• No results found

Beklaagde, gewezen lid der bestuurscommissie van het landschap Se- Se-kadau, kan niet beschouwd worden als ontslagen Inlandsch Vorst of

In document EN VERZAMELING (pagina 67-71)

Executie in burgerlijke zaken

1. Beklaagde, gewezen lid der bestuurscommissie van het landschap Se- Se-kadau, kan niet beschouwd worden als ontslagen Inlandsch Vorst of

Rijksbestierder en heeft mitsdien geen aanspraak op Forum Privilegiatum.

HGH. 21 Mei 1924. T. 121 blz. 179.

2. De verdachte, die een forum privilegiatum bezit op het tijdstip waarop de stukken van het voorloopig onderzoek op de wettelijk voorgeschreven wijze in handen worden gesteld van den rechter — zij het ook van den niet bevoegden rechter — zijnde dit het tijdstip waarop het strafgeding tegen hem een aanvang heeft genomen, behoudt dit forum ook wanneer na het aanhangig maken van het geding eene verandering in zijne ambtelijke hoe-danigheid mocht zijn opgekomen.

HGH. 15 December 1926. T. 125 blz. 341.

G e m e e n t e .

1. Beteekenis van de woorden „Arbeid ten behoeve van derden" voorko-mende in Art. 2 sub b der verordening op de gemeenteheffingen van 21 Sept. 1914 Jav. Courant van 2 October 1914 no.79 laatstelijk gewijzigd bij verordening van 17 Januari 1921 (Jav. Courant van 11 Februari 1921 no. 12).

HGH. 5 Juni 1924. T. 121 blz. 307.

2. Onjuist is de meening van gedaagde, dat hij in zijn gedragingen en han-delingen als overheidsorgaan staat buiten controle van den rechter. De overheid is gehouden wettelijke verordeningen na te komen. In de door gedaagde uitgevaardigde verordening tot regeling van den rechtstoestand zijner ambtenaren, heeft gedaagde zich jegens zijn voor het leven aange-stelde ambtenaren verbonden hen om geen andere reden tegen hun wil te ontslaan dan wegens duidelijk gebleken ongeschiktheid. Nu hierbij niet is bepaald, dat de vraag naar de al of niet geschiktheid staat ter uitsluitende beoordeeling van gedaagde of een zijner organen, wenscht gedaagde ten onrechte zich dat uitsluitende recht van beoordeeling te zien voorbehouden.

Hieruit volgt, dat, indien mocht blijken, dat de door gedaagde gestelde tekortkomeningen van eischer, naar objectieven maatstaf beoordeeld, de qualificatie van „duidelijk gebleken ongeschiktheid" niet rechtvaardigen, het door gedaagde gegeven ontslag is onrechtmatig en gedaagde tot schade-vergoeding gehouden is.

R. v. J. Soerabaja 9 Februari 1927. T. 126 blz. 250.

G e m e e n t e b e l a s t i n g .

1. De boete op te late betaling gesteld in art. 29 lid 2 der Batavische in-komstenbelastingverordening is niet een straf en de te late betaling zelve niet een strafbaar feit in den zin van het Wetboek van Strafrecht. Zij draagt veeleer alle kenmerken van de privaatrechtelijke sanctie welke bij overeenkomst tusschen partijen kan worden bedongen.

Al moge terecht over de oorspronkelijke aanslagen wegens te late beta-ling boete zijn geheven, dan moet toch het bedrag dier boete worden ge-restitueerd, nu de aanslagen later dermate zijn verminderd, dat de

termij-• nen, waarover wegens te late betaling volgens den oorspronkelijken aan-slag boete was geheven, volgens den verminderden aanaan-slag reeds ten volle voldaan waren ten tijde der boeteheffing, daar de percentsgewijze verhoo-ging van den aanslag, hiermede één geheel vormend, de lotgevallen van dien aanslag in alle opzichten moet deelen.

De betaling van den aanslag, waartegen bezwaren zijn ingediend, draagt slechts een voorloopig karakter, zoodat ook de hierover berekende ver-hoogingen daarvan niet anders dan voorloopig kunnen zijn geschied.

HGH. 10 Januari 1929. T. 129 blz. 410.

Getuigenbewijs in burgerlijke zaken.

1. Waar het door appellant overgelegde, door gein timeerde onderteekende geschrift luidende: ondergeteekende verklaart een Rover auto verkocht te hebben aan de autoverhuurderij Lawang voor / 850.— bevat een tus-schen partijen gesloten overeenkomst van koop en verkoop en om die re-den is een schriftelijke acte als bedoeld bij artikel 1897 B.W., is bewijs door getuigen van andere bedingen dan daarin zijn vermeld, ontoelaatbaar.

HGH. 19 Juni 1924. T. 121 blz. 216.

2. Waar niet vaststaat dat de in de acte vermelde schuldoorzaak „wegens ter zake van koophandel genoten waarde" de ware schuldoorzaak is, staat evenmin vast dat de door partijen aangegane rechtshandeling een handelsrechtelijk karakter heeft weshalve de zaak niet als een zaak van koophandel kan worden beschouwd. Voor getuigenbewijs kan mitsdien geen beroep op art. I. W. v. K. worden gedaan. Op grond van artikel 1896 B. W. buitendien getuigenbewijs ontoelaatbaar.

HGH. 10 Juli 1924. T. 121 blz. 225.

3. Voor de toepassing van art. 1896 B.W. moet de cedent, als derde worden beschouwd.

R. v. J. Soerabaia 13 Februari 1924. T. 121 blz. 340.

4. Een getuigenbewijs kan alleen bevolen worden omtrent feiten, waarom-trent partijen het oneens zijn. Hieruit volgt dus, dat die feiten door de eene partij gesteld en door de andere ontkend moeten zijn.

Indien op verkorten termijn is gedagvaard en derhalve geen gelegenheid bestaat om bij repliek een nadere uiteenzetting der feiten te geven, be-hoort de eischende partij de feiten, waarop hare vordering steunt volledig reeds bij de dagvaarding of althans bij hare conclusie van eisch te stellen.

Nu de te bewijzen aangeboden feiten nimmer door eischeres zijn gesteld en gedaagde dus niet in de gelegenheid is gesteld ze te erkennen of te ont-kennen behoort het bewijsaanbod dier feiten te worden gepasseerd.

R. v. J. Soerabaia 6 Februari 1924. T. 122 blz. 366.

5. Art. 1897 B. W. heeft slechts getuigenbewijs willen uitsluiten omtrent feiten, die in de acte hadden moeten zijn vermeld, indien deze juist en vol-ledig was geweest, doch heeft niet het oog op latere zelfstandige wijzigingen die partijen in de tusschen haar bestaande en in de acte belichaamde over-eenkomst mochten hebben gemaakt.

Indien een R. C. aan wiens uitspraak partijen zich onvoorwaardelijk hebben onderworpen, een wraking heeft geldig verklaard, kan de gewraak-te getuige niet meer worden gehoord ook al zou de reden van wraking op-gehouden hebben te bestaan.

Duparc-Paulus, Verzameling IV 5

Getuigenbewijs in burgerlijke zaken.

Slechts een wettelijk voorschrift kan een afwijking van art. 178 lid. 2 R.V. mogelijk maken.

HGH. 10 December 1925. T. 123 blz. 126.

6. Nu door de inwerkingtreding van Stbl. 1925 no. 525, waarbij art. 1896 B.W. is ingetrokken, het voor den eersten rechter bestaand beletsel om het aangeboden bewijs toe te laten is komen te vervallen, kunnen appellanten in hooger beroep nog worden toegelaten tot het door hen aangeboden be-wijs door getuigen.

HGH. 11 Maart 1926. T. 124 blz. 37.

7. Art. 1897 B.W. verbiedt niet door getuigen te bewijzen, dat partijen later zijn overeengekomen een verbintenis voortspruitende uit een bij schriftelijke acte geconstateerde vroegere overeenkomst op te heffen.

HGH. 10 November 1927. T. 127 blz. 276.

8. Een door een Residentierechter gehouden verhoor van een buiten zijn ressort woonachtigen getuige is niet zonder meer nietig en van onwaarde ook al was bij 's Raads interlocutoir vonnis in overeenstemming met art.

173 van het reglement op de rechtsvordering, aan den Residentierechter alleen het verhoor van getuigen, binnen zijn ressort woonachtig, opge-dragen.

HGH. 5 Januari 1928. T. 127 blz. 289.

Getuigenverhoor in burgerlijke zaken.

1. In artikel 1913 B.W. kan de wetgever aan het woord „aanverwant"

geen andere beteekenis hebben gehecht dan aan die omschreven in artikel 295 B.W. 1).

Waar echter het recht om iemand als getuige te wraken, berust op den intiemen aard van de betrekking van aanverwantschap mist artikel 1913 B.W. toepassing, indien het recht van den als getuige te hooren persoon een dergelijke relatie tusschen hem en de betrokken partij niet aanneemt.

In het adatrecht van Batavia wordt de betrekking van aanverwant-schap opgeheven door ontbinding van het huwelijk, waardoor zij ontstond.

R. v. J. Batavia 19 Augustus 1924. T. 122 blz. 177.

2. De gedelegeerde rechter (i.e. Residentierechter) beslist over de be-kwaamheid van een getuige alvorens tot zijn verhoor over te gaan (art.

208a, 3e lid Rv.).

Onderwerpelijke in een algemeene vergadering gekozen onderdirecteur is mede-bestuurder der partij, proces-rechtelijk met haar gelijk te stellen en tot getuigen derhalve onbekwaam.

Residentierechter Batavia 16 Augustus 1927 T. 126 blz. 441.

G e v a n g e n i s w e z e n .

In document EN VERZAMELING (pagina 67-71)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN