• No results found

Cremer neemt de posture aan van een hypermasculiene man. De schrijver cultiveert zijn masculiniteit op verschillende manieren. Een aantal

aspecten van Cremers masculiene imago zijn in dit hoofdstuk al aan bod gekomen. Zo is beargumenteerd dat de schrijver zichzelf als een rebel positioneert. Hij zet zichzelf neer als een gewelddadige, tegendraadse, brutale en ondeugende jongen. Daarnaast is aangeduid dat de schrijver zich afzet tegen autoriteit. Tevens is in de paragraaf hiervoor aan bod gekomen dat Cremer seksuele ervaringen op een platte manier beschrijft. Er komt geen romantiek aan te pas en de passages doen pornografisch aan. De schrijver presenteert zich daarmee als een niet-literaire schrijver die geen ambitie heeft om classy te zijn. Met de platte seksuele scènes presenteert Cremer zich ook als een man die “gewone” seks prefereert boven romantiek.

In deze paragraaf wordt beargumenteerd dat Cremer zichzelf voornamelijk als een masculiene man positioneert in het literaire veld door zich op een bepaalde manier op te stellen ten opzichte van vrouwen. Vrouwen worden in Ik, Jan Cremer veelvuldig geobjectiveerd en er wordt respectloos over ze gepraat. Feministen worden door de schrijver

afgewezen en ten slotte worden mannen in zekere zin opgehemeld doordat ze hiërarchisch boven de vrouw worden geplaatst.

Vrouwen worden in Ik, Jan Cremer gedegradeerd tot seksuele objecten. De vrouwen in het boek krijgen geen eigen stem en ze lijken slechts te dienen om Cremer van zijn seksuele behoeften te voorzien. Wanneer Cremer op een kostschool verblijft en verzorgd wordt door een non, vraagt hij zich af of nonnen ook seks hebben. Vervolgens verspringt zijn gedachte naar een andere vrouw die ‘geil als een beest’ was. Deze

gedachten lijken te duiden op het feit dat Cremer vrouwen direct associeert met seks: “Ik word gewassen door ’n non. (Zal ’n non ook neuken?)[…] (Het lijkt hier wel het spookhuis op de kermis of Anna met Silvano Mangano, ‘ik ben bij Anna geweest; ze was zo geil als een beest,’ denk ik).” (34-35)

In een andere passage in het boek gebeurt dit ook. Over vrouwen wordt geschreven in termen van “In ’t bos waren ze te pakken op

zaterdagavond en daar maakten we gebruik van,” door de keuze voor de woorden “pakken” en “gebruik maken” lijkt het alsof er over een seksueel object wordt gepraat:

Misschien was er wel ergens een mooi wijf in huis. In de keuken of zo. Wij kenden alleen maar een paar struise boerinnen, die dik in de klederdracht zaten en bovendien al oud waren. En de meisjes uit het dorp lieten op zich wachten. Een paar weken later werden ze gesignaleerd. In ’t bos waren ze te pakken op zaterdagavond en daar maakten we gebruik van. Ik had de behoefte aan een lief en mooi meisje. (85)

Daarnaast wordt er in respectloze termen over vrouwen gepraat. Er wordt aan ze gerefereerd met “mooi wijf” en de boerinnen volstaan niet omdat ze struis (zwaargebouwd) en te oud zijn en t e veel kleding dragen. Tevens impliceert de laatste zin dat het Cremer niet om contact met een specifiek meisje gaat, maar hij heeft “behoefte” aan een meisje dat mooi en lief is. Wat zij verder voor karakter heeft maakt niet uit zolang

Cremers behoeften worden bevredigd.

De volgende passage betreft een beschrijving van een bordeel. Vrouwen worden neergezet als een rij objecten in een winkel waaruit de man een keuze kan maken om aan zijn behoeften te voldoen:

Je kunt ze uitzoeken: Vrouwen uit Alle Landen, Streken en

Werelddelen. Negerinnen, Japanse, Duitse, Hollandse, Surinaamse, Chinese, Mulatten, Zwarte, Blonde, Rooie, Kroeshaar, Krullen, met

of zonder Schaamhaar. Langzamerhand word je er immuun voor en je verlangt naar je eigen wijf. Geen beter wijf dan je eigen wijf. (119)

Wederom wordt er aan een vrouw gerefereerd met de term “wijf.” In deze context wordt de vrouw in zekere zin neergezet als eigendom: “je eigen wijf.”

In Ik, Jan Cremer doet de schrijver ook een soort negatieve ode aan de vrouw. Vrouwen zouden stinken, boeren, roddelen, et cetera.

Daarnaast wordt in deze passage naar de vrouw verwezen met “Het Zwakke Geslacht” waarmee geïmpliceerd wordt dat ze minderwaardig is aan de man:

Vrouwen: ze ruiken naar bedorven sperma, ze zweten onder de oksels, voeten, onderbuik. Ze snurken, boeren en rochelen. […] vrouwen: ze hebben puistjes, natte vagina’s, aan mekaar geklitte schaamharen. Ze roddelen, provoceren en haten je. […] In bed zijn het tijgers, lammetjes, bloedzuigers of muggen. […] Daar staat ze dan: De Vrouw, De Schone Schepping, Het Zwakke Geslacht. Eva. Brigitte. Rita. Sophi. Yvette. Cleopatra. Gina. Beuuuuuh. (138-139)

Wanneer Cremer voor de tweede keer een vrouw zwanger heeft gemaakt, noemt hij vrouwen “klotewijven” die hij liever kwijt dan rijk is:

Heel A. [Amsterdam] keek me met de nek aan. Ik had immers toch al een ander meisje met een kind laten zitten! Wie het kindje krijgt mag het houden. […] Ik vervloekte die Helen. Het waren allemaal klotewijven. […] Ik moest die Helen kwijt. (152)

Cremer heeft de vrouwen bezwangerd, maar de schrijver legt alle schuld bij zijn vriendin Helen neer. Cremer vervloekt Helen, omdat zij hem iets bezorgd waar de schrijver niet op zit te wachten. Wanneer de relatie hem niet meer zint “moet hij haar kwijt.”

Ten slotte spreekt Cremer zich in een interview met Het Vrije Volk (1978) uit over het feminisme. De schrijver doet de zorgen over seksisme en genderongelijkheid af als een luxeprobleem:

En met dat feminisme is het net zo. In de Oostbloklanden, waar ik veel gereisd heb, ik ben half-Hongaars zoals je weet, daar hoor je er nooit een woord over, daar werken de vrouwen gewoon mee in de fabrieken. Dat feminisme hier is gewoon een uitwas van de

welvaart, een gevolg van de verveling. Bij mij mag een vrouw best protesteren, maar dan in de keuken met de deur dicht.

Cremer positioneert zich dus als een “mannelijke” schrijver die vrouwen niet al te serieus neemt. Ze zijn er voor het plezier, maar wanneer het moeilijk wordt ziet de schrijver vrouwen liever gaan. Door vrouwen te degraderen tot objecten wordt de man opgehemeld. Cremer lijkt van mening te zijn dat vrouwen in dienst van de man moeten staan en als vrouwen willen “zeuren” moeten ze de man daar niet mee lastig vallen. Door de posture aan te nemen van een man die boven de vrouw staat en als een man die niet verliefd wordt op vrouwen maar ze slechts gebruikt, positioneert Cremer zich als een hypermasculiene schrijver in het

literaire veld.

5.10 Bespreking

In zijn “Men don’t tell? Masculinity, Sexual Abuse and Narrative in I, Jan Cremer” (2013) heeft Gijsbert Pols onderzoek gedaan naar Cremers masculiene positionering in Ik, Jan Cremer. Pols interpreteert Cremers hypermasculiene houding als een verbloeming van zijn seksuele trauma. De schrijver zou als kind misbruikt zijn door een oudere vrouw. Volgens Pols wordt deze ervaring echter door Cremer “ontkend” doordat seksueel misbruik door vrouwen niet serieus genomen wordt in de maatschappij. Mannen worden (onbewust) als superieur aan de vrouw gezien en

vrouwen kunnen dus geen seksuele bedreiging zijn. Dat de vrouwen in Ik, Jan Cremer als objecten worden neergezet, dient volgens Pols Cremers masculiene posture: “The way in which Cremer describes his

relationships with women can also be seen as a display of his phallic self- image.” (91) Pols vervolgt dat in Ik, Jan Cremer een strijd zichtbaar wordt tussen de heroïsche, masculiene Cremer en de kwetsbare,

getraumatiseerde Cremer. Met zijn masculiene houding zou Cremer zijn kwetsbaarheid teniet doen.

Pols’ onderzoek laat een interessant verschil zien in hoe er naar mannen en vrouwen wordt gekeken op het gebied van seksualiteit. Seksueel misbruik door vrouwen wordt niet echt als gevaar erkend en daarom in zekere zin niet serieus genomen. Wellicht is dit te wijten aan het feit dat verwacht wordt dat de man als subject en de vrouw als object in een seksuele scène voorkomen. Dat zou tevens een verklaring kunnen zijn voor de objectivering van de vrouw in Ik, Jan Cremer en het gebrek aan romantiek in de seksuele scènes.

Daarnaast sluit Pols’ artikel aan bij Webers gendertheorie, die omschreven is in het theoretisch kader. De posture die een literaire bekendheid zich aanmeet is gekoppeld aan “culturele stereotypes.” Van een man wordt verwacht dat hij zichzelf niet als slachtoffer van

vrouwelijk seksueel misbruik neerzet, maar de vrouw eerder als seksueel object beschouwt. Hoe Cremer zich positioneert in het literaire veld heeft dus te maken met verwachtingen die de maatschappij van een man heeft.

6

De heterorepresentatie van Jan Cremer

6.1 Inleiding

Actoren in het literaire veld dragen op verschillende manieren bij aan de posture van Jan Cremer. In veel recensies wordt de schrijver neergezet als een talentloze of slechte schrijver. Ook wordt Cremer gepositioneerd als een gevaarlijk of zelfs psychopathisch figuur en als een barbaar of beest. Cremer heeft de posture van barbaar en beest zelf de wereld in gebracht, dus er vindt een interactie plaats tussen auto- en

heterorepresentatie. Daarnaast wordt de schrijver door het veld neergezet als een geldbelust persoon die voornamelijk schrijft om –

zoveel mogelijk – brood op de plank te krijgen. Buiten dat wordt er in recensies en interviews gesproken over de invloed van Cremer en zijn werk op de maatschappij. Sommige journalisten beargumenteren dat de schrijver veel invloed heeft op de jeugd en het literaire veld. Anderen zijn van mening dat Cremer geen invloed heeft. Verder wordt er door

recensenten een bijdrage geleverd de masculiene posture van de

schrijver. Ten slotte wordt Cremer door journalisten zowel als celebrity als nonchalante schrijver neergezet.

Om een beeld te schetsen van de heterorepresentatie van Cremer zullen verscheidene interviews en recensies worden aangehaald uit de jaren zestig en zeventig. De geraadpleegde bronnen stammen

voornamelijk uit deze tijd omdat Cremer in de jaren zestig bekendheid verwierf en omdat het werk van de schrijver in deze periode controversie veroorzaakte.

6.2 Cremers schrijverschap

Recensies over Cremers werk dragen bij aan zijn posture als schrijver in het literaire veld. Journalisten hebben namelijk invloed op hoe Cremer als schrijver wordt gewaardeerd en de autorepresentatie reageert weer op de heterorepresentatie.

Over het algemeen zijn de recensies vrij negatief, maar sommige recensenten kunnen Cremers stijl wel waarderen. Hieronder wordt allereerst uiteengezet dat Cremer in een aantal recensies door het veld wordt gepositioneerd als een slechte en provocerende schrijver. Om die reden moet het werk van Cremer volgens sommigen niet serieus

genomen worden en wordt de schrijver ook wel een moppenverteller genoemd. Daarna worden twee recensies aangehaald waarin wordt beweerd dat Cremer wel degelijk kan schrijven.

In een recensie in 1964 wordt Cremers werk schandalig genoemd. Volgens de recensent zou de uitgeverij De Bezige Bij het belangrijker vinden dat er aandacht wordt getrokken door middel van een schandaal, dan dat de auteur daadwerkelijk talent zou bezitten:

De politiek die onder het mom van literaire progressiviteit wordt bedreven, krijgt meer en meer het karakter van een tamelijk

gewetenloze commerciële schandaalpolitiek, waarbij het talent van de betrokken auteurs van minder belang werd geacht dan het vermogen van hun werk om schandaal te wekken. (Het Vaderland, 1964)

In de recensie die hierboven is aangehaald wordt geïmpliceerd dat Cremer geen talent heeft en dat de schrijver zijn geld verdient met provoceren. In het blad Panorama (1964) wordt iets vergelijkbaars

gesteld. De schrijver wordt in een recensie in dit tijdschrift neergezet als een schrijver die met zijn werk tegen de stroming in gaat, maar wiens werk van minder kwaliteit is dan pornografie:

Het leest vlot, dat wél. Af en toe krijg je zelfs even de indruk, dat de schrijver kan schrijven. Maar dan vervalt hij weer in passages die lager geklasseerd moeten worden dan pornografie. Want waar pornografie misschien nog iets opwekkends beoogt, poogt Cremer alleen maar weerzin te wekken.(1)

Uit dit citaat wordt duidelijk dat de recensent van mening is dat Cremer niet goed schrijft. Dit valt op te maken uit de zin “Af en toe krijg je zelfs de indruk, dat de schrijver kan schrijven.” Blijkbaar schrijft Cremer volgens de recensent van Panorama over het algemeen niet goed.

Ook literatuurwetenschapper Bomhoff impliceert dat hij Cremers werk op kwalitatief niveau niet goed vindt. Bomhoff laat aan HP/Haagse

Post (1964) weten dat hij Ik, Jan Cremer (1964) het bespreken niet waard

vindt en dat hij spijt heeft van de aankoop van het boek. Volgens de

literatuurwetenschapper maakt Ik, Jan Cremer geen onderdeel uit van de literatuur en zou dit boek niet serieus genomen moeten worden:

Ik vind het nauwelijks nuttig om het boek van de heer Cremer te bespreken, want naar mijn oordeel ligt dit boek buiten de literatuur.

Onder serieuze mensen moeten we over zo'n boek niet praten. Het spijt me dat ik het heb gekocht. (HP/Haagse Post, 1964)

Volgens De Telegraaf (1966) is het Amerikaanse publiek tevens niet gecharmeerd van Ik, Jan Cremer: “De Amerikaanse critici en lezers hebben Jan Cremers boek onverbiddelijk afgewezen. Het haalde slechts een oplaag van 20.000 exemplaren.” Het boek wordt in de Verenigde Staten niet goed verkocht.

Met de komst van Cremers tweede roman Ik, Jan Cremer Tweede Boek (1966) wordt Cremer in recensies gepositioneerd als een slechte schrijver die voornamelijk in de schijnwerpers staan omdat hij veelvuldig over taboeonderwerpen schrijft. In Trouw (1967) wordt Cremers geschrijf “geknoei” genoemd en behoort Cremer volgens de recensent niet tot de groep “échte schrijvers.” Sterker nog, volgens Trouw is Cremers werk “voor de samenleving waardeloos”:

Opvallend is ook, dat het in [Cremers] boek niet begonnen is om wezenlijke kritiek op de samenleving. [Cremer] is geen profeet, geen door liefde gedrevene. Hij schrijft geen literatuur. Wat hij schrijft, is voor de samenleving waardeloos. […] Hij moet niet trachten, met een gezicht alsof hij knoeit te suggereren dat hij niet knoeit. Dat moet hij aan de èchte schrijvers overlaten. Die kunnen functioneel knoeien. (Trouw, 1967)

Ten slotte wordt de schrijver in een andere recensie gereduceerd tot “moppenverteller” en wordt gesteld dat Cremers boeken bedoeld zijn voor mensen die niet kunnen lezen.17 Ook in die recensie wordt dus op impliciete wijze gesteld dat Cremers werk van slechte kwaliteit is.

Er wordt echter ook positief geschreven over Cremers capaciteiten. Volgens het Parool (1964) onderneemt de schrijver de juiste stappen om het lezerspubliek te trekken en weet de schrijver het verder te brengen dan veel boeken in het literaire veld18:

Het lijdt geen twijfel dat Jan Cremer kan schrijven en dat hij beseft waar zijn kracht schuilt, zoals een goed bokser dat weet. Zijn

vuistslag is raak en stelt in één klap een heleboel boeken buiten gevecht. Aan de gevoelige, speelse, experimentele, virtuoze, intelligente literatoren de taak de schade te herstellen.

Ergens anders wordt Cremers werk geprezen en daarmee wordt de

schrijver gepositioneerd als een uitstekende schrijver in het veld: “Ik vind dat [Cremer] uitstekend kan schrijven en ik baseer dat op Jan Cremer II.” (Vrij Nederland, 1969)

6.3 Geestelijke gesteldheid

Cremer wordt door actoren in het literaire veld ook wel neergezet als een geestesziek figuur. De schrijver wordt zoal psychopathisch, gevaarlijk, fascistisch en bezeten genoemd. Ook wordt er gesteld dat alleen een persoon met een grote geestelijke armoede dergelijk werk kan schrijven. Ten slotte wordt Cremer in interviews soms omschreven als een verward en vreemd persoon met een alcoholprobleem.

Al vanaf Cremers debuut wordt in Het Vaderland (1964) aan de schrijver gerefereerd als iemand met een “fascistische

geestesgesteldheid.” Volgens de krant is Ik, Jan Cremer gevaarlijk en kunnen mogelijke gevolgen die het boek teweeg brengt de schrijver verweten worden:

[De] onverholen lijnrecht sadistische ontboezemingen, [wijzen] op een dusdanig fascistische geestesgesteldheid […], dat men niet anders meer kan constateren dan dat De Bezige Bij, die met dit werk haar fonds gemeend heeft te moeten verrijken, van de

ondergrondse in de onderwereld is beland. De mentaliteit van het boek is van een debiel infantilisme, dat men de auteur bezwaarlijk kan aanrekenen.

18 Daar moet echter bij vermeld worden dat dit citaat afkomstig is uit een recensie geschreven door Hans Sleutelaar. Sleutelaar en Cremer zijn vrienden dus wellicht heeft deze vriendschap enige invloed gehad op de inhoud van de recensie.

Een recensent van Panorama (1964) sluit zich aan bij het citaat

hierboven. Het blad stelt dat enkel een psychopaat een boek als Ik, Jan

Cremer kan schrijven. Cremer wordt gevaarlijk genoemd omdat hij

fascistische en sadistische neigingen zou hebben:

Wie is verantwoordelijk voor deze waanzin? Jan Cremer! Is hij een met fascistische en sadistische neigingen behept psychopaat? In ieder geval een hoogst gevaarlijke jongen. Een klaarblijkelijk pathologisch geval, dat in zich de infectiehaard draagt, die onze opgroeiende jeugd kan besmetten. (1)

Ook het Duitse instituut Bundesprüfstelle für Jugendgefährdeten

Schriften is niet te spreken over het werk van Cremer en wijt de kwaliteit van Ich, Jan Cremer aan de geestelijke gesteldheid van de schrijver: “Het instituut [Bundesprüfstelle für Jugendgefährdeten Schriften] met de ingewikkelde naam liet van het boek met de simpele titel weinig heel: “Het beperkte uitdrukkingsvermogen van de auteur springt steeds weer in het oog, de schuttingwoorden wijzen op een grote geestelijke

armoede.”” (Trouw, 1966)

In een stuk over Cremer in Het Vrije Volk (1969) wordt de schrijver neergezet als iemand die angsten heeft. Cremer wordt zelf “bezeten” genoemd:“[Cremer] heeft ergens angst voor, maar ik kan niet precies aangeven waarvoor. […] Het is een existentiële angst. Die jongen is bezeten. Hij wil schrijven, kan dan niet en moet het toch..." (Het Vrije

Volk, 1969). Weer wordt er dus gesuggereerd dat de schrijver geestelijk

niet alles op orde heeft.

Ten slotte wordt Cremer in een interview in 1971 gepositioneerd als een verwarde schrijver met een alcoholprobleem. De interviewer heeft bepaalde gebeurtenissen en uitspraken van Cremer achter elkaar geplaatst, waardoor er een vreemd beeld van de schrijver wordt gevormd:

[Cremer] ligt op zijn buik, armen beschermend, jongensachtig, om het hoofd geklemd, geveld door overmatig drankgebruik. […] Ik trek hem tenslotten [sic] aan zijn enigszins met waterstofperoxyde bewerkte haardos omhoog. Cremer, gekweld: "Jan Cremer is het slachtoffer van de mist. Alle vliegvelden, heel Europa zit dicht... Londen weetjewel, Parijs... Wil je effe Schiphol voor me bellen?" […] Hij duikt de badkamer in met de woorden: "Schrijf op: 'als kind reeds speelde Jan Cremer op zolder' Leuk begin." Het onderhoud lijkt nu definitief beëindigd. We drinken koffie. Het Fenomeen geeft te kennen dringend aan een alcoholische versnapering toe te zijn. […] Hij lacht me vriendelijk toe, geeft me een tikje op de schouder, bekent dat hij inderdaad een paar nachten geleden in een

afschuwelijke angsaanval [sic] door een koude mistige morgen naar een vriend ging, dertig kilometer buiten Amsterdam. "Ik ben zo ontzettend bang om alleen te zijn," zegt hij. (Het Parool, 1971: 1) De schrijver doet zelf uiteraard bepaalde uitspraken die in het interview zijn opgenomen. De interviewer heeft deze uitspraken echter achter elkaar geplaatst en dat geeft een bepaald beeld van Cremer. De schrijver wordt gepresenteerd als een verwarde, vreemde man. Daarnaast lijkt de