• No results found

Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

4.2 Beleidscontext van het Oude Westen

4.2.2 Stedelijk veiligheidsbeleid

Rotterdam wordt vanaf het begin van de 21ste eeuw geassocieerd met haar lokale veiligheids-

beleid. Het verkiezingssucces van Leefbaar Rotterdam tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2002 resulteerde in het einde van de lokale sociaaldemocratische bestuurstraditie en een collegeprogramma met voornamelijk veiligheidsaccenten.65 De ontwikkeling van

een integraal lokaal veiligheidsbeleid startte echter eerder en kende een aanloop in enkele ontwikkelingen op lokaal en nationaal niveau.

De beleidsontwikkelingen sinds de eeuwwisseling zijn in een bredere historie te plaatsen, waarin criminaliteitsbestrijding vooral bestond naast fysieke, sociale en economische interventies. Diverse commissies66 adviseerden om Rotterdam cultureel, economisch en

sociaal meer te versterken. Zo werd geïnvesteerd in sociaal werkers en bewonersparticipatie om de leefbaarheid en sociale cohesie in wijken te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het project ‘Opzoomeren’, waarbij bewoners gefaciliteerd door de lokale overheid zorg dragen voor een schone en gezellige straat (vgl. Duyvendak & Van der Graaf, 2001). In 2001 werd de stad tevens de Europese culturele hoofdstad.

Vanaf de jaren zeventig vinden meer en meer maatregelen plaats tegen criminaliteit en overlast. Eind jaren zeventig werd bijvoorbeeld een einde gemaakt aan de prostitutie op Katendrecht (vgl. Meyer, 1983; Goderie & Boutellier, 2006), eerst nog met de opening van een nieuwe tippelzone tegen het centrum van de stad en later verder naar de rand van Rotterdam-West.67

In de jaren tachtig werden vanuit het landelijke criminaliteitspreventiebeleid de eerste anti- vandalisme projecten in onder meer Rotterdam gestart. Er werd hierbij eerst nog gesproken over bestuurlijke preventie, daarna over wijkgerichte preventie en vanaf 1993 over een lokaal ‘geïntegreerd veiligheidsbeleid’. Klachten over onveiligheid deden het sociaaldemocratisch stadsbestuur besluiten om een openbare gedoogzone voor harddrugsgebruikers achter het Centraal Station (‘Perron Nul’) te sluiten (vgl. Rosenthal et al., 1995; Visser, 1996).68

In deze bestuursperiode (1994–1998) werden de eerste stappen naar een uitgebouwd lokaal veiligheidsbeleid gezet, zoals een Projectbureau Geïntegreerd Veiligheidsbeleid, een speciale wethouder voor veiligheid, een lokale veiligheidsmonitor en het werken met wijkveiligheidsplannen en integrale veiligheidsrapportages (vgl. Marks & Van Sluis, 2008). Eind jaren negentig komt er een omslag naar een meer gesystematiseerd veiligheidsbeleid (vgl. De Haan, 1997; Van de Bunt, 2006).

65 Het College van ‘leefbaren’, christendemocraten en liberalen (2002-2006) communiceerde over een ‘veiligheidsstad’. 66 Adviescommissie Sociaal-Economische Vernieuwing Rotterdam (1987) en Commissie Sociale Vernieuwing (1989). 67 De eerste locatie – de G.J. de Jonghweg – op loopafstand van het Oude Westen en de laatste locatie – de Keileweg – bij de wijk Spangen.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 79PDF page: 79PDF page: 79PDF page: 79 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

65

Ondertussen werden er eind jaren negentig extra veiligheidsplannen gesmeed om blijvende zorgen over criminaliteit en overlast van bewoners te beantwoorden die ze middels protest voor het stadhuis communiceerden.69 Dit resulteerde in het eerste vijfjarenactieprogramma

(2001–2005) rond veiligheid.70 Vooral met behulp van repressieve retoriek rond de aanpak

van urgente problemen rond veiligheid werd die grote maatschappelijke onrust politiek gekanaliseerd en kreeg een opgeschroefd veiligheidsbeleid versneld zijn beslag onder een nieuw stadsbestuur onder leiding van het Leefbaar Rotterdam van Pim Fortuyn (2002–2006) (vgl. Tops, 2007b). Dit College promoveert veiligheid tot de hoogste beleidsprioriteit en bouwt het lokale veiligheidsbeleid verder uit.71 Er komen nieuwe overlegstructuren en

beleidsinstrumenten om veiligheid en veiligheidsbeleving van Rotterdammers te verbeteren. In de eerste plaats is de veiligheidsretoriek gestoeld op het herstellen van het vertrouwen van burgers in de lokale overheid. Er wordt vooral terminologisch uit een ander vaatje getapt: het gaat voortaan om ‘actieprogramma’s’, ’targets’ en ‘afrekenbaarheid’ in plaats van beleids-visies en -plannen. Het ‘new public management’ wordt met andere woorden geïntroduceerd in het Rotterdamse veiligheidsbeleid. De burgemeester stelt zelf ook afgerekend te willen worden op gestelde doelen, zoals het ‘elimineren’ van ‘onveilige wijken’. Het College laat hiervoor een instrument maken om veiligheid en veiligheidsbeleving in wijken te kunnen volgen. Het wordt door de gemeente gebruikt om de inzet van maatregelen mee te prioriteren.

De Rotterdamse Veiligheidsindex

In deze monitor zijn veiligheidsscores opgebouwd uit drie verschillende gegevens. Voor één derde bestaan ze uit ‘objectieve’ gegevens, zoals meldingen en aangiften van criminaliteit en overlast uit registratiesystemen van de politie en brandweer. Daarnaast tellen voor twee derde deel gerapporteerde onveiligheidsgevoelens en slachtofferschap mee. Om deze verschillende soorten gegevens op te kunnen tellen, worden deze vertaald naar gemiddelde afwijkingen van het rekenkundig gemiddelde (‘z-scores’). Voor acht veiligheidselementen worden deze scores berekend. Deze scores krijgen een wegingsfactor voor de invloed die elk veiligheidselement heeft op veiligheidsgevoelens. Ten slotte tellen ook ‘contextgegevens’ mee in de berekening van de indexscore, zoals de gemiddelde woningwaarde, de etnische samenstelling van de wijk, het percentage uitkeringsgerechtigden en de buurttevredenheid. De totaalscore van een wijk wordt omgezet naar een indexscore op een schaal van één tot tien. Er worden vijf categorieën onderscheiden: ‘onveilige wijken’ (<3,9), ‘probleemwijken’ (3,9–5), ‘bedreigde wijken’ (5– 6), ‘aandachtswijken’ (6–7,1) en ‘veilige wijken’ (>7,1) (Gemeente Rotterdam, 2012a).72

69 Dus nog tijdens een college onder leiding van de sociaaldemocraten.

70 Vijfjaren Actieprogramma 2001-2005: ‘Versterking veiligheid Rotterdam’ met aanvankelijk een budget van 6 miljoen euro. 71 Collegeprogramma 2002-2006: ’Het nieuwe elan van Rotterdam. En zo gaan we het doen’ met 100 miljoen euro extra voor veiligheid.

72 Sinds 2014 werkt de gemeente met het Wijkprofiel, waarin de Veiligheidsindex samen met een Sociale Index en een Fysieke Index een breder beeld geeft van de staat van de Rotterdamse wijken. Hierin worden subjectieve en objectieve scores los van elkaar gepresenteerd.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 80PDF page: 80PDF page: 80PDF page: 80 Hoofdstuk 4

66

Deelgemeentes dienen dit algemene stedelijke veiligheidsbeleid in ‘wijkveiligheidsactie- programma’s’ te vertalen, de samenwerking tussen organisaties te regisseren en te sturen op meetbare resultaten. Ze worden daarbij operationeel ondersteund door een speciaal opgetuigd ‘Programmabureau Veilig’ van de gemeente. Het uiteindelijke doel is om op deze manier: “geen onveilige wijken meer [te hebben] in Rotterdam in 2006”. De lokale overheid volgt dit proces via jaarlijkse veiligheidsindexrapportages.

Daarnaast is de toon ook meer dan voorheen expliciet repressief en punitief. Er wordt dankbaar geput uit het Noord-Amerikaanse idioom rond ‘zero tolerance’ en ‘broken windows policing’ als reactie op het als permissief voorgestelde optreden van eerdere Colleges.73 Het

Rotterdamse College accentueert deze visie op veiligheid met een strenge en bestraffende toon ten aanzien van criminaliteit en overlast74:

“een lik-op-stuk beleid ten aanzien van probleemjongeren in het centrum” “criminele illegalen in de cel”

Een ander aspect van deze veiligheidsfilosofie die wordt uitgedragen is het ‘afrekenen’ met fysieke vervuiling en sociaal verval in de openbare ruimte. Vanuit dit beleidsdenken is fysieke en sociale orde een voorwaarde voor (beleving van) veiligheid.75 Daarnaast blijft het

niet alleen bij deze ‘oorlogs- en heroveringstaal’. Verschillende nieuwe interventies geven invulling aan deze retorische dadendrang.

Er startte een ‘persoonsgerichte aanpak’ van overlastgevende harddrugsgebruikers. Zo werden de 700 meest overlastgevende en zorgmijdende personen van de straat gehaald en in trajecten ondergebracht (vgl. Blaauw et al., 2005). Dit gebeurt vanuit de overtuiging dat een relatief kleine groep deviante en overlastgevende personen verantwoordelijk was voor een groot deel van alle criminaliteit en overlast.

Medio 2003 werd er op voorstel van het College ook een ‘bedelverbod’ opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Op specifieke plaatsen, waaronder het stadscentrum, kon hier voortaan op worden gehandhaafd. Tevens werd er voortaan ingezet op diverse doelgroepen met behulp van een combinatie van preventieve, repressieve en curatieve maat- regelen. In het veiligheidsdiscours lag de focus op dat moment vooral op de controlerende

73 Garland (2001) benoemt dit als een omslag van ‘penal welfarism’ (o.a. resocialisatie en re-integratie) naar een ‘culture of control’ van met name beveiliging en bestraffing in Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk sinds de laatste drie decennia van de twintigste eeuw.

74 http://www.rcm-advies.nl/Webpagina’s/Nieuws/OV/Stadskrant%20Rotterdam,%205%20okt%202002.htm

75 Dit ‘schoon en heel’ beleid sluit aan bij het Noord-Amerikaanse ‘broken windows’ denken, waarin fysieke en sociale wanorde beschouwd worden als omstandigheden die overlast en criminaliteit aantrekken als er niet op tijd tegen wordt opgetreden (vgl. Wilson & Kelling, 1982). Overigens bestond dit ‘schoon en heel beleid’ ook al in de sociale vernieuwing van de jaren negentig (vgl. Rood-Pijpers et al., 1995).

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 81PDF page: 81PDF page: 81PDF page: 81 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

67

en bestraffende kant, zoals de inzet op extra toezicht in de openbare ruimte en het openbaar vervoer, harde aanpak van illegaliteit en ‘gebiedsverboden’.

Daarnaast werd een ‘gebiedsgerichte aanpak’ ontwikkeld, waarin deelgemeenten en wijken centraal stonden. Voor de meest kwetsbare wijken, werd een ‘hot spot benadering’76 toege-

past. Dit hield in dat er op die plaatsen extra veiligheidsmaatregelen werden genomen, zoals een repressief offensief tegen drugsoverlast (‘de zomeraanpak’), een systematische aanpak van overlastgevende drugshandelaren en drugspanden (‘Alijda’) en een specifieke inzet van de PGA op overlastgevende drugsverslaafden. Een andere maatregel is de invoering van het ‘preventief fouilleren’ om met name wapengeweld in de stad tegen te gaan in speciaal daarvoor aangewezen ‘veiligheidsrisicogebieden’. Nadat prognoses van de Rotterdamse statistische dienst hadden gewezen op een onevenwichtige sociaaleconomische opbouw van de stad in de nabije toekomst, deed het stadsbestuur in deze collegeperiode ook een beroep op de landelijke overheid om een spreidingsbeleid te mogen gaan voeren in kwetsbare delen van de stad. Sinds eind 2005 dienen nieuwe bewoners in aangewezen gebieden voortaan een ‘huisvestingsvergunning’ aan te vragen. Hiervoor geldt vooral een inkomenseis van 120% van het wettelijke minimuminkomen.

Een ander belangrijk nieuw onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak in het nieuwe veilig- heidsbeleid, is de invoering van ‘stadsmariniers’. Dit zijn speciale frontlijnambtenaren die direct ressorteren onder het College van B&W en als taak hebben om op de moeilijkste plekken in de stad te zorgen voor een vlekkeloze implementatie van het lokale veiligheidsbeleid. Zij hebben een eigen budget en politiek mandaat om veiligheidspartners te faciliteren en aan te sporen om uitvoering te geven aan de papieren beleidsmaatregelen ten behoeve van veiligheid in wijken. Zij zijn in de uitvoering van het beleid rond veiligheid de eerste verantwoordelijken om de gestelde veiligheidsdoelen te halen en worden daar ook op afgerekend met behulp van de jaarlijks te verschijnen Rotterdamse Veiligheidsindex sinds 2002. Eén van de eerste nieuwe interventies waren de controles op overlastgevende panden in de stad door multidisciplinaire controleteams die onder meer bestaan uit een interventieambtenaar, de wijkpolitie, medewerkers van de woningcorporaties en het energiebedrijf. Vanuit deze ‘Strevelsweg-methodiek’ vinden er controles plaats op de bewoning van panden om woonfraude en woonoverlast tegen te gaan. Via ‘random’ controles verkrijgt de gemeente zicht op de situatie ‘achter de voordeur’ in wijken met bovenmatige veiligheidsproblemen. De aanpak is volgens de gemeente tweeledig. Deze huisbezoeken zijn enerzijds controlerend en handhavend richting misstanden (o.a. illegale onderverhuur van sociale huurwoningen en hennepteelt). Anderzijds kan tevens hulp worden geboden aan kwetsbare bewoners.

76 Deze benadering vindt haar oorsprong in Noord-Amerikaanse ideeën over ‘hot spot policing’, welke vertrekt vanuit een rationele kijk op het beïnvloeden van de gelegenheid tot criminaliteit en overlast (vgl. Sherman, 1995). Dit valt onder de deterministische visie uit hoofdstuk 1, waarin een sturende invloed van de omgeving wordt verondersteld op het keuzeproces van potentiële daders (vgl. St. Jean, 2007).

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 82PDF page: 82PDF page: 82PDF page: 82 Hoofdstuk 4

68

Naast voornamelijk repressieve interventies sturen de christendemocraten binnen de coalitie ook aan op maatregelen die de sociale cohesie en de betrokkenheid van burgers bij hun straat bevorderen (vgl. Van Ostaaijen & Tops, 2007). Een voorbeeld is het project ‘Stadsetiquette’ uit 2000, waarin bewoners met elkaar omgangsafspraken voor in de openbare ruimte maken. Dit project is verder uitgewerkt en ondergebracht in het programma Sociale Integratie en binnen het project ‘Mensen Maken de Stad’ onder het nieuwe College dat elk programma koppelt aan het verminderen van onveiligheid en het bevorderen van sociale cohesie. Bewoners van wijken stellen hierin samen een ‘straatagenda’ vast die uiteindelijk uitmondt in een straataanpak, waarin bewoners ondersteund worden door professionals en de deelgemeente. Die straataanpak wordt gekoppeld aan het ‘Opzoomeren’, een buurtbeheerproject dat sinds midden jaren negentig in Rotterdamse wijken wordt uitgevoerd (vgl. Hazeu et al., 2005).77

Veiligheid werd ook na de lokale verkiezingen van 2006, met de comeback van de sociaaldemocraten, gehandhaafd als één van de pijlers van het stedelijk beleid.78 De

‘onorthodoxe’ aanpak van veiligheid werd voortgezet, omdat de gewenste veiligheid nog niet voldoende op peil was volgens dit College en dit een negatief effect had op de aantrekkingskracht.79 De intensieve inzet op overlast, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens

bleef volgen deze coalitie (sociaaldemocraten, liberalen, christendemocraten en groenen) nodig om niet af te glijden. Het Collegeprogramma en het vijfjarenactieprogramma80

waren vooral een voortzetting van hun voorgangers, zoals de afrekenbare doelen voor veiligheid. Het ‘Programmabureau Veilig’ en de Afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente werden tevens gefuseerd tot een ‘Directie Veiligheid’, waarmee het een sterker geïnstitutionaliseerd karakter kreeg binnen de gemeentelijke organisatie. Integrale overlegstructuren en beleidsinstrumenten ten aanzien van veiligheid werden vooral gecontinueerd en tevens uitgebreid, zoals de ‘stadsmariniers’, ‘interventieteams’, cameratoezicht en de fysieke aanpak van ‘hotspots’. Met voorrang werd naast de aanpak van criminaliteit de persoonsgerichte aanpak (PGA) ‘geprofessionaliseerd’81 en uitgebreid:

77 Het Oude Westen is dan één van de wijken waar op dat moment geëxperimenteerd wordt met dit project (vgl. De Meere et al., 2006).

78 Collegeprogramma 2006–2010: ‘De stad van aanpakken. Voor een Rotterdams Resultaat’.

79 Veiligheid is voor dit stadsbestuur de basis voor een stad die aantrekkelijk is voor bedrijven, toeristen en jonge gezinnen. Er worden ruimtelijke ingrepen gepland, zoals de aanpak van de woningvoorraad, de binnenstad en het beheer van de buitenruimte.

80 Vijfjaren Actieprogramma 2006–2010: ‘Samenwerken aan Veiligheid: voorkomen en handhaven’. Hieruit blijkt ook de bestendiging van veiligheid als beleidsprioriteit met een jaarlijks begroot budget tussen de 22 en 27 miljoen euro (t.o.v. de aanvankelijke 6 miljoen euro in 2001).

81 In 2007 wordt het Samenwerkingsverband Persoonsgerichte Aanpak volwassenen Rotterdam (SPAR) opgezet met de gemeente (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, Directie Veiligheid), de politie en het Openbaar Ministerie als partners.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 83PDF page: 83PDF page: 83PDF page: 83 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

69 “De doelgroep van de persoonsgerichte aanpak wordt uitgebreid. Alle veelplegers en over- lastgevende of criminele verslaafden en dak- en thuislozen worden opgenomen in een persoonsgerichte aanpak. De aanpak wordt meer gericht op re-integratie, om overlast en criminaliteit te voorkomen. Wie overlast en criminaliteit blijft veroorzaken wordt strafrechtelijk hard aangepakt. Daarnaast wordt de instroom van nieuwe verslaafden en dak- en thuislozen tegengegaan. Door een harde repressieve aanpak moet Rotterdam een ‘no go area’ worden voor overlastgevende verslaafden en dealers.” (p. 11)

Onderdeel van de bestrijding van overlast zijn ook (groepen) jongeren in de openbare ruimte, waar een ‘lik op stuk beleid’ tegen gevoerd werd. Er is ook etnisch-specifiek beleid gemaakt op criminele en/of overlastgevende jongeren en hun gezinnen met een Marokkaanse of Antilliaanse achtergrond82:

“Onderdeel van de PGA is ook de aanpak van de problematiek onder Antillianen. We nemen daarvoor harde maatregelen, gericht op het zichtbaar en meetbaar terugdringen van de problemen (vooral door persoons- en groepsgerichte maatregelen van gemeente, politie en OM). De komende vier jaar bevinden zich continu 700 Antillianen in de PGA. Zij worden in een traject geplaatst, waarvan 30% in het eerste jaar niet meer terugkomt in de aanpak. Anderzijds nemen we preventieve maatregelen met drang en dwang die voorkomen dat opgroeiende Antilliaanse jongeren afglijden en terechtkomen in een circuit van overlast en criminaliteit.” (Collegeprogramma 2006–2010, p. 14)

In deze beleidsperiode valt vooral de preventieve benadering van ‘risicojongeren’ op, zoals de nadruk op ‘vroegsignalering’. Binnen de aanpak van jongeren83 voorziet de stedelijke overheid

in monitor- en interventiemethodieken, zoals een ‘groepsaanpak’ voor jongeren. Hierin zit de deelgemeente overleg voor met buurtagenten, jongerenwerkers en jeugdmentoren in de wijken. Samen brengen zij groepen jongeren in kaart waar criminaliteits-, overlast- en/of zorgsignalen over bestaan en kwalificeren deze als ‘hinderlijk’, ‘overlastgevend’ of ‘crimineel’.84 Op basis hiervan maken ze samen een plan met interventies die betrekking

hebben op het individu, de groep en de omgeving. De deelraadsvoorzitter beslist samen met de districtschef van de lokale politie en het regiohoofd van het Openbaar Ministerie85 over

82 Actieprogramma Integrale Aanpak Antillianen (2006–2009) en het programma ‘Voorkomen Criminele Loopbaan Allochtone Jongeren’. Overlast en zware criminaliteit worden hierin aangepakt met een combinatie van het strafrecht en niet vrijblijvende hulpverlening.

83 Jeugdveiligheidsactieprogramma (JVAP) 2008–2012 ‘Ruimte geven door grenzen te stellen, Rotterdam doet het!’ (Directie Veiligheid, 2007) met daarin middelen als samenscholingsverboden, Very Iritating Policing (VIP) en audiovisuele verstoortechnieken (mosquito).

84 Dit gebeurt via de Beke-methodiek, wat een hulpmiddel is om groepen jongeren in kaart te brengen en te kwalificeren. 85 Zij vormen samen het Bestuurlijk Justitieel Overleg (BJO), ook wel de ‘kleine driehoek’ genoemd naar voorbeeld van de lokale driehoek op gemeentelijk niveau die bestaat uit de burgemeester, de korpschef van de lokale politie en de hoofdofficier van justitie.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 84PDF page: 84PDF page: 84PDF page: 84 Hoofdstuk 4

70

de selectie van groepen en de aanpak (Directie Veiligheid, 2010). Eén van de interventies is opname van jongeren in een integraal netwerk: de ‘Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak’ (DOSA). Hierin stemt de deelgemeente de zorg en hulpverlening af met Bureau Jeugdzorg, de politie, het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het Jongerenloket. Professionals kunnen jongeren inbrengen die ze niet (voldoende) kunnen helpen en/ of die naar voren komen uit integrale netwerken rond zorg, woonoverlast en veiligheid.86

Deze instanties maken onder leiding van een deelgemeentelijke regisseur een plan rond een jongere en monitoren gezamenlijk de voortgang hiervan. De DOSA-regisseur kan bij crisissituaties tevens ‘opschalen’ naar het College van Burgemeester & Wethouders (Directie Veiligheid, 2009).

In dit collegeprogramma zijn naast deze voortzetting van extra toezicht en handhaving – de speerpunten uit het vorige programma – vooral sociale maatregelen geprioriteerd rond onderwijs, opvoeding, sociale activering en sociale cohesie. Veiligheid en welzijnsbeleid worden meer met elkaar verbonden. De wethouder voor Sociale Zaken wordt tevens onderdeel van de Stuurgroep Veilig.87 Er verschijnt daarnaast een ‘Stuurgroep Sociaal’. Naar

voorbeeld van de Veiligheidsindex wordt ook een monitor gemaakt om de ontwikkeling van de sociale staat van alle Rotterdamse wijken te kunnen volgen:

De Rotterdamse Sociale Index

Deze monitor is opgebouwd uit vier aspecten die zijn onderverdeeld in thema’s en

indicatoren, zoals ‘capaciteiten’ (o.a. inkomen en taalbeheersing), ‘leefomgeving’ (o.a.

mate van vervuiling en overlast88) ‘participatie’ (o.a. sociale contacten en sociale inzet)

en ‘sociale binding’ (ervaren binding en mutaties). De scores worden voor zeventig procent bepaald door enquêtegegevens over ongeveer 15.000 Rotterdammers89 en voor

dertig procent uit registraties van publieke diensten op het terrein van onderwijs, arbeid, inkomen en huisvesting. Deze optelsom wordt verrekend naar een cijfer op een schaal van één tot tien. De ‘themascore’ is het gemiddelde van alle onderliggende ‘indicatorscores’ en de ‘aspectscore’ het gemiddelde van alle themascores. Het gemiddelde van de vier aspectscores vormt het indexcijfer voor de wijk dat correspondeert met vijf categorieën: ‘sociaal zeer zwak’ (<3,9), ‘probleem’ (3,9–4,9), ‘kwetsbaar’ (5,0–5,9), ‘sociaal voldoende’ (6,0–7,0), ‘sociaal sterk’ (>7,1) (vgl. Gemeente Rotterdam, 2012b).

86 Voorbeelden zijn: het Lokaal Zorgnetwerk (LZN), het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG) en het Veiligheidshuis. Deze LZN’s zijn sinds 2015 opgegaan in ‘wijkteams’ die zijn opgezet bij de decentralisatie van zorgtaken naar gemeentes. 87 Tussen 2006–2010 een sociaaldemocratische wethouder voor ‘volksgezondheid, welzijn en maatschappelijke opvang’, tussen 2010–2014 een christendemocratische wethouder voor ‘onderwijs, jeugd en gezin’ die in 2014-2018 ook wethouder is van ‘onderwijs, jeugd en zorg’.

88 Het veiligheidsindexcijfer zelf geldt rechtstreeks als de indicator ‘veiligheid’ binnen dit thema. De informatie over de andere