• No results found

Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

4.4 Beleidscontext van Antwerpen Noord

Er zijn in België vier niveaus waarop overheden beleid maken dat invloed heeft op de aanpak van overlast, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens in wijken. Achtereenvolgens komen hier kort de grote lijnen van de federale, regionale, stedelijke en districtsplannen rond veiligheidsbeleid aan bod.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 91PDF page: 91PDF page: 91PDF page: 91 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

77

4.4.1 Bovenlokaal beleid rond veiligheid

Bovenlokale overheden verschaffen de stad Antwerpen middelen om een lokaal veilig- heidsbeleid te voeren. De ontwikkelingen in de federale staatsstructuur van de afgelopen vier decennia spelen een belangrijke rol in de evolutie van het veiligheidsbeleid. België was tot 1970 een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waarbinnen provincies en gemeenten ondergeschikt waren aan een centrale overheid. Wegens politieke en economische verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië ontstond vanaf de jaren zestig steeds meer regionale auto- nomie. Dit mondde na vijf staatshervormingen in de jaren zeventig en tachtig uit in een federale staatsstructuur die nu bestaat uit vier niveaus: de federale overheid, de Gewesten en culturele Gemeenschappen, provinciale overheden en gemeenten. Deze gelaagdheid in de staatsstructuur zorgt voor versnippering van bevoegdheden rond veiligheid en aanpalende sectoren.

Landelijk politiebeleid

Een belangrijke stap naar een integraal veiligheidsbeleid is de hervorming van

de politiestructuur sinds de jaren tachtig (vgl. Fijnaut et al., 1999). Er waren drie

verschillende politiediensten108 met eigen bevoegdheden en werkgebieden. Parlementaire

enquêtecommissies naar aanleiding van enkele mislukte politieonderzoeken en strafzaken109

noodzaakten de federale regering om een beter model voor de organisatie van de politie op te zetten.110 Dit heeft geresulteerd in een duale politiestructuur met een federale politie en

een lokale/zonale politie (Enhus et al., 2001; Fijnaut et al., 1999).111 Op het lokale niveau

staat sindsdien het Angelsaksische model van ‘community (oriented) policing’ centraal om de lokale politie dichterbij de burger te brengen. Dit gemeenschapsgericht werken is ook wettelijk vastgelegd (vgl. Enhus et al., 2005; Ponsaers, 2008).

Federaal veiligheidsbeleid

De federale overheid creëert beleidskaders voor lagere overheden en verdeelt middelen om lokaal veiligheidsbeleid te kunnen voeren. De federale overheid houdt zich – net als in Nederland – sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw vooral bezig met de ontwikkeling van een landelijk preventiebeleid als gevolg van een toename van de criminaliteit. Zo werd onder meer een ‘nationale criminaliteitspreventiestructuur’ opgezet die was gericht op diverse politiediensten. Begin jaren negentig is er een ‘geïntegreerd bestuurlijk preventiebeleid’ ontwikkeld voor meer samenwerking tussen de politie en de sociaal preventieve partners. Daarnaast zijn er ook lokale adviesorganen en preventieprojecten rond criminaliteit opgezet. Het electorale succes van het extreemrechtse Vlaams Blok maakte echter duidelijk

108 Deze politiediensten waren tot 2001: de federale Rijkswacht, de lokale Gemeentepolitie en de lokale Gerechtelijke politie. 109 Voorbeelden zijn de problemen rond de opsporing van de ‘Bende van Nijvel’ en doodgedrukte supporters in het Heizelstadion in Brussel.

110 Pinksterplan I (1990) en Pinksterplan II (1992).

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 92PDF page: 92PDF page: 92PDF page: 92 Hoofdstuk 4

78

dat een substantieel deel van de burgers nog steeds ontevreden was over veiligheid. Er zijn vervolgens nieuwe beleidsinstrumenten ontwikkeld om het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen. Zo maakt de federale overheid sinds 1992 afspraken met gemeenten over preventieprojecten via ‘veiligheids- en preventiecontracten’.112 Deze bestaan uit formele

afspraken over de financiering van lokale veiligheidsprojecten en de beoogde resultaten hiervan op veiligheid. Er zijn daarna onder andere medische sociale opvangcentra (MSOC) voor harddrugsverslaafden en lokale ‘justitiehuizen’ mogelijk gemaakt. Er is tevens ingezet op re-integratie van ‘risicogroepen’ en het inzetten van werklozen bij toezicht in de openbare ruimte (vgl. o.a. Cartuyvels & Hebberecht, 2002; Hebberecht, 2004).

In die periode is tevens overleg opgestart tussen burgemeesters, het openbaar ministerie en de lokale politiediensten. Hier zijn de ‘Zonale Veiligheidsraden’ en ‘zonale veiligheidsplannen’ uit voortgekomen. Eind jaren negentig zijn de eerste ‘buurtinformatienetwerken’ gefinancierd om burgers meer bij criminaliteitspreventie te betrekken. Via het gemeentelijk sanctierecht uit 1999, zijn lokale ambtenaren bevoegd gemaakt om overlastboetes uit te schrijven zonder tussenkomst van het openbaar ministerie en/of de rechter (vgl. Devroe, 2012).113 Sinds de eeuwwisseling is daarnaast geïnvesteerd in ‘stedelijke overlastmanagers’

en de uitbreiding van stedelijke toezichthouders. Sinds 2004 fungeert de ‘Kadernota Integrale Veiligheid’ als raamwerk voor de nationale Veiligheidsplannen van de federale politie, zonale veiligheidsplannen van de lokale politie en lokale veiligheidsplannen van gemeenten. Sinds 2007 werkt de federale overheid met ‘strategische veiligheids- en preventieplannen’.114 Een ‘Algemene Directie Veiligheid en Preventie’ ondersteunt gemeenten

in de uitvoering hiervan. Binnen de gemeenten wordt de uitvoering gecoördineerd door een speciale ‘preventieambtenaar’. Recente ontwikkelingen rond veiligheid115 hebben de

federale overheid ook aanleiding gegeven om een nieuwe ‘Kadernota Integrale Veiligheid’ te ontwikkelen voor een efficiëntere en effectievere aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, radicalisering, cybercrime en lokale veiligheid. Het vergroten van samenwerking tussen verschillende overheidslagen en -diensten in de veiligheidsketen staat hierin centraal. Deze kadernota is ook het fundament voor een nieuw ‘Nationaal Veiligheidsplan van de Politiediensten’. Het efficiënter maken en dichter bij de bevolking brengen van politiediensten, zijn hierin twee belangrijke beleidsdoelen.116

112 Eerst heetten die vanaf 1992 ‘veiligheidscontracten’ en vanaf 1996 ‘veiligheids- en samenlevingscontracten’.

113 Deze wet is geëvalueerd en in 2006 gecontinueerd en uitgebreid om ook jeugddelinquentie aan te kunnen gaan pakken. Sinds 2014 is er een bemiddelingsprocedure, waardoor ook administratieve sancties aan overlastgevende minderjarigen kunnen worden opgelegd.

114 Kabinetsbesluit 7-12-2006 betreffende de strategische veiligheids- en preventieplannen.

115 Het gaat onder andere om anti-terreuracties in het Waalse Verviers in januari 2015 en de migratiestromen vanuit Syrië. 116 Document 54 1428/004 ALGEMENE BELEIDSNOTA Federale politie en geïntegreerde werking, Veiligheid en Binnenlandse Zaken, Regie der Gebouwen van 4 november 2015.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 93PDF page: 93PDF page: 93PDF page: 93 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

79 Bovenlokaal steden- en wijkenbeleid

In 1999 is een federale minister en een beleidsprogramma voor een Grootstedenbeleid117

in het leven geroepen vanwege toenemende etnische, culturele en religieuze diversiteit in de grote steden.118 Het beleid rond stedelijke vernieuwing werd overgeheveld naar een

nieuw departement grootstedenbeleid. Er worden sindsdien met gemeenten, die hiervoor in aanmerking komen, contracten afgesloten om de federale prioriteiten rond leefbaarheid, veiligheid en maatschappelijke integratie te realiseren in hun lokale beleid.119 Sinds 2001

is de federale Dienst Grootstedenbeleid verantwoordelijk voor het afsluiten en monitoren van deze ‘contracten duurzame stad’. Hierin maakt de federale overheid afspraken met grootstedelijke overheden over toekenning en besteding van subsidies op terreinen als migratie en asiel, armoedebestrijding, tewerkstelling, ruimtelijke ordening en huisvesting.120

Voorbeelden zijn de ‘schoon en heel campagnes’121 en ‘stadsberoepen’ als straathoekwerkers

en buurttoezichters. Deze federale stadscontracten worden in toenemende mate gefinancierd vanuit de Gewesten.122 De federale overheid werkt ook aan Europese projecten rond

‘duurzame steden’.123

Als gevolg van regionale verschillen voert de Vlaamse regering regionaal beleid op cultureel gebied (o.a. welzijn, taal en onderwijs) en op economisch gebied (o.a. werkgelegenheid, ruimtelijke ordening en leefmilieu).124 Eind jaren tachtig hadden de steden weinig eigen

middelen meer door de ‘stadsvlucht’ van de middenklasse naar gemeenten buiten de stad. De Vlaamse regering investeerde tot midden jaren negentig ook weinig in steden, mede door een dominant anti-stedelijk denken (vgl. Swyngedouw & De Maesschalck, 2001; Uitermark, 2003).125 Ze participeerde ook niet in de eerste federale veiligheids- en

preventiecontracten, vanwege hun focus op veiligheid. Bovendien werd het federale

117 Vijf strategische doelstellingen: een geïntegreerde wijkontwikkeling, tewerkstelling, sociale cohesie, gezondheid en huisvesting.

118 Sinds 2011 zijn armoedebestrijding, maatschappelijke integratie en grootstedenbeleid in handen van liberale partijen en behoort dit tot de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, Bestrijding van fiscale fraude en wetenschapsbeleid.

119 De selectie van sociaaleconomisch achtergestelde steden vindt plaats aan de hand van kwantitatieve metingen in opeenvolgende versies van de ‘Atlas van buurten in moeilijkheden’ (vgl. Kesteloot et al., 2001; Vandermotten et al., 2007; Van Hamme et al., 2015 ).

120 Een voorbeeld is haar bijdrage aan een sociaal huisvestingsexperiment voor daklozen in vijf grote gemeenten. 121 Dit zijn ‘Buurt aan de Beurt – acties’, waarbij stadsdiensten schoonmaak- en herstelwerkzaamheden verrichten. 122 Na een zesde staatshervorming nam de federale overheid zich voor om geen geld meer naar steden te sturen op thema’s waarvoor de Gemeenschappen en Gewesten verantwoordelijk zijn. Hier is later op teruggekomen vanuit het idee van ‘multilevel bestuur’. Federale regeringsverklaring van 24-11-2014 ‘Beleidsverklaring Grootstedenbeleid’ (Doc 54  0020/ (2014/2015).

123 Het European Urban Knowledge Network (EUKN) is een kennisplatform voor EU-lidstaten op het gebied van stedelijke ontwikkeling en URBACT een Europees programma om stedelijke netwerken te ontwikkelen. De federale overheid participeert samen met de drie Gewesten.

124 Dit is een uitvloeisel van de opdeling van de federale staat in een Vlaams, een Waals en een Brussels Hoofdstedelijk Gewest op economisch gebied en drie verschillende taalgemeenschappen (Nederlands, Frans en Duits) op cultureel gebied. 125 Dit heeft vooral te maken met de traditionele hegemonie van de Vlaamse christendemocraten met een grote achterban buiten de steden.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 94PDF page: 94PDF page: 94PDF page: 94 Hoofdstuk 4

80

Grootstedenbeleid gezien als een aantasting van de regionale bevoegdheden rond sociale cohesie en armoedebestrijding. Met de opkomst en groei van het extreemrechtse Vlaams Blok werd beleid op armoedebestrijding en maatschappelijke integratie ontwikkeld om dit ressentiment tegen niet-westerse nieuwkomers in te dammen en de onvrede over het verval van steden en de selectieve ‘stadsvlucht’ van hoogopgeleide jongeren en ondernemers meer tegen te gaan (vgl. Loopmans, 2007; Devroe, 2012). Zo werd er een ‘Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen’ (VFIK) opgericht. Samen met andere fondsen werd dit gebundeld in het ‘Sociaal Impulsfonds’ (SIF) dat vervolgens is omgedoopt in het ‘Vlaams Stedenfonds’. Binnen dit Stedenfonds zijn programma’s ontwikkeld rond stedelijke vernieuwing.126 Dit

stedenbeleid wordt ook gemonitord127 en geëvalueerd. Het Stedenfonds riep, vooral vanuit

de sociale welzijnssector verzet op, vanwege de verschuiving van de traditionele focus op sociale doelstellingen naar een voornamelijk economische focus op stedelijke vernieuwing (vgl. Loopmans, 2007).128 Het Vlaamse Stedenfonds, het federale Grootstedenbeleid en de

veiligheids- en preventiecontracten liggen ook aan de basis van de ontwikkeling van het lokale veiligheidsbeleid.

4.4.2 Stedelijk veiligheidsbeleid

Antwerpen kent een onrustig politiek klimaat129 sinds het Vlaams Blok vanaf het begin van

de jaren negentig politiek succes begon te boeken, maar buiten bestuurlijke coalities werd gehouden via het zogenaamde cordon sanitaire. De gevestigde partijen onder leiding van de sociaaldemocratische partij (SP) investeren vanaf de tweede helft van de jaren negentig steeds meer in veiligheidsmaatregelen om het vertrouwen van burgers weer terug te winnen, net als in Rotterdam het geval is geweest. Ondanks federale veiligheids- en preventiecontracten, blijven ook hier de criminaliteitscijfer en gerapporteerde onveiligheidsgevoelens hoog. In het collegeprogramma ‘Leefbare Stad’ (2003–2006)130 wordt al een eerste aanzet gegeven tot

het ontwikkelen van een integraal veiligheidsbeleid. Antwerpen is eind 2004 ook één van de eerste Vlaamse steden met een eigen veiligheidsplan: het ‘Stadsplan Veilig’.131 Dit plan vulde

het ‘zonale veiligheidsplan’ (met de beleidsprioriteiten van de politie) aan met bestuurlijke maatregelen.132 De stad pakte hiermee de regie in het lokale veiligheidsbeleid door eigen

prioriteiten, instrumenten en doelstellingen rond veiligheid expliciet te gaan benoemen

126 http://www.flandre.be/fr/nbwa/nbwa-news-message/99667 (geraadpleegd 31-5-2016) en Nederlandse kamer van het Rekenhof (2009) Vlaams Stedenfonds: verdeling en besteding van de middelen. Brussel: Vlaams Parlement: p. 8-9.

127 De Vlaamse overheid meet op 200 indicatoren van haar centrumsteden, waaronder ook op onveiligheids-gevoelens. 128 Deze verschuiving heeft ook te maken met de entree van de liberalen en hun neoliberale visie de in Vlaamse regering. 129 Er speelde een crisis binnen het politiekorps en een declaratieschandaal binnen de stedelijke overheid begin 21ste eeuw. 130 Dit was onder een bestuurlijke coalitie van sociaaldemocraten, liberalen, christendemocraten en groenen.

131 Opgesteld door een projecteenheid Veilig direct onder de toenmalige schepen voor integrale veiligheid en de burgemeester met een budget van 6,9 miljoen euro voor niet-politioneel veiligheidsbeleid in 2015, waarvan slechts 14% bestaat uit eigen stedelijke middelen (p. 35).

132 De aanleiding is dat 20% van de bewoners altijd of vaak onveiligheidsgevoelens ervoer volgens de Federale Veiligheidsmonitor, ondanks een afname van de geregistreerde criminaliteit sinds 2000.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 95PDF page: 95PDF page: 95PDF page: 95 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

81

vanuit een nieuw discours. Veiligheidsplannen van steden als Rotterdam hebben hierbij als inspiratie gediend. Er wordt hierin gesproken over het aanscherpen van het bestaande veiligheidsbeleid, met de nadruk op ‘daadkracht’:

“De regie van het denken dient plaats te ruimen voor de regie van het doen.” (p. 2) “Gevoeligheden bij de daderregie kunnen geen excuus zijn voor een slappe buurtregie.”

(p. 18)

Vanaf 2005 werkt de ‘bedrijfseenheid Integrale Veiligheid’ aan een samenhangend veilig- heidsbeleid. Naar Rotterdams voorbeeld zijn hier een gebiedsgerichte aanpak (‘hot spots’) en een persoonsgerichte aanpak (‘hot shots’) ontwikkeld die vooral met diverse bovenlokale middelen zijn gefinancierd.133 En er verschenen ‘buurtregisseurs’ in buurten en straten met de

grootste problemen rond leefbaarheid en veiligheid. Deze frontlijnambtenaren coördineren net als de stadsmariniers in Rotterdam de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid. Ze hebben echter minder status en invloed. Het gaat om ambtenaren met een beperkt mandaat, eigen bevoegdheden en budget. De eerste buurtregisseurs waren voormalige ‘pleinconsulenten’. Ze organiseren vooral integraal overleg tussen veiligheidspartners in wijken en sturen aan op gezamenlijke afspraken en acties in deze buurten. Ze zijn daarbij vooral faciliterend richting uitvoerende diensten en organisaties in tegenstelling tot hun Rotterdamse equivalent, die niet alleen als ‘smeerolie’ maar ook als ‘breekijzer’ zijn getypeerd in het Rotterdamse veiligheidsbeleid. Op basis van een inventarisatie-instrument – ‘de VeiligMix’ – worden prioriteiten en benodigde acties in een buurt vastgesteld, afgestemd en gemonitord in maandelijkse toezichtvergaderingen. Onderdeel van deze buurtgerichte acties zijn stedelijke ‘Buurt-aan-de-Beurt-acties’, waarbij buurten op ‘schoon en heel-aspecten’ aangepakt worden.134 In ‘hot spots’, zoals Antwerpen Noord, gaan de verschillende diensten

samen langs de deur om in kaart te brengen wie waar woont en onder welke omstandigheden. Deze ‘X-stra!-teams’ waren geïnspireerd door de Rotterdamse interventieteams. Tijdens hun controles wordt niet enkel de fysieke kwaliteit van panden gecontroleerd maar ook de bewoners en bewoning.135

Daarnaast is vanuit de dienst ‘Doelgroepregie’ ook een gecoördineerde en trajectmatige aanpak voor overlastgevende groepen opgezet. Het gaat daarbij specifiek om de aanpak van ‘jonge veelplegers en meelopers’136, ‘Balkankinderen’, ‘verslaafde veel- en vaakplegers’,

133 Dit gaat om het Federaal Grootstedenbeleid (FGSB) (o.a. buurt-aan-de-beurt, integrale jeugdhulpprojecten, alternatieve maatregelen) en de federale Veiligheids- en preventiecontracten (VPC) (o.a. buurtregie, drugshulpverleningsprojecten, straathoekwerk en buurttoezicht).

134 Dit gaat onder meer over het aanstellen van extra straatvegers.

135 Deze methodiek heeft kritiek gekregen vanuit politiek progressieve hoek (vgl. Marks & Van Sluis, 2006). 136 Deze methodiek borduurde voort op de regie op ‘risicojongeren’ (VISIEr) uit de beleidsperiode 2000–2004.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 96PDF page: 96PDF page: 96PDF page: 96 Hoofdstuk 4

82

‘risicogezinnen’ en ‘vuilhufters’.137 De stad spreekt op onomfloerste wijze via haar papieren

beleid over het ‘zonder pardon’ doorbreken van taboes, zoals het expliciet benoemen en aanpakken van criminaliteit- en overlastproblemen138:

“Het gaat in veel gevallen om jongens van vreemde origine die vaak op zeer jonge leeftijd, 12 of 13 jaar, hun eerste feiten plegen. Zij verzieken de boel voor heel veel Antwerpenaren en als kleine kern bezorgen zij alle jongeren of alle allochtonen onterecht een slechte naam.”

(p. 25)

“Antwerpen kent een stijgend aantal kinderen en jongeren die op straat proberen te overleven. Ze bedelen, ze verkopen bloemen, ze prostitueren zichzelf of ze stelen, soms met gebruik van geweld. In Antwerpen komen die kinderen meestal uit de Balkanregio.” (p. 26) “Sluikstorters en straatbevuilers teisteren de stad. […] Rond deze dadergroep dient een meer doelmatige en doelgerichte repressieve aanpak te worden uitgewerkt.” (p. 27)

Het instrument voor dit integraal gecoördineerde doelgroepenbeleid is de ‘VeiligTraject- Terminal’. Dit is een structuur waarbinnen professionals139 casemanagement kunnen

uitvoeren om vroeger, sneller en daadkrachtig in te kunnen grijpen met ‘arrangementen’ rond zorg, onderwijs, werk, vrije tijd en straf. Voor een groot deel werd de uitvoering hiervan via contractmanagement uitbesteed aan professionele non-profit organisaties op het gebied van straathoek-, opbouw- en jongerenwerk. Er kwamen ook ambtenaren bij die belast werden met de aanpak van deze doelgroepen van het veiligheidsbeleid. Zo brengen ‘jeugdinterventieteams’ (JIT) sindsdien samen met professionals huisbezoeken aan gezinnen van kinderen waar overlastsignalen over worden gemeld om te voorkomen dat die kinderen afglijden.

Er werd tevens ingezet op beter informatiebeheer en -uitwisseling en meer monitoring van resultaten. In tegenstelling tot in Rotterdam is hier niet gekozen voor het ontwikkelen van een eigen instrument. De stad Antwerpen doet mee aan een federale ‘Veiligheidsmonitor’140,

waarin wordt gecommuniceerd over politiecijfers over criminaliteit en overlast en telefonisch gerapporteerde onveiligheidsgevoelens op het niveau van de stad en niet op dat van individuele wijken zoals in Rotterdam het geval is.141 Over die meet- en interventiemethodieken wordt

137 Er is kritiek op de terminologie, zoals op de ondertitel van een conceptversie: ‘Van sukkels en hufters, plekken en plezier’. 138 Het benoemen van etniciteit is ongebruikelijk in België (vgl. Van San & Leerkes, 2001; Brion, 2004; Foblet et al., 2004). 139 Dit gaat om onder andere medewerkers van de politie, het jeugdparket, het stadsbestuur en de bijzondere jeugdbijstand. 140 Op deze monitor is overigens de nodige wetenschappelijke kritiek, zoals “statistische chaos” na de hervorming van de politie rond de eeuwwisseling (vgl. Ponsaers & Bruggeman, 2005) en beperkingen in de kwaliteit (vgl. Pleysier, Vervaeke & Goethals, 2010).

141 Eén van de redenen is volgens verschillende ambtenaren het risico van misbruik van deze cijfers door extreemrechtse politici. Inmiddels [2016] zijn criminaliteitscijfers op wijkniveau wel openbaar beschikbaar via een vergelijkbare website als die Rotterdam heeft.

516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw 516679-L-bw-leeuw Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018 Processed on: 24-1-2018

Processed on: 24-1-2018 PDF page: 97PDF page: 97PDF page: 97PDF page: 97 Het ‘papieren’ beleid rond veiligheid in de onderzoekslocaties

83

echter weinig gecommuniceerd door de lokale overheid.142 Er wordt bijvoorbeeld weinig

voorlichtingsmateriaal over deze interventiemethodieken verspreid.

Het stadsbestuur143 zette in 2007 het bestaande veiligheidsbeleid door met als hoofdlijnen

onder meer de professionalisering van de publieke dienstverlening, de verbetering van de samenwerking tussen veiligheidspartners, betere contacten met bewoners en een strikte handhaving van de openbare orde en veiligheid. Bestuurlijke maatregelen tegen horeca- en woonpanden en het onderhoud en beheer van de openbare ruimte zijn voorbeelden van repressieve speerpunten in dit beleidsprogramma. Daarnaast worden overlast en criminaliteit – net als in het Stadsplan Veilig – nadrukkelijk gesanctioneerd:

“De administratieve boetes zijn een krachtig instrument voor een lik-op-stukbeleid. Alle politieambtenaren en gemachtigde ambtenaren worden gestimuleerd om op deze manier overlast krachtdadig aan te pakken.” (p. 41)

De toon van dit ‘papieren beleid’ is echter meer genuanceerd. Er wordt bijvoorbeeld gewag gemaakt van een consequente aanpak van illegaliteit en criminaliteit. Maar regels dienen in de ogen van dit stadsbestuur tevens kenbaar te zijn, de aanpak voorspelbaar en repressieve ingrepen proportioneel:

“Regels om openbare overlast te vermijden gelden voor iedereen. Geloofwaardig sanctioneren, verbieden of gebieden kunnen uiteraard alleen op voorwaarde dat de spelregels duidelijk zijn en er een consequent beleid wordt gevoerd. Dat betekent op voorhand communiceren wat mag en wat niet, een gelijkwaardige behandeling voor iedereen en een graduele aanpak van het probleem waarbij de maatregel steeds in verhouding staat tot de vastgestelde