• No results found

Scheiding en deeling eener nalatenschap van eene ab intestato overle- overle-den arabische vrouw

In document EN VERZAMELING (pagina 24-29)

Appel in burgerlijke zaken

1. Scheiding en deeling eener nalatenschap van eene ab intestato overle- overle-den arabische vrouw

R. v. J. Semarang 27 Mei 1927. T. 126 blz. 302.

2. De vraag welk recht op Arabieren toepasselijk is en voor welken rech-ter zij moeten worden gedagvaard, moet worden getoetst aan de bepalingen vanStbl. 1924—556.

HGH. 6 October 1927. T. 126 blz. 465.

3. De arabische vrouw behoeft geen bijstand van haren man om in rechte te verschijnen. Uitlegging van een testament van een arabischen erflater.

Arabieren.

De Raad van Justitie te Batavia is bevoegd zelfstandig de geldigheid van een testament van een arabier in een proces tusschen arabieren te be-oordeelen ; uit te maken of de weduwe is erfgenaam en voor welk gedeelte van den boedel en hoe de verdere verdeeling van den boedel in zijn werk behoort te gaan.

R. v. J. Batavia 23 December 1927. T. 128 blz. 46.

Arbeidsovereenkomst.

1. Volgens Ned. Indisch recht moet aan beide partijen eener arbeidsover-eenkomst geacht worden het recht te zijn toegekend om ten allen tijde de overeenkomst eenzijdig te verbreken ook al is zij voor een bepaalden tijd aangegaan, onder gehoudenheid om de hierdoor ontstane schade te vergoe-den.

Nu de dienstbetrekking door den werkgever is opgezegd, mocht ge-daagde (werknemer) deze opzegging dus niet als niet-gedaan beschouwen en loon vorderen over eenige maanden alsof de overeenkomst nog bestond.

R. v. J. Soerabaia 2 April 1924. T. 121 blz. 235.

2. Assistenten-regeling ter O. K. van Sumatra (Stbl. 1921 no. 334). Art.

1246 B.W. schadeberekening. Proceskosten.

HGH. 2 October 1924 T. 122 blz. 31.

3. Aan een arbeidsovereenkomst voor bepaalden tijd, waarop artt. 1601 en vgl. B.W. niet van toepassing zijn, vermag een ontslag zonder wettige reden niet een einde te maken; zulks zou in strijd zijn met art. 1338 lid 2 B.W.

Een onrechtmatig ontslag op staanden voet moet worden aangemerkt als wanpraestatie.

R. v. J. Medan 1 Augustus 1924. T. 124, blz. 145.

4. Een winkelbediende, die op de mailboot tweede klasse reizende is uit-gekomen na met zijn werkgever te zijn overeenuit-gekomen, dat hij bij ernstige ziekte de arbeidsovereenkomst zou mogen verbreken, in welk geval de kosten voor de reis naar Europa voor rekening van den werkgever zouden komen, heeft het recht van dezen overtochtskosten eerste klasse te vorde-ren, indien de hem behandelende geneesheer voor zijn gezondheid het rei-zen per eerste klasse gebiedend noodzakelijk acht.

Zelfs indien het onderhavige beding anders luidde of het tegendeel in-hield van hetgeen thans het geval is, zou toch moeten worden aangenomen, dat de goede zeden eischen, dat een werknemer, door het lijden aan een tro-pische ziekte genoodzaakt zijn dienstverband te verbreken en die in de ge-legenheid moet worden gesteld, de terugreis naar Holland te doen, mede de gelegenheid moet hebben die reis te doen op zoodanige wijze, dat daardoor

A r b e i d s o v e r e e n k o m s t .

levensgevaar voor hem en gevaar voor zijn gezondheid tot een minimum worden gereduceerd.

RG. Jogjakarta 18 Juni 1926. T. 124 blz. 150.

5. De goede zeden zouden verkracht worden, indien slechts werd toege-staan reis in de 2e klasse eener mailstoomer (Residentierechter). De han-delsbediende heeft slechts recht op 2e klasse terugreis per boot en behoort alle kosten van het geding te dragen (Raad van Justitie).

R. v. J. Semarang. T. 124 blz. 323.

6. Een „duurtetoeslag" moet worden aangemerkt als deel van het „loon"

bedoeld-in art4kel 4, ie der Assistentenregeling ter Oostkust van Sumatra en valt niet onder de „andere voordeelen" (Raad, anders Residentierech-ter).

Een tot wederopzeggings toe toegekende duurtetoeslag kan niet na de beëindiging van het contract nog rechtsgeldig worden opgezegd (Raad).

Onder het begrip „den dienst verlaten" kan in casu niet worden verstaan het tegen zijn wil uit den dienst ontslagen worden. (Raad, anders Residen-tierechter) .

Residentierechter Medan 23 October 1926.

R. v. J. Medan 21 Januari 1927. T. 126 blz. 255.

7. Geintimeerdes gedraging is onder de gegeven omstandigheden, in het arrest in extenso vermeld, als opstandigheid te kwalificeeren en te be-schouwen als een dringende reden tot ontslag.

Waar geint, omtrent de reden van zijn ontslag geen oogenblik in twij-fel heeft verkeerd, is nakoming van het voorschrift tot onverwijlde mede-deeling niet anders dan een volstrekt overbodige formaliteit en ligt in de daad der onverwijlde ontslagverlening zelve de mededeeling van de reden daarvan stilzwijgend opgesloten.

HGH. 11 Augustus 1927. T. 126 blz. 277.

8. Tantième: „10 % van de nettoëxploitatiewinst zooals deze ieder jaar door gedaagde zal worden vastgesteld";

deze bepaling laat wel aan gedaagde zekere, ruime vrijheid in de vast-stelling der winstsaldi doch sluit geenszins uit een debat over de vraag of een zeker door gedaagde als nettowinst onderkend en als zoodanig in de processtukken verantwoord bedrag al dan niet exploitatiewinst is;

het niet- ontvankelijkheidsmiddel, gegrond op het feit dat slechts is ge-steld, dat het bedrag waarover tantième wordt nagevorderd, door gedaagde als nettowinst, niet als netto-exploitatiewinst is onderkend, mitsdien on-gegrond verklaard;

het verschil tusschen de boekwaarde der onderneming en den verkoop-prijs daarvan is niet aan te merken als exploitatiewinst, vermits deze

han-Arbeidsoverkomst.

deling van verkoop onderwerpelij k niet is eene normale bedrijfshandeling, doch liquidatie, voorts dat verschil niet behoeft te zijn en onderwerpelij k facto ook niet is reëele winst, doch boekwinst; stille reserve; afschrijvin gen; verondersteld gecumuleerd totaal aan facto niet gemaakte winst.

R. G. Semarang 16 Augustus 1926. T. 127 blz. 72.

9. De opvatting dat de aanspraak op een contractueel toegezegd winstaan-deel is afhankelijk van des werkgevers inzicht aangaande de wijze waarop werknemer zijne werkzaamheden heeft verricht, is onjuist; mitsdien de stelling dat winstaandeel is toegezegd, als niet ontkend aangenomen.

Res. rechter Semarang 4 Juli 1927. T. 127 blz. 314.

10. De in Stbl. 1921 no. 334 opgenomen „Assistentenregeling ter Oost-kust van Sumatra" is op appellant niet toepasselijk, aangezien hem inge-volge de tusschen partijen bestaan hebbende arbeidsovereenkomst uitslui-tend administratieve werkzaamheden konden worden opgedragen.

Dit standpunt brengt echter niet mede een niet-ontvankelijk verklaring der vordering aangezien ook buiten de assistentenregeling om een onrecht-matige beëindiging eener arbeidsovereenkomst tot schadevergoeding ver plicht.

Bij voor onbepaalden tijd aangegane arbeidsovereenkomsten, welke niet aan de assistentenregeling zijn onderworpen, moet de schadevergoe-ding wegens het aan den werknemer zonder zijne toestemming en zonder in achtneming van den voor de opzegging gebruikelijken termijn worden be-paald op een bedrag, gelijk aan het loon dat de werknemer genoten zou heb-ben indien de werkgever de overeenkomst met inachtneming van den op-zeggingstermijn had doen eindigen.

Nu hij zelf de overeenkomst binnen dien termijn heeft opgezegd, vermag hij slechts als schadevergoeding te vorderen het door hem gederfde loon.

HGH. 1 Maart 1928. T. 127 blz. 413.

11. Waar iedere wijze van handelen- als deugdelijk moet worden aange-merkt, waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat daardoor de ontslagene van de reden tot ontslag heeft kennisgekregen, moet de wijze, waarop onderwerpelij k de mededeeling van het ontslag op staanden voet heeft plaatsgehad rechtens als voldoende worden aangenomen.

Uiteraard kunnen als dringende redenen uitsluitend in aanmerking ko-men die tekortkomingen welke voor het ontslag bekend waren. Nu de aan de directie bekend zijnde tekortkomingen tijdens het nemen van haar be-sluit, niet tot een onmiddelijk ontslag hebben geleid, verloren zij het karak-ter van dringende redenen en konden slechts dienen tot aanvulling van

an-Arbeidsovereenkomst.

deren, die zich tusschen het nemen van het besluit en het ontslag hebben voorgedaan.

Een dringende reden tot ontslag moet zoo gewichtig zijn, dat het belang bij het onverwijld vertrek van den werknemer verre opweegt tegen het eventueel voor korten tijd vaceeren van zijnen werkkring.

De omstandigheid dat de werknemer twee maanden salaris heeft aange-nomen brengt niet mede, dat hij zijn recht op verdere schadeloosstelling heeft verwerkt, nu zulks niet gepaard is gedaan met volledige kwijting en afstand van rechten op verdere vergoeding.

Bij vaststelling van het loon-bestanddeel ex 8e van art. 1601 p. B.W. moe-ten ook in aanmerking komen de kosmoe-ten verbonden aan de vervanging van den werknemer gedurende zijn verlof.

Al moge het bij de totstandkoming van het tegenwoordige art. 1603 q de bedoeling van den Indischen wetgever zijn geweest om bij de vaststelling van het bedrag der schadeloosstelling rekening te houden met een reeds ge-deeltelijk ontstaan recht op Europeesch verlof en om den ontslagen werk-nemer bij een ontslag zonder wettige redenen toe te kennen een evenredig deel van het bedrag aan passage-kosten en verlofs-salaris, dat hij bij verlof naar Europa zoude hebben ontvangen, deze bedoeling is — gezien de stel-lige bepaling van art. 1603 q B.W. — niet wettelijk vastgelegd.

De ongewijzigde bepaling van den korten duur (opzeggings termijn) is de grootte van het bedrag der schadeloosstelling blijven beheerschen.

Res. rechter Bandoeng. 21 April 1928. T. 127 blz. 451.

12. Bij een beding in een arbeidsovereenkomst, dat de werknemer zich verbindt gedurende zijn contract en ook na afloop ervan niet in dienst te treden van of arbeid te verrichten voor personen of ondernemingen, wier bedrijf direct of indirect concurreert met het bedrijf van den werkgever, komt deze verplichting van den werknemer om niet te doen tot uitvoering vanaf den dag, dat de werknemer zijn dienst aanvaardt en hij het beding niet overtreedt.

De vordering tot ontbinding wegens wanprestatie van een arbeidsover-eenkomst die reeds tusschen partijen beëindigd is, moet niet ontvankelijk verklaard worden ;

Deze niet ontvankelijk-ver klaring staat aan toewijzing van eene tegelijk met de ontbinding gevorderde schadevergoeding wegens wanprestatie niet in den weg, daar schadevergoeding wegens wanprestatie gevorderd kan wor-den zonder tevens ontbinding van de overeenkomst te vorderen.

Res. rechter Batavia 22 Mei 1928. T. 128 blz. 57.

13. Beteekenis en werkingskracht volgens de thans geldende bepalingen

Arbeidsovereenkomst.

op het arbeidscontract van een in een voor bepaalden tijd aangegane ar-beidsovereenkomst opgenomen clausule, dat bij verbreking van het con-tract door één der partijen, deze aan de andere een vastgestelde boete (geldstraf) zal hebben te betalen;

Om met een vordering ex artikel 1603 s, 2e lid B.W. ontvankelijk te zijn, is het in verband met het bepaalde in artikel 1603 n B.W. noodzakelijk, dat de partij, aan wie de andere partij een dringende reden tot beëindiging van de dienstbetrekking heeft gegeven, deze reden ook aan de wederpartij onverwijld heeft medegedeeld.

Res. rechter Batavia 26 Juni 1928. T. 128 blz. 64.

14. Een vordering tot uitkeering van tantième over twee maanden van een nog niet verstreken boekjaar is niet-ontvankelijk daar de tantièmist geen recht heeft op tantième van de winst over die twee maanden, doch op een zesde deel (2/ia) van zijn geheele tantième van de winst over het geheele boekjaar. Een eerste machinist van een oliefabriek, toebehoorende aan een Maatschappij die meerdere fabrieken exploiteert, die „2 % van de netto-winst" (zonder nadere aanduiding) als tantième voor zich heeft bedongen, heeft geen recht op 2 % van de winst van het geheele bedrijf der Maat-schappij, doch in verband met art. 1345 en 1349 B.W. op 2 % van de winst der fabriek, waar hij werkzaam is.

Een beroep van den werknemer op de artikelen 1338 en 1339 B.W. kan niet opgaan, indien de werkgever bij de ten-uitvoerlegging van de arbeids-overeenkomst een hem uitdrukkelijk door de wet toegekend recht uit-oefent.

Zelfs indien de artikelen 1253 en 1260 B.W. bij opzegging door den werk-gever van een dienstbetrekking toepassing zouden kunnen vinden, moet de wetgever door de minutieuse regeling van de in dat geval op den werkgever rustende verplichtingen tot bepaalde uitkeeringen aan den werknemer, in ieder geval geacht worden bij de regeling btreffende de arbeidsovereen-komst van het in de artikelen 1253 en 1260 B.W. neergelegde beginsel te zijn afgeweken.

Res. rechter Batavia 28 Augustus 1928. T. 128 blz. 204.

A r m e n i s c h recht.

1. Armeniërs — Huwelij ksgoederenrecht — Recht van de plaats van

In document EN VERZAMELING (pagina 24-29)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN