• No results found

Bestuurders en ambtenarenperspectieven op veiligheid, beleid en wijk

5.6 Bestuurders en ambtenarenperspectieven op de wijk, veiligheid en beleid

5.6.2 Pragmatisch functionalistisch perspectief

In de tweede plaats hanteren bestuurders en ambtenaren een perspectief, waarin moreel geladen oordelen minder een rol spelen maar veeleer een zakelijke, professionele blik gehanteerd wordt.223 Dit valt onder meer op in de terminologie die wordt gehanteerd. De

wijk wordt hierin vooral beoordeeld op de mate waarin deze fysiek, sociaal en economisch krachtig en weerbaar is (met name volgens een middenklasse norm). In de eerste plaats worden er bouwkundige problemen geproblematiseerd. De wijk wordt een “prachtige

verstopplek” genoemd voor mensen die iets willen verbergen. Het stratenplan wordt

onoverzichtelijk bevonden door de vele “hoekjes, gaatjes en steegjes”. Een groot deel van de sociale huurwoningen draagt volgens bestuurders en ambtenaren vanuit dit perspectief ook niet bij aan de leefkwaliteit. Ze zijn vanuit bouwtechnisch oogpunt vochtig en gehorig. De renovatie tijdens de ‘stadsvernieuwing’ (1970–1990) wordt door hen bijvoorbeeld een

“crisisoperatie” genoemd die hier niet overal goed heeft uitgepakt. Slecht onderhouden

straten en panden trekken in hun ogen vooral veiligheidsproblemen aan.224 Daarnaast

222 NCRV Dokument ‘Operatie Hardslag’, Casper Haspels en Jos Kuijer, uitgezonden op de nationale televisie op 20-10-2008. 223 Deze houding neigt soms ook naar een weinig betrokken en/of meer technocratische ‘top down’ benadering van problemen. 224 Deze veronderstellingen sluiten aan bij de welbekende ‘broken windows theorie’ van Wilson & Kelling (1982).

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 139PDF page: 139PDF page: 139PDF page: 139 Bestuurders- en ambtenarenperspectieven op veiligheid, beleid en wijk

125

achten zij de impact van overlastgevend en hinderlijk gedrag ook groter doordat bewoners zich toch al minder prettig voelen in de kwalitatief beperkte omstandigheden waarin ze in de wijk wonen.

Ook de sociale staat van de wijk wordt binnen dit perspectief door bestuurders en ambtenaren vooral afgezet tegen het (middenklasse) ideaal van een krachtig en weerbaar gebied. De wijk wordt vanuit die optiek vooral bezien als een “zwak gebied”. Een beleidsinstrument als de Sociale Index225 bevestigt voor hen het beeld van een wijk die gemiddeld genomen te kort

komt ten opzichte van een ‘goede wijk’. Hierbij wordt gewezen op sociale en economische achterstanden, zoals taalproblemen, armoede en weinig zelfredzaamheid (o.a. eenzame ouderen en mensen in woonbegeleidingstrajecten). Een deelgemeentelijke bestuurder (62) spreekt bijvoorbeeld over “te weinig positieve sociale vangnetten”. Een concentratie van sociaaleconomisch kwetsbare groepen vormt vanuit dit perspectief een potentiële voedingsbodem voor overlast en criminaliteit.226 Bestuurders en ambtenaren signaleren

onder meer een aanzuigende werking van opvangvoorzieningen op harddrugsdealers in de wijk. Ook het economisch klimaat wordt in hun optiek kwetsbaar geacht voor overlast en criminaliteit, zoals een exotische winkelstraat met een minder strak georganiseerd karakter. Zo’n straat biedt volgens hen meer gelegenheid voor malafide ondernemers om er zich te vestigen en ongezien hun handel te drijven. Ook voor potentiële daders zijn het in hun optiek interessante plekken om hun slag te slaan.227

Ten aanzien van de wijkveiligheid worden specifieke vormen van overlast en criminaliteit vooral zakelijk en neutraal benoemd als risico’s en problemen, zoals drugsoverlast, (thuis) prostitutie en huiselijk geweld. Er wordt met name in beleidstermen gesproken over minderjarige ‘overlastgevers’ (“twaalfminners”), bewoners die een sociaal begeleidingstraject zitten (“fase vier klanten”), onbetrouwbare ondernemers (“malafide horeca uitbaters”) en verschillende categorieën binnen de persoonsgerichte aanpak (PGA) (“oudgedienden” en “nieuwe aanwas”). Ook worden deviante, overlastgevende en criminele gedragingen verwoord in wetenschappelijke en/of juridische termen, zoals “antisociaal gedrag” en

“normvervaging” (o.a. alcohol- softdrugsgebruik en seksueel overschrijdend gedrag) en “dealactiviteiten”. Ook ten aanzien van het hoge gerapporteerde onveiligheidsgevoel van

een deel van de bewoners wordt vanuit een meer afstandelijk beschouwende blik gesproken over de “belevingswereld”, waarin het volgens bewoners onveiliger is geworden. Vanuit dit perspectief hanteren bestuurders en ambtenaren liever de geregistreerde veiligheidscijfers die uitwijzen dat dit daarmee niet gestaafd kan worden. De wijkveiligheid gaat volgens hen

“langzaam de goede kant op”. Mediabeelden gecombineerd met het zien van criminaliteit in 225 Op deze monitor scoort de wijk laag op opleiding, inkomen, taalbeheersing, gezondheid, huisvesting en arbeidsparticipatie. 226 Dit sluit aan bij de sociale desorganisatietheorie (vgl. Sampson et al., 1997; Morenoff et al., 2006; Kleinhans & Bolt, 2013). 227 St. Jean (2007) relativeert in zijn onderzoek onder daders van criminaliteit in Chicago het belang van de informele sociale controle en weerbaarheid van een wijk. Ze maken vooral een inschatting van ecologische voordelen van een locatie om hun strafbare feiten te plegen.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 140PDF page: 140PDF page: 140PDF page: 140 Hoofdstuk 5

126

de wijk leiden volgens hen tot onveiligheidsgevoelens.228 Ook de beperkte zichtbaarheid van

beleidsmaatregelen maakt vanuit deze optiek dat bewoners het idee hebben dat er te weinig aan veiligheidsproblemen wordt gedaan, zoals arrestaties en schoonmaakacties die vooral ’s avonds en ’s nachts plaatsvinden.

Bestuurders en ambtenaren zoeken vanuit dit perspectief naar elementen in de wijk die zij kunnen ‘repareren’. Hier klinkt een geloof in de ‘maakbaarheid’ van een ‘veilige wijk’ in door. Repressie wordt vanuit dit perspectief minder ingezet vanuit een geloof in het herstellen van normen en autoriteit (‘herovering’) en meer als een pragmatisch middel om concrete beleidsdoelen te bereiken. Een stadsmarinier zet bijvoorbeeld vanuit zijn eigen budget tijdelijk particuliere beveiligers (“extra pakjes op straat”) in om het toezicht in de wijk te vergroten als de drugsoverlast in portieken in zijn ogen te lang een probleem blijft. En ‘overlastgevende’ horecaeigenaars worden bijvoorbeeld extra onder druk gezet om zich beter te gaan gedragen “door de burgemeester uit de garage te rijden”. Ook frontlijnambtenaren die werken rond zorg en welzijn ondersteunen vanuit dit perspectief een consequent verbaliseringsbeleid om notoire ‘overlastgevers’ via de rechter in de (bemoei)zorg te krijgen. Binnen dit perspectief leeft vooral een instrumentele kijk op wettelijke bevoegdheden en beperkingen. Zo stelt een deelgemeentelijke zorgcoördinator (44) dat “de wet ook beschermt

tegen plannen die misschien wel goed zijn voor iemand” en pleit een jeugdpreventieambtenaar

(30) voor “een broken windows achtige setting, als iemand zich constant bezighoudt met

criminele activiteiten”. Vanuit deze pragmatische visie op concrete beleidsresultaten zetten

bestuurders en ambtenaren strategisch in op de “grootste problemen voor een maximaal

rendement”. De lokale veiligheidsmonitor helpt volgens een stadsmarinier (54) om “focus te maken en richting te geven”.

Een enkelvoudige inzet op repressieve maatregelen heeft volgens bestuurders en ambtenaren vanuit dit perspectief beperkt effect (gehad). Ze pleiten voor een “meersporenbeleid”. Structurele oplossingen liggen volgens hen in aanpalende ingrepen in de fysieke en sociale infrastructuur, zoals de aankoop van particuliere ‘overlastgevende’ panden en het aantrekken (“verleiden”) van meer kapitaalkrachtige bewoners en ondernemers. Deze gebiedsmaatregelen worden van hun gevoeligheid ontdaan door het hanteren van vaktechnische terminologie. Zo spreken bestuurders en ambtenaren over het realiseren van “inkomensdifferentiatie” en het creëren van een “verstandige mix” door een deel van de goedkope slechte huurwoningen uit de woningvoorraad te halen en hier duurdere en betere koop- en huurwoningen voor terug te plaatsen. Het controversiële spreidingsbeleid (de ‘Rotterdamwet’) wordt vanuit deze benadering ook gezien als een noodzakelijke maatregel om de sociaaleconomische verhoudingen te herstellen, “omdat verhoudingen dermate

scheef waren”. En de “sociaaleconomische status als gemiddelde opkrikken, komt uiteindelijk ten goede aan de hele wijk”, volgens een gebiedsambtenaar (42). Vanuit dit perspectief is 228 Ook volgens Sasson (1995) versterken beeldvorming over criminaliteit en overlast in de media en latente onveiligheids- gevoelens elkaar.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 141PDF page: 141PDF page: 141PDF page: 141 Bestuurders- en ambtenarenperspectieven op veiligheid, beleid en wijk

127

het belang van een ‘objectief’ goed functionerende veilige wijk groter dan de belangen en sentimenten van individuele bewoners die moeite hebben met veranderingen van de wijk. Daarnaast wordt de beeldvorming over de wijk bijgestuurd door positieve mediacampagnes om de aantrekkelijkheid van de wijk te vergroten.229