• No results found

Waar appellante tot de procedure aanleiding heeft gegeven, moet zij als de in het ongelijk gestelde partij in alle proceskosten worden verwezen,

In document EN VERZAMELING (pagina 91-97)

Koop en Verkoop

1. Waar appellante tot de procedure aanleiding heeft gegeven, moet zij als de in het ongelijk gestelde partij in alle proceskosten worden verwezen,

niettegenstaande geïntimeerde's vordering hem niet ten volle is toege-wezen.

HGH. 2 October 1924. T. 122, blz. 31.

2. Kosten verbonden aan het nemen van dubbele conclusies na de voeging der zaken, gebracht ten laste van de procureurs van partijen.

HGH. 23 December 1926. T. 125 blz. 90.

3. Wanneer een crediteur aan het verzoek van de Weeskamer om alsnog bewijsstukken betreffende een ter verificatie ingediende vordering over te

K o s t e n in burgerijke zaken.

leggen niet voldoet, is de Kamer volkomen gerechtigd de vordering te be-twisten.

Nu blijkt dat de schuldeischer door tijdig te voldoen aan het verzoek van de Kamer de renvooi procedure had kunnen voorkomen, behoort hij als eenige oorzaak van het geding in de kosten daarvan te worden veroordeeld.

HGH. 14 April 1927. T. 126 blz. 127.

4. De bij art. 58 Rv. gegeven regel, dat de bij vonnis in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, is toe te passen op alle gevallen, waarbij eenig rechtsgeschil op tegenspraak door den rechter wordt beslist, ook al is zoodanig geding bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding aanhangig ge-maakt.

HGH. 20 October 1927. T. 126 blz. 474.

5. De door een procureur voor en ter zake van het bevel tot betaling, voor-afgegaan aan een beslag op onroerend goed, gemaakte kosten kunnen op de veroordeelende partij niet worden verhaald.

De op den geëxecuteerde op onroerend goed verhaalbare kosten zijn slechts die welke bij het beslag leggen en de rangregeling zijn gemaakt en beginnen dus eerst bij de beslaglegging.

Indien van procureurskosten als nakosten sprake zou kunnen zijn, zou de vaststelling daarvan hebben moeten geschieden door den Residentierech-ter, tot wien de eerstgereede partij zich had kunnen wenden.

HGH. 8 Maart 1928. T. 127 blz. 445.

6. Nakosten mogen alleen op de wijze bij art. 975 e. v. Rv. voorgeschreven worden gevorderd.

Res. gerecht Tegal 29 Februari 1928. T. 129 blz. 490.

Kosten, s c h a d e n en interesten.

1. Waar bij gebreke van aanbod als in artikel 608 Rv. bedoeld, de veroor-deelde geacht wordt in de gedane vordering te berusten is geen geschil aan-wezig, als bedoeld in het volgend art., en kan eene vordering tot veroordee-ling van den reeds veroordeelde tot betaveroordee-ling van het vaststaand schadebe-drag niet worden ontvangen. Procureur van eischers in de kosten veroor-deeld.

R. v. J. Soerabaja 5 Maart 1924. T. 121 blz. 342.

Land-gerecht.

1. Poser. Een verzuim van den wetgever. Verh.

T. 122 blz. 56.

Landraadprocedure.

1. Waar ingevolge art. 231 I. R. slechts in het beheer van den aan een afwezige behoorenden boedel moet worden voorzien indien zulks noodig

Landraadprocedure.

blijkt, kan van toepassing van dit artikel geen sprake zijn in geval geenerlei goederen of andere baten worden aangetroffen. (Ldr.).

Zoodanige voorziening kan slechts in het belang van den afwezige ge-schieden (Raad).

Opdracht van beheer als in dat art. bedoeld, „om de uitvoering van art.

94 Ind. Compt. wet mogelijk te maken", is — afgezien van het bovenstaan-de — uitgesloten, omdat alinea 2 van laatstgenoembovenstaan-de art. alleen van „cura-tors, erfgenamen en rechtverkrijgenden" spreekt, en een krachtens art. 231 1. R. aan te wijzen beheerder onder geen dezer termen is te brengen, terwijl zoodanig beheerder bovendien niet bevoegd zou zijn tot goed- of afkeuring van de ex-officio opgemaakte rekening, in art. 94 Compt. bedoeld (Ldr. en Raad).

De woorden „voortvluchtig is" zijn in dit art. eerst bij de wet van 13 Juli 1895 (Stbl. No. 191) opgenomen, waarschijnlijk om de mogelijkheid te openen, in zoodanig geval de rekening reeds dadelijk ex-officio te doen op-maken zonder inachtneming van de in art. 92 Compt. voorgeschreven ter-mijnen en formaliteiten. Daarbij is in het midden gelaten, wat met die ex-officio opgemaakte rekening moet geschieden.

Teneinde in zoodanig geval een „curator" te verkrijgen, zou de voort vluchtige in staat van faillissement moeten worden verklaard (Raad).

Ldr. Toeloeng Agoeng 27 Nov. 1923. T. 121 biz. 250.

2. Vonnis in hooger beroep van bovenstaand vonnis van den Landraad te Toeloengagoeng gewezen.

R. v. J. Soerabaja 2 Januari 1924. T. 121 blz. 254.

3. Mr. F . H. P.; De preventieve hechtenis in artikel 240 e en 10de lid van het Inlandsch Reglement. Verh.

T. 122 blz. 120.

4. Pawitrohadinoto. Summiere procedure bij de Landraden. Verh.

T. 123 blz. 79.

5. Derde verzet tegen een vonnis is in de Landraadprocedure toelaatbaar omdat dit instituut is opgenomen in de Nederlandsch-Indische wetgeving terwijl het systeem van de slechts fragmentair door wettelijke bepalingen vastgelegde landraadprocedure niet daarmee in strijd is, en, die procedure het instituut derde verzet tegen de executie van een vonnis na gelegd beslag (waaruit in Europa zich het derde verzet tegen een vonnis historisch ontwik-keld heeft) wel bevat; en omdat derde verzet tegen een vonnis in de Land-raadprocedure die geen interventie kent, veel meer noodig is dan in het pro-ces voor den Europeeschen rechter.

Ldr. Soerabaja 12 November 1925. T. 123 blz. 145.

Landraadpi ocedure.

6. Een bekentenis afgelegd door een daartoe niet speciaal gemachtigde kan nimmer tot volledig bewijs van eischers stellingen strekken op grond van art. 178 Inl. Rgl.

Indien echter vervolgens de gedaagde in persoon is opgeroepen en deze kennelijk blijk geeft niet te willen verschijnen, kan de vordering als onbe-twist worden toegewezen.

Ldr. Bodjonegoro 21 Juli 1925. T. 123 blz. 149.

7. Wanneer de bij gemachtigde verschenen gedaagde aan den last tot per-soonlijke verschijning niet voldoet, moet aangenomen worden, dat hij geen tegenspraak voert (Landraad).

Het gevolg van dit wegblijven is slechts dat de gemachtigde van gedaag-de niet meer als zoodanig in het geding wordt toegelaten en gedaaggedaag-de dus daarop geen invloed meer kan uitoefenen, maar zijn tegenspraak blijft in stand (Raad).

Ldr. Makasser 19 December 1925.

R. v. J. Makasser 29 Januari 1926. T. 123 blz. 513.

8. Mr. Kemink. Een opmerking over art. 250 van het Strafwetboek juncto art. 83 van het Inlandsch Reglement. Verh.

T. 123 blz. 542.

9. Splitsing der zaken tegen verschillende verdachten, ten einde de be-klaagden van de eene zaak als getuigen in de andere zaak te kunnen op-roepen.

Ldr. Pemalang 4 December 1926.

R. v. J. Semarang 24 December 1926. T. 126 blz. 268.

10. Vernietiging van een acte van verwijzing ten aanzien van een niet in het vooronderzoek verhoorden beklaagde.

Ldr. Poerwodadi 26 Augustus 1926. T. 126 blz. 274.

11. Art. 206 L R .

Genoemd artikel vindt toepassing in alle gevallen waarin, ongeacht het bedrag der bij het vonnis uitgesproken veroordeeling, het belang bij de executie zelve de som van /. 150.— niet te boven gaat.

HGH. 8 December 1927. T. 127 blz. 38.

12. Tenzij een andere rechter daarvoor uitdrukkelijk is aangewezen, is de rechter, die een vonnis heeft gewezen bevoegd van de daaruit voortvloeien-de executiegeschillen kennis te nemen.

In het verzet krachtens art. 205 (oud) I. R. ingesteld tegen de tenuitvoer-legging door een derde op grond van beweerden eigendom behoort niet een geheel op zich zelve staande vordering te worden gezien, doch een inter-ventie in den tusschen de hoofdpartijen aanhangigen strijd.

HGH. 12 Januari 1928. R, 127 blz. 107.

Landraadprocedure.

13. In art. 208 I. R. moet onder eigendom ook inlandsen bezitsrecht wor-den begrepen.

Ldr. Jogjakarta IS Augustus 1927. T. 127 blz. 356.

14. Eisch en antwoord in Landraadzaken, door Mr. H. Lem.

T. 128 blz. 256.

Lastgeving.

1. Indien de herroeping van een volmacht niet op eenige wijze aan derden is kenbaar gemaakt, wordt de lastgever niettemin door rechtshandelingen, door den gewezen lasthebber in zijne naam aangegaan met derden, die van die herroeping onkundig zijn, verbonden.

Eene aanteekening van herroeping gesteld op de minute eener notarieel verleden volmacht is niet voldoende om de herroeping der volmacht aan derden kenbaar te maken.

R. v. J. Soerabaja 5 Maart 1924. T. 121 blz. 434.

2. De rechtsgeldigheid van handelingen, welke uitvloeisels zijn van een ver-leende volmacht, kan niet worden aangetast wanneer niet tevens vooraf de nietigverklaring van die volmacht gevorderd wordt. Wel is die volmacht bereids bij een vroeger door den Raad gewezen vonnis nietig verklaard, doch waar gedaagde in dat geding geen partij was, heeft dit vonnis te zijnen opzichte geen rechtskracht.

R. v. J. Soerabaja 2 Juli 1924. T. 123 blz. 488.

3. Een eenzijdige notarieele schulderkenning is geen verbintenisscheppend feit, doch heeft slechts de beteekenis van het verschaffen van een bewijs-middel aan den schuldeischer.

Indien zulk een schulderkenning is gedaan door een lasthebber, aan wien de lastgever de herroeping van den last heeft kenbaar gemaakt, kan de der-de (der-de schulder-deischer) — van die herroeping onkundig — niettemin geen be-roep doen op de in artikel 1815 B. W. den onkundigen derde gewaarborgde bescherming. Die bepaling toch behoort, omdat zij het karakter heeft van een uitzondering op den algemeenen regel, dat de lastgeving door herroe-ping der volmacht eindigt (art. 1813 1° B. W.) zeer strikt te worden uitge-legd en daarom te worden beperkt tot de gevallen waarin de lasthebber een verbintenis met een derde namens zijn lastgever aangaat. Genoemd artikel 1815 B. W. mist derhalve toepassing, waar de lasthebber den derde slechts een bewijsstuk verschafte ter zake van een bestaande rechtsverhouding.

R. v. J. Soerabaja 27 Januari 1926. T. 123, blz. 491.

4. Een volledige en onherroepelijke volmacht verleend aan de wederpartij om den lastgever in alle opzichten te vertegenwoordigen en namens hem alles te doen wat noodig zal zijn om de levering volledig tot stand te doen

Lastgeving.

komen, naar aanleiding van het beding dat de wederpartij gerechtigd is om zich zelven terstond doch op zijn kosten de levering van het gekochte te verschaffen, gaf deze het recht om als gemachtigde van den lastgever (en niet uit eigen zak) de achterstallige vaste rechten met boeten te betalen.

HGH. 2 Juni 1927. T. 126 blz. 118.

5. De lastgever, die iemand gemachtigd heeft om hem bij eene van de schuld van een derde op te maken schuldkentenis als borg van dien derde te verbinden ten behoeve van diens schuldeischer, is niet gebonden door de handeling van den lasthebber, waarbij deze hem niet bij de van voormelde schuld opgemaakte schuldkennis, maar eerst later bij afzonderlijke akte als borg verbonden heeft en wel als borg niet van dien derde, die inmiddels was overleden, maar van diens erfgenamen.

R. v. J. Soerabaja 20 October 1926. T. 126 blz. 245.

6. Lastgeving en onrechtmatige daad, door Mr. W. F. J. Borgman Brouwer.

T. 129 blz. 398.

Levensberichten.

1. Mr. Céleste André delà Parra; in memoriam. Door Mr. de Roon Swaan.

T. 122 blz. 311.

2. Mr. J. H. Abendanon; in memoriam. Door Mr. A. C. H. Graafland.

T. 123 blz. 1.

3. Paul Frédéric Girard door Prof. J. van Kan.

T. 125 blz. 169.

4. R. P. Pawitro Hadinoto door Soeparto.

T. 125 blz. 253.

5. Willem van der Vlugt door Prof. Schepper.

T. 128 blz. 243.

6. Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting door A. C. H. Graafland.

T. 129 blz. 359.

Literatuur -overzichten.

1. T. 120 blz. 444.

2. T. 120 blz. 539.

3. T. 121 blz. 98.

4. T. 121 blz. 184.

5. T. 121 blz. 286.

6. T. 121 blz. 374.

7. T. 121 blz. 472.

8. T. 121 blz. 574.

9. T. 122 blz. 59.

10. T. 122 blz. 130.

Literatuur - overzichten.

11. T. 122 biz. 206.

12. T. 122 biz. 397.

13. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1925 afl. 5 door J. W . T. 123 biz. 69.

14. T. 123 biz. 89.

15. Rechtsgel. Mag. jaargang 1925 afl. 6 door J. W. T. 123 biz. 330.

16. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1926 afl. 1/2 door J. W. T. 124 biz. 81.

17. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1926 afl. 3 door J. W. T. 124 biz. 436.

18. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1926 afl. 4/5 door J. W. T. 125 biz. 67 19. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1926 afl. 6 door J. W. T. 125 biz. 230.

20. Rechtsgel. Mag. 1927 door J. W. T. 127 biz. 376.

21. Rechtsgel. Mag. jaarg. 1928 afl. 1/2 door J. W. T. 128 biz. 100.

Locale Raden.

1. De Locale Raden zijn slechts bevoegd aan de uitvoenng van een

In document EN VERZAMELING (pagina 91-97)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN