• No results found

Conservatoir beslag

In document EN VERZAMELING (pagina 51-55)

ker niet te beletten zijn rechten te vervolgen en levert geen deugdelij ken grond op voor de weigering van het verzoek.

HGH. 10 Juli 1925. T. 121 blz. 231.

2. Bij een vordering tot het doen van rekening en verantwoording tegen dengene die ontkent ter zake nog iets schuldig te zijn, kan hij, die de vor-dering instelt, zich niet bedienen van het middel van conservatoir beslag aangezien dit beslag slechts toelaatbaar is, indien de schuldeischer aan-toont dat de vordering waarvoor hij beslag wenscht te leggen, bestaat en op-eischbaar is, al behoeft niet terstond de hoegrootheid der vordering te blij-ken, noch ook een beroep doen op het beslag vermeld in art. 765 Rv.

aangezien dit is een dwangmaatregel om den nalatigen rekenplichtige tot het vervullen van zijn plicht te noodzaken.

HGH. 5 Februari 1925. T. 122 blz. 149.

3. Hij, die op roerende goederen in handen van zijn schuldenaar beslag legt, is, wanneer op het verzoek van een derde blijken mocht, dat die goe-deren aan dien derde in eigendom toebehooren, alleen dan gehouden aan dien derde schadevergoeding te betalen wegens het onrechtmatig gelegde beslag, indien hij bij het leggen van het beslag heeft geweten, althans rede-lijkerwijze heeft moeten weten, dat bedoelde goederen aan dien derde toe-behooren en hem mitsdien toerekenbare schuld kan worden ten laste ge-legd.

Die eigenaar beweert te zijn der ten laste van een ander in conservatoir beslag genomen goederen behoeft niet in het tusschen beslaglegger en be-slagene aanhangige geding tot vanwaardeverklaring van dat beslag tus-schen beide te komen ten einde de opheffing van dat beslag te verkrijgen, maar kan op grond van zijn eigendom ook in een zelfstandig geding tegen den beslaglegger ageeren tot opheffing van het beslag.

Opposant wordt niet toegelaten tot het bewijs van het door hem gestelde eigendomsrecht, aangezien hij geen feiten heeft gesteld waaraan zijn bewe-ring, dat hij is eigenaar, kan worden getoetst.

R.v.J. Soerabaja 23 Juni 1926. T. 124 blz. 492.

4. De meening, dat de wet een conservatoir beslag hangende een geding niet kent, is onjuist.

Indien aan de vereischten van art. 720 jo. 763a Rv. is voldaan, behoort het verzoek om vergunning tot het leggen van conservatoir beslag te wor-den ingewilligd.

HGH. 16 December 1926. T. 125 blz. 197.

5. De door eischer bij dagvaarding ingestelde vordering tot opheffing van het ten verzoeke van gedaagde op zijn, eischers, roerende goederen gelegd

Conservatoir beslag.

conservatoir beslag is niet de actie van art. 460 Rv. analogisch toegepast op het conservatoir beslag doch moet in verband met het door hem bij dag-vaarding gestelde worden beschouwd als een uitvloeisel van het door hem gepretendeerde eigendomsrecht.

Het bewijs van dat recht kan door vermoedens geleverd worden; voor het aantoonen van het bestaan daarvan is het bewijs van zijn ontstaan onderwerpelij k niet noodig.

HGH. 28 Juli 1927. T. 126 blz. 214.

Conservatoir derden beslag.

1. Het uit krachte van de overgelegde sluitbrieven in verband met de sommatie zonder verlof van den President gelegd beslag onder derden is rechtmatig, vermits voor de toepasselijkheid van artikel 728 Rv. voldoende is, indien er bescheiden zijn, waaruit voorshands van de deugdelijkheid der vordering blijkt.

HGH. 24 April 1924. T. 121 blz. 51.

2. Tweede geintimeerde heeft onder handen en beheer van eerste geinti-meerde conservatoir beslag gelegd ter verzekering van een vordering op een bepaalde firma; appellant, eerste geintimeerde aansprekende tot af-gifte van eenig goed, welke afaf-gifte eerste geintimeerde weigert op grond van het onder haar gelegde beslag, heeft, terecht tweede geintimeerde mede in het geding betrokken, daar deze belang heeft er toe mede te werken dat de gevorderde afgifte geen plaats beeft. (Hof, anders Raad).

HGH. 2 December 1926. T. 125 blz. 294.

3. Niettegenstaande een onder een derde ter verzekering eenei vordering groot f. 8500.— gelegd conservatoir beslag betaalt deze aan den schulde-naar, te wiens laste het beslag ligt, gelden uit tot een aanzienlijk bedrag (f. 140.857,95);

Vraag: kan de Weeskamer als curatrice in het daarop gevolgd faillisse-ment van dien schuldenaar die ondanks het beslag aan den schuldenaar uitbetaalde gelden voor den boedel opvorderen?

Antwoord : alleen tot het bedrag, waarvoor beslag is gelegd.

R.v.J. Soerabaja 17 November 1926. T. 126 blz. 226.

4. Een schuldeischer, die in een vonnis van het Residentiegerecht een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel heeft, kan niet ter verzekering zijner vordering alsnog onder een derde conservatoir beslag leggen en voor den Raad tot vanwaarde verklaring daarvan ageeren.

R.v.J. Soerabaja 23 Februari 1927. T. 126 blz. 239.

5. Waar art. 728 eerste lid Rv. ieder schuldeischer de bevoegdheid geeft conservatoir derdenarrest te leggen en geen uitzondering schept voor den

Conservatoir derden beslag.

schuldeischer, wiens vordering gebracht moet worden voor het Residentie-gerecht, daar kan ter verzekering van een zulke vordering dit middel tot bewaring van zijn recht worden gebezigd. De vordering tot van waarde-verklaring dient alsdan te worden gebracht voor den Raad van Justitie die het geven van zijn uitspraak zal hebben op te schorten totdat over de hoofdvordering in hoogste instantie is beslist.

Arbeidsovereenkomst en exploit van ontslag, gegeven onder opgave van dringende reden, voldoende bescheiden voor een in één som uitgedrukte vordering, later gespecificeerd als loon voor den resteerenden tijd, waar-onder geschatte passage en reisgeld en geraamd restant tantième.

President R.v.J. Batavia 6 Juli 1927. T. 126 blz. 403.

6. Ook bij een vordering tot rekening en verantwoording is hij, die be-weert en summierlijk aantoont, dat hij terzake van een door een ander voor hem gevoerd beheer van laatstgenoemde een geldelijk bedrag te vorde-ren heeft, als „schuldeischer" in den zin van art. 728 B. Rv. te beschouwen.

Hieraan doet niet af het feit, dat dit bedrag niet aanstonds met zeker-heid is vast te stellen, daar toch juist met het oog op dergelijke gevallen in art. 729 Rv. aan den President het recht is toegekend om „niet-vereffende"

vorderingen voorloopig te begrooten.

De beslissing omtrent de vanwaardeverklaring van het beslag moet worden aangehouden totdat, na afgelegde rekening en verantwoording en na scheiding en deeling, de uitkomsten daarvan bekend zullen zijn.

HGH. 26 Juli 1928. T. 128 blz. 183.

Conservatoir beslag onder zichzelf.

1. De vermelding in het exploit van beslag van de som waarvoor de in be-slagneming wordt gedaan, dient om den schuldenaar te doen weten, welk bedrag hij te betalen heeft om opheffing van het beslag te bekomen doch rechtvaardigt geenszins de gevolgtrekking dat het beslag op de beslagen goederen of schuldvorderingen zich slechts tot dat bedrag zou uitstrekken.

Uit de mede in het 2de lid van art. 750b Rv. gestelden eisch dat de goe-deren of de schuldvorderingen waarop de inbeslagneming gedaan wordt in het exploit moeten worden opgenomen volgt dat het beslag die goede-ren en schuldvorderingen voor het geheel treft. Mede pleit hiervoor het be-paalde bij art. 750 d jo. 747 Rv. dat nadat de schuldeischer ten laste van den schuldenaar beslag onder zich zelf heeft gelegd, andere schuldeischers onder den arrestant beslag kunnen leggen op de in beslag genomen goede-ren met het gevolg dat het geheele gearresteerde of de opbgoede-rengst daarvan onder al de schuldeischers ponds-pondsgewijze wordt verdeeld.

HGH. 24 Juni 1926. T. 125 blz. 85.

Duparc-Paulus, Verzameling IV 4

Coöperatieve vereeniging.

1. Artikel 9 der verordening op de coöperatieve vereeniging (Stbl. 1914 No. 431).

Het 2e lid van alinea 4 van artikel 9 voornoemd is in het leven geroepen, vermits de behoefte gebleken was, om aan het bestuur de bevoegdheid te geven, onder zijne verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging der ver-eeniging voor zooveel het dagelij ksch beheer betreft aan een ander persoon of andere personen op te dragen.

HGH. 14 Febr. 1924. T. 120 biz. 361.

Credietverband.

1. Mr. J. van Kan. Voorrang bij credietverband. Verh.

T. 122 blz. 527.

Dader, m e d e d a d e r .

1. Mededaderschap aan een culpoos delict moet worden aangenomen t.a.v.

personen wier handelingen of nalatigheden, welke het strafbare feit tenvolge hebben gehad, tot elkaar in zoodanig verband staan, dat van een ge-meenschappelijk optreden, van een bewuste samenwerking kan worden gesproken.

R.v.J. Medan

HGH. 20 October 1926. T. 124 blz. 514.

W. S.

2. Doen plegen van het misdrijf van art. 421

HGH. 11 Mei 1927. T. 126 blz. 186.

3. Door twee of meer vereenigde personen, door Mr. P. Lugt.

T. 126 blz. 542.

4. De personen, die ieder voor zich een handeling verrichten, welke meer-dere handelingen niet als op zich zelf staande feiten kunnen worden aan-gemerkt, doch door hun onderling verband als één samengestelde hande-ling moeten worden beschouwd, zijn ieder voor zich aansprakelijk voor het door die samengestelde handeling gevormde delict.

HGH. 5 October 1927. T. 127 blz. 151.

Dagvaarding in burgerlijke zaken.

1. Hoewel appellante nagelaten heeft ingevolge artikel 106 Rv. bij het uitbrengen der dagvaarding procureur te stellen, moet de door geintimeer-de opgeworpen exceptie van nietigheid geintimeer-der dagvaarding verworpen wor-den nu deze door het gepleegde verzuim in hare verdediging niet is bena-deeld en mitsdien geen belang heeft zich van die nietigheid te bedienen (artikel 96 Rv.).

HGH. 22 Mei 1924. T. 121 blz. 115.

2. Een dagvaarding voldoet aan den door de wet gestelden eisch dat zij de middelen en het onderwerp der vordering moet bevatten met een

In document EN VERZAMELING (pagina 51-55)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN