• No results found

3. De moefti als politiek adviseur 74

3.3. Snouck Hurgronje als adviseur

Christiaan Snouck Hurgronje tekende zijn Mekkaanse bevindingen op in zijn beroemd geworden tweedelige Mekka (1888, 1889). Door zijn bevindingen besefte de Leidse geleerde hoe belangrijk het voor Nederland was meer over de islam te weten te komen. Alleen met gedegen achtergrondkennis over deze godsdienst kon de Nederlandse overheid goed op het gedrag van haar islamitische onderdanen in de Oost anticiperen. De problemen in de Atjehoorlog waren volgens Snouck een mooi voorbeeld van falend beleid. De Leidse wetenschapper was in Mekka omgegaan met diverse islamitische Atjehers en had zodoende veel kennis opgedaan over deze bevolkingsgroep. Hij zag zichzelf dan ook als ideale infiltrant voor Atjeh.225 Snouck Hurgronje hoefde dan ook niet heel lang na te denken toen hij de keuze voorgelegd kreeg om in Indische dienst te treden. Dit verkoos hij dan ook boven een aanbieding voor hoogleraarschap in Leiden. Als overheidsambtenaar kreeg Snouck de opdracht de staat van het islamitische onderwijs in West- en Midden-Java te onderzoeken en advies uit te brengen over maatregelen met betrekking tot toezicht op de zogeheten ‘priesterraden’. In 1891 en 1892 deed Snouck Hurgronje in opdracht van de Nederlandse regering onderzoek naar de religieus-politieke toestanden in Atjeh. Hieruit volgde zijn rijke tweedelige werk De Atjehers (1893-1894). Het bevatte een scherpzinnige analyse van de vastgelopen veroveringsoorlog in Atjeh. Snouck Hurgronje hekelde het ’volkskarakter’ van de heilige oorlog. Daarnaast had hij felle kritiek op de rol van de islamitische geestelijkheid en hun succesvolle ronselen van ‘heetbloedige elementen, belust op krijgsroem en in het geval van eenen krijg tegen kafirs ook door hunne ouders niet te weerhouden van het naar aller opinie vrome werk’.226

In 1898 kreeg Snouck Hurgronje, inmiddels officieel benoemd tot adviseur voor Oosterse talen en Mohammedaans recht, van de Nederlandse regering de toestemming

225 Brief van Snouck Hurgronje aan de g-g, mei 1889. Gobée, Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgrunje 1889-1936 I, 1,2.

82 invloed uit te oefenen op aangelegenheden van het civiel bestuur in Atjeh. Hier moest hij nauw samenwerken met de gouverneur van Atjeh, Van Heutsz. Tot dat moment was de militaire campagne in Atjeh tegen de opstandelingen geen succes geweest. De eerste inval ten tijde van de Atjeh-oorlog in 1873 mislukte en bij de tweede inval in december 1873 werd weliswaar Banda Atjeh bezet, maar wakkerde dit de woede onder de bevolking alleen maar aan. Guerrillabewegingen vochten als vrijheidsstrijders hun gevecht tegen het imperiale Nederland. Van Heutsz was ongekend fel in zijn militaire opvatting. Snouck Hurgronje adviseerde echter het dogma van ‘gedoseerd geweld’ en liet een contraguerrilla starten. Er werd een fortenstelsel gebouwd, het leger werd beter bewapend en er moesten precisieaanvallen worden uitgevoerd. Diverse malen kwam het tot bloedige incidenten, waarbij de Nederlands-Indische militairen niet vrijuit gingen. Foto’s van trots poserende soldaten bij de lichamen van afgeslachte vrouwen en kinderen kwamen bij persbureaus terecht en bevorderden de negatieve beeldvorming ten opzichte van de Nederlanders.227 Adviseur Snouck Hurgronje was hierover ernstig ontstemd. Hij gruwde van de oorlogsmisdaden en wees met een beschuldigende vinger naar Van Heutsz: ‘Tot eene afkeuring en afdoenden tegengang van dergelijke wanbedrijven heb ik den Gouverneur nooit kunnen brengen…’.228

Van 1901 tot en met 1906 verbleef Snouck Hurgronje naast zijn standplaats Atjeh, onder andere veelvuldig in Djambi en Palembang, beide ook op Sumatra. Hier probeerde hij inzicht te verkrijgen in de verhouding tussen het inheemse zelfbestuur en het ambtelijk apparaat. De kennis die hij hier opdeed paste hij later, in 1916, toe tijdens de opstanden in Djambi. Nadat Snouck Hurgronje en Van Heutsz duidelijk van mening verschilden over de aanpak van de opstandige Atjehers, werd de samenwerking in 1903 verbroken. In 1906 vertrok Snouck Hurgronje met een jaar verlof naar Nederland. Na een periode van bijna zeventien jaar in de Oost, waarin Snouck Hurgronje ruim duizend adviezen schreef, vertrok de excentrieke islamoloog terug naar zijn vaderland. Hier aangekomen besloot hij om te niet meer terug te keren naar Indië. In een brief aan kolonel Van der Maaten schreef hij: ‘Mij werd het werken in Indië allengs verbitterd door moedwillig gebrek aan waardeering en medewerking van de hoogste plaats, en misschien deed mijne door lang verblijf toegenomen prikkelbaarheid mij dat meer voelen dan vroeger het geval geweest zou zijn, maar het werd mij ‘te erg’’.229

In Nederland aanvaardde Snouck Hurgronje de leerstoel Arabisch aan de universiteit van Leiden. Al vaker had hij aanbiedingen voor diverse leerstoelen ontvangen, zoals in

227 Blessing, ‘de islamquaestie’.

228 Brief van Snouck Hurgronje aan de g-g,, mei 1889. Gobée, Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgrunje 1889-1936 I, 1,2.

83 Cambridge en Leiden, maar had ze afgeslagen. Deze keer had hij echter de eervolle mogelijkheid zijn eigen leermeester De Goeje op te volgen. Deze functie wilde hij aanvaarden, onder de voorwaarde dat hij zijn adviserende functie over aangelegenheden waarbij de belangen van de Inlandse en Arabische bevolkingsgroepen betrokken waren, zou behouden. De regering zegde dit toe en in januari 1907 aanvaardde hij zijn ambt met een rede over Arabië en Oost-Indië.230 Snouck kon vanuit Nederland ongevraagd adviezen schrijven. Dat hij hiermee op een andere manier invloed uit kon oefenen was evident. Ver weg van het eigenlijke onderzoeksveld, maar dicht bij de Haagse politieke werkelijkheid probeerde Snouck Hurgronje in Nederland de ogen te openen voor de gevaren van het islamisme. Terug in het veilige Nederland waren de politieke stukken die Snouck schreef ongemeen fel van aard. Vooral de kwesties waarin de regering in zijn ogen faalde goed koloniaal beleid toe te passen, probeerde Snouck Hurgronje keer op keer de vinger op de gevoelige plaats te leggen.231

▫▫▫

Na 1903 schreef Snouck geen grotere werken meer, maar wel talloze bijdragen en boekbesprekingen aan vaktijdschriften. Bovendien schreef hij diverse beschouwingen over politiek-religieuze zaken, zoals Jong-Turkije. Herinneringen uit Stambol (1909); De heilige

oorlog "made in Germany" (1915); De opstand in Arabie (1916); Het Chalifaat (1924); en

vooral ook zijn talrijke artikelen over de herrijzenis van de Saoedische macht in Arabië, die van 1924 tot 1934 in De Telegraaf verschenen.232 Als rector magnificus hield hij in 1922 de diesrede over De Islam en het rassenprobleem. Verscheidene artikelen en voordrachten uit deze periode zijn ook in Franse of Engelse vertaling verschenen. In 1927 trad hij als hoogleraar af. Toch bleef zijn band met de Leidse Universiteit bestaan, zo ontving hij een leeropdracht voor het nieuw-Arabisch en het Atjehs. Uiteindelijk werden de ruim duizend adviezen en geschriften van Snouck Hurgronje gebundeld in twee grote uitgaven. Arent Jan Wensinck bundelde in de jaren twintig van de twintigste eeuw alle gepubliceerde artikelen en toespraken van Snouck Hurgonje in: Verspreide geschriften van C. Snouck Hurgronje (vijf delen). Gobée en Adriaanse gaven in de jaren vijftig en zestig zijn ambtelijke adviezen in gedrukte vorm uit in het driedelige Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgronje 1889-1936. Alleen al aan deze omvangrijke werken valt te zien dat Snouck Hurgronje zichzelf zeker in de kijker speelde. Zijn heldere en scherpe analyses zouden decennialang mensen aanspreken in

230 Instituut voor Nederlandse geschiedenis, ‘Snouck Hurgronje, Christiaan (1857-1836)’, Geraadpleegd via: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/snouckc Bezocht op 18-03-2010, 14:43 uur.

231

Zie inleiding van E. Gobée in: Gobée, Ambtelijke adviezen van C. Snouck Hurgrunje 1889-1936, I, xv.

84 hun zoektocht hoe om te gaan met de islam. De vraag is nu in hoeverre Snouck Hurgronje in de periode 1916-1920 met zijn adviezen een vuist kon maken. Wat waren zijn ideeën in deze periode en hoe reageerde hij op religieus-politieke ontwikkelingen in het verre Indië?