• No results found

De beleidsmakers van SchrijversAcademie

2. Analyse van de interviews

2.7. De beleidsmakers van SchrijversAcademie

Erik Vanhee is in Creatief Schrijven verantwoordelijk voor de peiler vorming. Hij staat ondermeer in voor de docentenopleiding van de organisatie en hij geeft zelf cursussen literair, zakelijk en autobiografisch schrijven. Als verantwoordelijke voor de Commissie Vorming heeft hij de reorganisatie van SchrijversAcademie mee ondersteund en helpen vormgeven. Xavier Roelens is sinds het begin van de hervorming aangesteld als coördinator van SchrijversAcademie. Hij stelt de plannen op voor de hervorming en organiseert de verschillende modules van de opleiding. Daarnaast is hij publicerend dichter.

2.7.1. Erik Vanhee

Volgens Vanhee is “de begeleidende brief die bij het manuscript zit en die eigenlijk de aandacht vestigt op de uniciteit van de schrijver” zeer belangrijk bij de selectie van een auteur. Als de brief en de korte inhoud interessant lijken, zal de uitgever vervolgens een stuk van de tekst lezen. Hij benadrukt hierbij dat hij zelf geen uitgever is en dat hij enkel verwoordt wat cursisten en collega’s hem vertellen.

Als Vanhee denkt aan een ‘goede’ auteur, dan beeldt hij zich “een originele vertelstem” in; de auteur moet hem vanaf het begin boeien en hem als lezer onmiddellijk kunnen meeslepen. Hij zegt op zoek te zijn “naar auteurs die grenzen verleggen”; hij waardeert “auteurs die met verschillende perspectieven werken, die perspectieven door elkaar laten lopen, die hetzelfde verhaal uit verschillende standpunten vertellen”. Voor hem zijn de plot en het verhaal ondergeschikt aan de “stilistische kwaliteiten”. Met andere woorden: hij meent dat literatuur

87 vooral “stijl en stem” is. Met een “eigen stem” “onderscheidt een auteur zich immers van alle anderen”. Daarbij denkt hij niet zozeer aan een bepaalde persoonlijkheid of bepaalde persoonskenmerken; als de boeken goed zijn, leest hij ook boeken van schrijvers wiens persoonlijkheid hem eerder afstoten dan aantrekken.

Vanhee acht de volgende literaire competenties op de lijst van belang voor de debutant en de mature auteur: ‘Een eigen, herkenbare schrijfstijl’, ‘Creatief, origineel, innovatief zijn’, ‘De juiste stijltechnieken aanwenden’, ‘Inlevingsvermogen en empathie bezitten’ en ‘Leeservaring’. ‘Precies en correct taalgebruik’ en ‘Inzicht hebben in het productieproces’ zijn daarentegen belangrijker voor de debutant dan voor een auteur die al enkele boeken heeft gepubliceerd. ‘Verschillende genres aankunnen’, ‘Gespecialiseerd zijn in een bepaald genre’ en ‘Kennis van het publiek bezitten’ lijken hem niet belangrijk. Wat betreft de gedragscompetenties, duidt hij de meeste aan als belangrijk. Enkel ‘Zakelijke kennis’ en ‘Stiptheid’ sneuvelen hier. Over ‘Lezersgerichtheid vertonen’ maakte hij eerder in het interview al een opmerking:

een zakelijke tekst is altijd lezergericht, want als de lezer er niet is, als de zakelijke tekst daar geen rekening mee houdt, heeft hij geen lezers. Dan zal het werk niet renderen en dus zal het worden afgevoerd. Bij literaire schrijvers bestaat het heel rare concept dat de lezer eigenlijk niet belangrijk is, dat het eigenlijk alleen om het ego van de schrijver, van de auteur gaat. Dus een schrijver lijkt eigenlijk voor zichzelf te schrijven en niet voor de lezer. […] En dat is iets wat me altijd verwonderd heeft. […]. Als je bijvoorbeeld om de haverklap van perspectief wisselt en zo, ook al vind je dat zelf heel plezant, als de lezer het niet meer kan volgen, is dat zinloos. En dan is het ook zinloos om dat te publiceren.

Hoewel een literaire tekst niet het doel heeft “om zoveel mogelijk lezers” te bereiken, is het volgens hem wel logisch om “een bepaalde niche van lezers” voor ogen te houden.

Verder beschouwt hij ‘Durven innoveren’, ‘Openstaan voor kritiek/feedback’, ‘Nieuwe markten durven verkennen’ en ‘Visie hebben’ als interessante persoonlijkheidskenmerken voor een schrijver. ‘Een geboren performer zijn’ acht hij enkel van belang als de auteur poetry slam beoefent en ‘Populair zijn bij het publiek’ vindt hij onbelangrijk. ‘Een boeiende persoonlijkheid hebben’ is voor hem een te vage competentie om ze te kunnen beoordelen. Wel zegt hij dat een schrijver “dingen die leven bij een deel van zijn lezerspubliek op unieke wijze” moet kunnen verwoorden. Hij beschouwt een schrijver als “een soort spreekbuis van een deel van de samenleving”. Volgens Vanhee zijn auteurs dan ook belangrijk “in de mate dat ze iets te zeggen hebben over de huidige vorm van samenleven en inzicht verschaffen aan de lezer over hoe die zich kan gedragen in die samenleving en hoe hij die kan verbeteren”.

88 Over het algemeen zegt hij toch op te passen met een dergelijk competentieprofiel: “het probleem is dat er geen uniek competentieprofiel ontwikkeld kan worden omdat elke schrijver een eigenheid, een eigen talent heeft”. Bovendien bestaat “het gevaar” dat “één zo’n competentieprofiel leidt tot allemaal dezelfde schrijvers die allemaal aan dat profiel beantwoorden”. Daarom raadt hij aan “een minimaal competentieprofiel” te ontwerpen zodat er ruimte blijft voor de individuele, bijzondere talenten van beginnende schrijvers. Volgens hem hebben schrijfopleidingen net de taak “om talenten te ontdekken, op te sporen en waar die er zijn verder te stimuleren”. In SchrijversAcademie kunnen hen “een aantal essentiële competenties en vaardigheden om te kunnen schrijven” worden aangeleerd.

Zolang niemand hen dat zegt, zullen zij daar ook niet aan werken. Dus in die zin zijn die schrijfopleidingen heel belangrijk voor een samenleving – en daarom moeten die ook gesubsidieerd worden volgens mij persoonlijk – omdat een samenleving eigenlijk mensen de kans geeft door te breken en in contact te komen met uitgevers.

Daarnaast meent Vanhee dat schrijfopleidingen “een mediërende rol hebben tussen de uitgever en de schrijver”. Het is de bedoeling dat studenten van SchrijversAcademie na de opleiding “makkelijker in contact komen met uitgevers”.

2.7.2. Xavier Roelens

Wat betreft de selectieprocedure die uitgevers hanteren, ziet Roelens een verschuiving plaatsvinden. Het staat buiten kijf dat het persoonlijk aspect altijd belangrijk is geweest in de keuze van auteurs. Tegenwoordig kan het echter gebeuren dat de persoonlijkheid van de schrijver het belangrijkste criterium wordt. Hij veronderstelt dat uitgevers wel een aantal vaste stappen volgen bij het lezen van een manuscript, maar dat “intuïtie een onderdeel” is “van die vaste zaken”. Daarbij vertonen sommige uitgeverijen een voorkeur voor een bepaald soort romans.

Persoonlijk beschouwt Roelens de schrijfstijl als het belangrijkste criterium bij de beoordeling van een boek:

een gevoel dat de auteur zijn taal beheerst, zijn stijl beheerst, dat hij er veel uit kan halen. Dat hij er ook in slaagt om met die stijl iets te vertellen dat meer is dan gewoon de woordenboekbetekenis van elk woord dat daar op papier staat; situaties die tot leven komen, mensen die tot leven komen…

Hij denkt dan niet meteen aan de persoonlijkheid van de auteur. Hoewel het interessant kan zijn om in het oeuvre van een ‘goede’ schrijver “lijnen” te “ontdekken” waaruit de persoonlijkheid van de schrijver spreekt, komt het voor hem “niet op de eerste plaats”.

89 Bij de literaire competenties beschouwt hij ‘Precies en correct taalgebruik’, ‘Gespecialiseerd zijn in een bepaald genre’, ‘Een interessant verhaal kunnen vertellen’ en ‘Kennis van het publiek’ onbelangrijk. Je moet volgens hem “wel weten wie je voor ogen hebt met wat je schrijft en je daar wel bewust van zijn”. ‘Durven experimenteren’, ‘De karaktertekening van de personages uitwerken’ en ‘Inlevingsvermogen en empathie’ zijn competenties die gelden voor zowel de debutant als de mature auteur. ‘Een eigen, herkenbare schrijfstijl’ en ‘De juist stijltechnieken aanwenden’ verwacht hij enkel van mature auteurs. ‘Inzicht hebben in het productieproces van een literair product’ is dan weer voornamelijk interessant voor de beginnende schrijver.

De gedragscompetenties acht hij hoofdzakelijk belangrijk voor beide niveaus. Enkel ‘Werken aan zelfontplooiing’ beschouwt hij als een vaardigheid die vooral de debutant zou moeten bezitten. ‘Zelfinzicht’ is onontbeerlijk voor een auteur: ‘Slechte schrijvers hebben geen inzicht in wat ze schrijven”. ‘Stressbestendigheid’ en ‘Resultaatsgerichtheid’ vindt hij echter onbelangrijk. Hij meent dat te resultaatsgericht denken de creativiteit ondermijnt; een auteur moet daarentegen procesgericht redeneren. ‘Communicatief zijn’ is een “moeilijke eigenschap”, aangezien een schrijver het gewoon is “zodanig over zijn woorden” na te denken dat hij per definitie niet vlot is. Ten slotte lijken de persoonlijkheidskenmerken Roelens interessanter voor een uitgever dan voor een auteur. ‘Populair zijn’ is belangrijk als de schrijver “wil leven van zijn pen”. ‘Een boeiende persoonlijkheid’ acht hij handig “om binnen te raken bij een uitgever” en om aandacht te krijgen van het publiek. Ook ‘Visie hebben’ lijkt hem voor een debutant belangrijk “omdat je je daarmee kan verkopen aan een uitgever”. Hij merkt echter op dat deze persoonlijke competenties “het boek niet beter maken”.

Verder voegt hij aan de competentielijst “eigengereidheid” toe: “achter je idee blijven staan”. “Dat is eigenlijk ook: uw visie hebben, een idee waar je naartoe wil. Het is een beetje stevig op je benen staan naar kritiek toe ook”. Een schrijver moet altijd een middenweg trachten te vinden tussen eigengereidheid en openheid voor feedback. “Je moet van jezelf doorhebben ‘dit is een goede aanpassing’ en ‘dit leg ik naast mij neer’. En je moet het kunnen verantwoorden aan jezelf en eventueel aan de redacteur”. Daarnaast helpen “een soort mediageilheid en ijdelheid” de schrijfcarrière vooruit.

Roelens zegt zelf wat “afgestapt” te zijn “van het echte competentiedenken”, “omdat het gevaar is dat de mensen gewoon gaan proberen die competenties te halen en niet zichzelf te gaan ontwikkelen”. Momenteel wordt er aan kandidaat-studenten gevraagd om in de

90 motivatiebrief uit te leggen wat ze beschouwen als hun sterke en zwakke eigenschappen. Dit wordt doorgeven aan de docenten zodat zij er eventueel mee aan de slag kunnen tijdens de lessen. Verder wordt de evolutie van de studenten na elke lesmodule becommentarieerd door de docent. Een persoonlijk ontwikkelingsplan lijkt hem “veel paperasserij en werk” voor de 24 studenten van SchrijversAcademie. Wel lijkt het hem nuttig om een dergelijk plan op te stellen voor de mensen die het eindtraject bereiken, het laatste jaar van de opleiding. Tenslotte is het de taak van SchrijversAcademie om in het Publicatiejaar per debutant te bekijken hoe hij/zij gepositioneerd kan worden in het veld, “eigenlijk wat een uitgever ook een beetje doet”. Daarnaast geeft hij aan dat er meer aandacht zou moeten gaan naar de opvolging van de schrijver nadat het eindwerk voltooid is.

2.7.3. Overzicht van de belangrijkste competenties

Zowel Vanhee als Roelens vinden stilistiek belangrijker dan het verhaal op zich. Beiden vinken dan ook gelijkaardige schrijfvaardigheden aan als belangrijk. Ook wat de gedragscompetenties betreft, lijken ze dezelfde mening te delen. Bij de gedragscompetenties meent Vanhee dat ‘Nieuwe markten durven verkennen’ belangrijk is in tegenstelling tot Roelens. Die laatste denkt dan weer dat ‘Durven van performen’ wel degelijk van belang is voor een auteur, op voorwaarde dat een schrijver niet het podium opspringt als hij “het echt niet kan”. Ten slotte benadrukt hij dat “eigengereidheid” voor hem een van de belangrijkste eigenschappen is die een auteur moet bezitten.

Beide beleidsmakers geloven niet onvoorwaardelijk in het competentiedenken. Volgens Vanhee bestaat het gevaar dat een eenzijdig competentieprofiel “tot allemaal dezelfde auteurs zou leiden”. Wel zegt hij dat het mogelijk is om een “minimaal profiel” op te stellen met een aantal voorwaarden die vrijwel noodzakelijk zijn voor een schrijver. Roelens treedt Vanhee bij: de focus op competenties zou ervoor kunnen zorgen dat de studenten wel een competentielijst voor ogen hebben, maar vergeten om zichzelf te ontwikkelen. Bovendien vreest hij dat het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen te veel, nodeloos werk is. Het lijkt hem nuttiger om een persoonlijk traject op te stellen vanaf het moment dat de student het laatste jaar bereikt, het jaar waarin de debutant voorbereid wordt op het zoeken naar een uitgever.

91