• No results found

In latere interviews positioneert Cremer zichzelf als schrijver voor het grote publiek. De schrijver wil zijn tijd niet besteden aan literatuur. Hij spot zelfs een beetje met beoefenaars van het genre. Cremer vindt het belangrijker dat hij gelezen wordt dan dat hij gewaardeerd wordt omdat

hij een “moeilijk boek” heeft geschreven. De schrijver neemt een posture aan van een gewone volksjongen die “de taal van het volk spreekt.”

Cremer beweert dat hij het als volksschrijver beter doet dan Gerard Reve ooit heeft gedaan. De schrijver lijkt zich in sommige interviews echter ook te willen conformeren aan het beeld van de “echte,” lijdende kunstenaar.

Cremer wil zich allesbehalve neerzetten als een filosoferende

“moeilijk schrijvende” artiest. In Ik, Jan Cremer positioneert de schrijver zich als iemand die “geen zin” heeft om zich met hoogstaande literatuur bezig te houden en om naar de klassieke muziek van grote componisten te luisteren. Zij vriendin “de Dichteres” die probeert om in poëtische taal te schrijven, maakt hij enigszins belachelijk. Cremer noemt haar werk “lullige rijmseltjes”:

Met mijn vriendin de Dichteres werd het slaande ruzie. Want ze schreef gedichten, waarvan ik vond dat ze op mij sloegen. Ze

noemde me: ‘nerveuze schijngestalte, hoe hunkrend staat hij daar? […] en meer van die lullige rijmseltjes. […] Ik moest niets hebben van die boeken die ze me gaf. Freud, Nietzsche en Kant. Dat moest ik lezen van haar. Het was erg interessant maar ik had er geen zin in. Net zomin als in die muziek van Strawinsky en Beethoven. (154) In een interview met De Lezerskrant (1981) spreekt Cremer kwaad over schrijver Harry Mulisch, omdat Mulisch literair – in Cremers

bewoordingen “verschrikkelijk moeilijk” – schrijft en zich conformeert aan het typische beeld van een literaire schrijver. Mulisch presenteert zichzelf volgens Cremer als een filosoof en gedraagt zich elitair:

Ik zeg gewoon: ik schrijf en dat is mijn werk. Ik zit niet met een pijp met toffeetabak ingewikkeld te lullen. Ik ben geen Harry Mulisch, dat zijn allemaal luchtballonnen voor mij. Mulisch heeft op de televisie een programma, 'De schrijvers', en uiteraard sta ik

daarvoor op […] Zo'n Mulisch, die loopt van negen tot vijf één route: Leidsestraat, Kalverstraat en terug Kalverstraat, Leidsestraat met

televisie, dan komt ie klaar dan heeft ie een vlek in zijn broek, begrijp je wel. Hij schrijft een heel ingewikkeld boek over de filosofie van het leven, geloof ik. Die man heeft de levenservaring van een debiel, want hij heeft nog nooit iets meegemaakt, maar hij heeft wel alles gelezen. Dat boek is zo verschrikkelijk moeilijk, daar lusten de honden geen brood van, daar kan niemand een touw aan vastknopen. Dus iedereen prijst het, maar niemand leest het. Dat vind ik een nachtmerrie om als zo iemand te worden. Ik moet er niet aan denken!

Uit dit citaat blijkt dat Cremer het belangrijk vindt dat een schrijver put uit eigen ervaringen en niet uit wat hij gelezen heeft. De schrijver

impliceert met dit citaat dat hij, in tegenstelling tot Mulisch, wél levenservaring heeft en daarom beter kan schrijven. Ook wil Cremer zeggen dat zijn boeken misschien niet geprezen worden omdat ze moeilijk zijn, maar dat zijn werk om die reden wel veel gelezen wordt. Daarom zou hij het als schrijver beter doen dan Mulisch. Cremer lijkt tevens

vraagtekens te zetten bij het huidige literaire discours: waarom worden “moeilijke boeken” geprezen, als ze weinig gelezen worden?

Door Mulisch – en zijn vriendin “de Dichteres” – belachelijk te maken, zet Cremer zich van hen af en neemt hij bepaald posture aan in het literaire veld. Namelijk die van een niet-literaire schrijver die niet “moeilijk doet,” maar simpelweg put uit zijn eigen leven. Het lijkt hem “een nachtmerrie” om een schrijver als Mulisch te zijn. Cremer schrijft liever “makkelijke” boeken over zijn levenservaring die dan wellicht niet geprezen maar wel veelvuldig gelezen worden. Hij ziet schrijven als arbeid: “ik schrijf en dat is mijn werk.”

In het volgende interview presenteert Cremer zichzelf weer als een volksjongen en spreekt hij met trots over waar hij vandaan komt: “Het Volk is beter dan de betere klasse.” Omdat hij zelf tot het volk behoort kan hij, vindt de schrijver, het best voor het volk schrijven:

Ik ben de enige die de gevoelssnaren van het volk weet te bespelen omdat ik zelf uit het volk kom en door het volk tot stand gebracht

ben. Ik zeg altijd maar: Voor Het Volk, Door Het Volk!” […] Het Volk is beter dan de betere klasse. (Het Parool, 1971: 1)

In lijn met het interview hierboven omschrijft Cremer zichzelf ergens anders als “gewoon” en “niks bijzonders.” Om die reden zou hij de juiste persoon om op papier te zetten wat anderen ervaren: hij spreekt “de taal van het volk”:

Ik ben gewoon mezelf, vanaf m'n geboorte al. Ik ben een

arbeidersjongen die gewoon zijn werk doet, van het leven houdt en af en toe een pilsje en een wijf pakt. Niks bijzonders dus, heel gewoon. Maar daarnaast ben ik gezegend met een kreatief talent, Ik kan opschrijven wat ik meemaak. Ik verwoord wat anderen

vinden denken en meemaken. Dat is het geheim van mijn succes. Ik spreek de taal van het volk, ik ben de stem des volks, de vox

populi." (Het Vrije Volk, 1978)

Het is opmerkelijk dat Cremer in dit citaat kiest voor de paradoxale formulering “niks bijzonders.” De omschrijving “heel gewoon” was genoeg geweest om zijn punt duidelijk te maken. Doordat Cremer zijn stelling benadrukt door een tautologie te gebruiken, lijkt hij bijna het tegendeel te willen zeggen, namelijk dat hij wel degelijk bijzonder is. Ook moet nog genoemd worden dat de schrijver zich met deze uitspraak

plaatst tegenover het beeld van de succesvolle schrijver. Cremer meet zich dus een ambivalente posture aan: die van een uitzonderlijke, succesvolle schrijver én een doodgewone jongen.

Buiten dat lijkt Cremer toch enigszins te spelen met het literaire discours. Terwijl de schrijver verkondigt dat hij zo “normaal” is en geen ambitie heeft om moeilijk te schrijven, eindigt hij deze passage met een Latijns zinsdeel. Door Latijn in deze context te gebruiken, spot Cremer eigenlijk in zekere zin met literaire auteurs.

Aan De Lezerskrant (1981) deelt Cremer mede dat hij zichzelf als een volksschrijver ziet en dat hij het wat dat betreft verder geschopt heeft dan schrijver Gerard Reve:

Ik ben een volksschrijver. Kijk. Van het Reve noemt zichzelf ook volksschrijver, maar hij is net zo min een volksschrijver als die lampekap hier. Doe maar een steekproef. Ga morgen in Den Haag of Amsterdam aan de mensen vragen wat ze van mij denken en dan hoor je wie een volksschrijver is.

Cremer impliceert met dit citaat dat hij – in tegenstelling tot Reve – in Nederland veelvuldig gelezen en gewaardeerd wordt.