competentielijst “toe te passen op auteurs”.

Dat is het typische aan kunstenaars toch wel een beetje, dat maakt het ook boeiend om met hen te werken… Het is hetzelfde als het proberen vastpakken van water hé. Nu, je kan wel proberen om dat water in een kan te gieten, die kan heeft dan een bepaalde vorm en is doorzichtig en ziet er aantrekkelijk uit, maar het blijft wel water hé.

Om die reden zou hij “ervoor huiveren” om op basis van een dergelijk profiel beginnende schrijvers toe te laten aan of uit te sluiten van SchrijversAcademie. “Daarvoor zijn het te vrijgevochten geesten”. Wel lijkt het hem “nuttig voor de leerkracht” om een “soort van

93 houvast” te hebben in de opleiding. Bovendien kan zo’n lijst “dingen die hij intuïtief aanvoelt ook makkelijk bespreekbaar maken”. Daarnaast zou de lijst door de student gebruikt kunnen worden om over de eigen capaciteiten en vaardigheden te reflecteren.

Over het algemeen gelooft hij in opleidingen als SchrijversAcademie; “het heeft te maken met professionalisering hé”. Een schrijfopleiding kan je geen schrijver maken, “maar als je het bent, kan je wel beter worden en kan je heel erg je talent ontwikkelen en trainen”. “Door gecoacht en gemanaged te worden kan je veel beter worden”. Het “enige gevaar” hierbij is dat een traditie aan schrijfscholen – zoals die bestaat in de Angelsakische wereld – ervoor kan zorgen dat een hele generatie “bijna op een formulematige manier” gaat werken. “Ze hebben alle regeltjes goed geleerd en dan gaan ze allemaal boeken en romans schrijven die daaraan beantwoorden”. Tegelijkertijd zegt hij dat dit in Vlaanderen niet aan de orde is, aangezien de oprichting schrijfopleidingen hier nog in de kinderschoenen staan.

Tot slot zegt Van Bockstal niet te indruk te hebben dat uitgevers hun auteurs erg trainen op het vlak van persoonlijkheid en schrijfontwikkeling.

En dat vind ik een heel grote zorg, een heel groot aandachtspunt. Het is een kerntaak om de creativiteit van de artiest met wie je bezigt bent, om die te leiden, te begeleiden en te laten bloeien, te coachen en te managen. Als je dat niet doet, dan ben je niet meer bezig met de essentie van je job. Hoewel dat vandaag zeer vaak niet meer gebeurt. Het is ook het eerste waar ze op besparen, totaal belachelijk. Het is ook heel fout, want ze gaan dat zuur bekopen in de toekomst, daar ben ik van overtuigd. Maar goed, dat is ook iets dat je met slingerbewegingen in de geschiedenis af en toe ziet terugkomen. Ik heb lange tijd in de muziekindustrie gewerkt en dat was daar krek hetzelfde. En op den duur maakt men dan alleen nog producten die van op de marketingtafel komen, en dan is het publiek echt niet meer geïnteresseerd hoor. Dan betalen ze er ook niet meer voor, dan gaan ze gratis downloaden en kopiëren, dan denken ze “het klinkt toch allemaal hetzelfde”, en dan krijg je dit.

Hij meent met andere woorden dat er voor uitgevers een zeer belangrijke rol is weggelegd; het coachen van hun auteurs is de kerntaak van een uitgeverij. Er moet niet enkel redactiewerk besteed worden aan het huidige manuscript dat op tafel ligt. Daarentegen moet de uitgever op lange termijn investeren in de auteur door te fungeren als coach in de ontwikkeling van de schrijver.

2.8.2. Nathalie Ariën

Aanvankelijk denkt Nathalie Ariën mij niet van dienst te kunnen zijn omdat de Vlaamse Auteurvereniging geen goed zicht heeft op de wensen en de criteria van de uitgevers. Het is echter nuttig voor dit onderzoek om ook de belangenbehartiger van de Vlaamse auteurs te

94 interviewen omdat die meer kan zeggen over de werknemer-werkgeverrelatie tussen auteur en uitgever. In het interview met Ariën wordt er dan ook voornamelijk gepolst naar de gedragscompetenties die volgens haar van belang zijn voor een professioneel schrijver.

Uit dit interview komt naar voren dat de Vlaamse auteur mondiger en assertiever moet zijn. Wanneer Ariën een beeld tracht te schetsen van wat voor haar een ‘ideale’ auteur is, dan wijst ze voornamelijk op de rechten die een schrijver bezit. Professionele auteurs moeten hun rechten kennen:

want daar schort het hen heel erg aan. Een ideale auteur kent zijn waarde en weet zich te positioneren ten opzichte van zijn uitgever en staat op zijn strepen als het contract niet nageleefd wordt en als er niet betaald wordt. Auteurs zijn dikwijls de dupe van besparingen, ze worden gewoon niet betaald en ze vinden dat niet erg omdat ze niet durven spreken. Dus de ideale auteur is professioneel en in twee richtingen, van de uitgever ook. Die competenties die je opsomt maken de ideale auteur natuurlijk, én voor de uitgever én voor zichzelf. Maar ik wil dan vooral benadrukken: ook voor zichzelf. Omdat dat de sector kapotmaakt als auteurs blijven… Ja, gewoon gedrukt willen worden en ze verder geen eisen meer willen stellen.

Auteur Ivo Victoria wees al op het feit dat auteurs meer eisen moeten durven stellen aan hun uitgevers. Het lijkt Ariën interessant dat Creatief Schrijven of SchrijversAcademie beginnende schrijvers zou wijzen op de bestaande rechten en wetteksten. “Want wat wij eigenlijk doen, is hen begeleiden van het moment dat ze al gedebuteerd zijn, maar dan hebben ze hun eerste contract al getekend enzovoort”.

Aan de gedragscompetenties voegt Ariën nog “mondigheid” en “op de rechten staan” toe. Ze merkt nog op dat schrijvers vaak het gevoel hebben dat dat “arrogantie” is, terwijl het gewoon om professionaliteit gaat. Tot slot benadrukt ze dat men in SchrijversAcademie de studenten een soort “realistisch denken” moet bijbrengen; een beginnende schrijver moet immers ook “vanuit het standpunt van een uitgever kunnen denken”.

Een uitgever heeft andere zorgen om een boek uit te geven. Natuurlijk, een auteur heeft daar dikwijls geen zicht op en denkt al snel dat het voor een uitgever veel gemakkelijker is dan dat het werkelijk is omdat hij niet marktgericht denkt. Hij moet niet te marktgericht denken, maar een gulden middenweg… Zij zien dikwijls de kant van de uitgever helemaal niet.

Kortom, ze is van mening dat een competentieprofiel tot nut zou zijn in een opleiding als SchrijversAcademie. De competenties zijn “dingen die de commercie zullen verbeteren”. Bovendien gelooft ze ook dat competenties als ‘Communicatief zijn en sociale vlotheid vertonen’ en ‘Op een podium durven performen’ steeds belangrijker worden. “Ik geloof dat

95 een auteur meer en meer naar buiten zal moeten treden, voor het publiek.” Een auteur moet volgens haar “sociaal zijn, meegaand zijn met dat publiek” en rekening houden met de lezers.

2.8.3. Overzicht van de belangrijkste competenties

Uit deze twee interviews blijkt dat Koen Van Bockstal van het VFL, de instantie die financiële steun biedt aan de literaire sector, soms redeneert als een uitgever en soms als een auteur. Zijn mening lijkt de middenweg te bewandelen tussen de standpunten van de uitgever en van de professionele auteur. Hij acht zowel literaire als gedragscompetenties belangrijk, maar tegelijkertijd haalt hij uit naar de uitgeverijen. Van zowel de schrijver als de uitgevers verwacht hij professionaliteit. Ook Nathalie Ariën van de Vlaamse Auteursvereniging tracht zowel het perspectief van de schrijver als dat van de uitgever te belichten. Ze pleit voor meer assertiviteit en mondigheid vanwege de Vlaamse auteur en tegelijk vraagt ze aan de schrijver om ook rekening te houden met het standpunt van de uitgeverijen.

2.9. Conclusie

Over het algemeen zijn er geen al te grote verschillen op te merken tussen de meningen van de verschillende subgroepen. Alle respondenten lijken de literaire competenties nog steeds de belangrijkste criteria te vinden om een auteur te evalueren. Een ‘Eigen, herkenbare schrijfstijl’ en ‘De juiste stijltechnieken kunnen aanwenden’ zijn ongetwijfeld de literaire vaardigheden waar het meest belang aan gehecht wordt.

Wat betreft de gedragscompetenties vallen er voornamelijk discrepanties op tussen de uitgevers en redacteurs enerzijds en de overige respondenten anderzijds. De uitgevers vinden deze vaardigheden namelijk belangrijker dan de auteurs, maar stellen wel dat dit geen doorslaggevende criteria zijn om al dan niet samen te werken met een schrijver. In het bijzonder ‘Communicatief zijn en blijk geven van sociale vlotheid’ en ‘Lezersgerichtheid vertonen’ zijn vaardigheden die uitgevers vaker dan de overige geïnterviewden aanstippen als belangrijk. Bij de competenties eigen aan de persoonlijkheid is een gelijkaardige tendens te observeren met betrekking tot ‘Durven performen op een podium’ en ‘Nieuwe markten durven verkennen’. Ook deze vaardigheden worden consequent belangrijker geacht door uitgevers en redacteurs dan door de andere bevraagden.

Over de implementatie van een competentieprofiel in SchrijversAcademie zijn de meningen verdeeld. Er wordt vooral gevreesd dat het profiel als een soort van checklist zal fungeren en dat op die manier de opleiding een reeks van gelijkaardige schrijvers zal voortbrengen. De

96 integratie van een persoonlijk ontwikkelingsplan waarin de sterktes en de talenten centraal staan lijkt de respondenten een beter idee, hoewel sommigen twijfelen of deze plannen niet te veel werk zullen vragen van de docenten.