• No results found

Indien geëxecuteerde tot bewaarder is aangesteld, is het overbodig te achten om de verzetsdagvaarding nog eens aan hem als bewaarder te doen

In document EN VERZAMELING (pagina 141-144)

Koop en Verkoop

1. Indien geëxecuteerde tot bewaarder is aangesteld, is het overbodig te achten om de verzetsdagvaarding nog eens aan hem als bewaarder te doen

beteekenen, zoodat dit verzuim niet de nietigheid van het verzet tengevol-ge kan hebben.

De opposant kan niet volstaan met zijn eigendomsrecht te stellen, maar heeft in de dagvaarding mede te vermelden, op grond waarvan de geëxecu-teerde, zonder opposant's eigendomsrecht aan te tasten, macht over de beslagen goederen uitoefent.

R.v.J. Soerabaia 19 Maart 1924. T. 121 blz. 131.

2. Een derde vermag alléén op grond van zijn eigendomsrecht op de besla-gen goederen in verzet komen tebesla-gen het beslag. Hij kan dit verzet niet doen steunen op beweerde informaliteiten.

R.v.J. Soerabaia 22 Augustus 1923. T. 121 blz. 331.

3. De onderwerpelijke bezitsactie is re vera gericht tegen de executie der gebouwen. Eischer is hierin niet-ontvankelijk, vermits executie eene wet-tige bezitsstoornis oplevert, zoodat elke bezitsactie hiertegen uiteraard is uitgesloten en een derde alléén op grond van zijn eigendomsrecht daartegen kan opkomen.

R.v.J. Soerabaia 6 Februari 1924. T. 123 blz. 39.

4. Bij het door len geintimeerde opgeworpen middel van niet-ontvanke-lijkheid van het hooger beroep op grond dat de dagvaarding in hooger be-roep ingevolge het bepaalde bij artn. 460 j o. 339 Rv. niet aan den bewaarder is beteekend heeft hij als arrestant geen belang vermits de beteekening van het verzet aan den bewaarder dient om dezen te doen weten, dat hij de in beslag genomen goederen niet ten verkoop mag afgeven en het nalaten dier beteekening slechts tengevolge heeft dat het verzet ten opzichte van den bewaarder niet bestaat.

Waar appellants vordering als eenigen grondslag heeft den eigendom van de in beslag genomen goederen mist hij elk belang bij een beroep op het niet naleven der bij de wet (art. 457 Rv.) voorgeschreven formaliteiten.

HGH. 6 Januari 1927. T. 125 blz. 301.

5. Kan een pandhouder van een stuk grond zich verzetten tegen een daar-op gelegd beslag ? door Wirjono Prodjodikoro.

T. 128 blz. 339.

V o e g i n g en T u s s c h e n k o m s t .

ï . De derde eigenaar van de in conservatoir beslag genomen goederen hand-haaft zijn recht op de meest juiste methode door in het geding tot van waar-deverklaring van het beslag tusschen te komen.

Voeging en Tusschenkomst.

De verzetsprocedure van art. 460 Rv. is niet anders dan eene soort tus-schenkomst.

Alvorens op den eisch tot tusschenkomst is beslist, mag in de hoofdzaak niet verder worden geprocedeerd en allerminst recht worden gedaan. Alle na den eisch tot tusschenkomst in de hoofdzaak genomen conclusies moe-ten buimoe-ten het geding gesteld en partijen in de hoofdzaak niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek om in het hoofdgeding vonnis te wijzen.

R.v.J. Soerabaia 17 October 1923. T. 121 biz. 535.

2. In geval van tusschenkomst, waarbij een derde zich zoowel tegenover eischer als tegenover gedaagde stelt, eischt een goede procesorde gebiedend dat met de voortzetting van het hoofdgeding wordt gewacht totdat op het verzoek tot tusschenkomst onherroepelijk uitspraak is gedaan.

Indien niettemin in het hoofdgeding conclusies zijn gewisseld, moeten die vooraf buiten geding worden gesteld, onafhankelijk van de te nemen beslissing op den eisch tot tusschenkomst.

In het onderhavige geval behoort die eisch te worden geweigerd.

R.v.J. Soerabaia 9 September 1925. T. 123 blz. 303.

Vonnissen in Burgerlijke Zaken.

1. Een vordering om voor recht te verklaren, dat men inlandsch bezitter is op een woonerf getaxeerd op / 100.— en om gedaagde te veroordeelen mede te werken tot overschrijving van dat erf in de desaregisters op naam van eischer is van onbepaalde waarde.

R.v.J. Semarang 12 Februari 1926. T. 124 blz. 60.

2. Alleen die vordering is van bepaalde waarde, waaraan de gedaagde vol-doen kan door afgifte van een bepaalde waarde aan geld of goed ; niet die, uitsluitend strekkende tot ontruiming van een woonerf en huis.

R.v.J. Semarang 26 Februari 1926. T. 124 blz. 63.

3. Behandeling van een vordering waarbij èn de onrechtmatige occupant, èn derde koopers in het geding zijn geroepen. Declaratoir.

R.v.J. Makasser 25 Januari 1929. T. 129 blz. 238.

4. Het in executorialen vorm uitgegeven proces-verbaal van gerechtelijke schikking (art. 31 Rv.) verhindert niet, dat daarna veroordeeling tot na-koming van de overeenkomst van dading mag worden gevraagd.

Res. Gerecht Tegal 29 Februari 1928. T. 129 blz. 490.

Vonnissen in Strafzaken.

1. Aangezien de vrijspraak van beklaagde in eersten aanleg van het hem sub I. en II. telaste gelegde gegrond is op het niet strafbaar zijn der telaste-gelegde feiten, en derhalve een verkapt ontslag van rechtsvervolging

op-V o n n i s s e n in Strafzaken.

levert, behoort het vonnis van den eersten rechter in zijn geheel in be-schouwing te worden genomen.

De schuld van beklaagde aan de hem telastegelegde feiten is niet wettig en overtuigend bewezen.

HGH. 23 Juli 1924. T. 121 blz. 355.

2. Bedekt ontslag van rechtsvervolging.

's Eersten rechters vrijsprekende beslissing gegrond op de overweging dat de beklaagde, eenige personen wegens achterstalligheid in de betaling van belastingschuld in een bivak te werkstellende, niet onrechtmatig han-delde, is in zooverre een bedekt ontslag van rechtsvervolging.

Waar de eerste rechter omtrent het bewezen zijn van slechts een deel der tenlaste gelegde feiten eene beslissing heeft genomen, behoort de zaak naar hem te worden teruggewezen,

HGH. 20 Augustus 1924. T. 121 blz. 567.

3. 's Raads beslissing dat in het onderhavige geval beklaagde's schuld aan het hem ten laste gelegde niet is bewezen en hij mitsdien moet worden vrij-gesproken, houdt in een bedekt ontslag van rechtsvervolging.

HGH. 16 October 1924. T. 122 blz. 45.

4. Aangezien de Raad vrijspraak op grond van het ontbreken van het be-wijs van de aanwezigheid bij beklaagde van het vermoeden dat de door hem ontvangen goederen van misdrijf herkomstig waren, berust deze vrijspraak op eene foutieve met het bovenstaande in strijd zijnde, opvatting van arti-kel 486 Strafwetboek, en houdt zij mitsdien in een bedekt ontslag van rechts-vervolging. Voor de strafbaarheid ingevolge art. 415 Strafwetboek is — an-ders dan voor het misdrijf omschreven in art. 372 — geen vereischte dat de beklaagde zich gelden heeft toegeëigend, doch is het voldoende dat hij de gelden heeft weggmaakt.

HGH. 24 September 1924. T. 122 blz. 49.

5. Waar de uitspraak van den Moesapat-Voorzitter, houdende veroordee-ling van een onwilligen Europeeschen getuige tot geldboete, door den Gou-verneur in revisie is vernietigd en als niet bestaande moet worden aange-merkt, is door den Raad van Justitie terecht een beroep op non bis in idem verworpen.

HGH. 24 December 1924. T. 122 blz. 199.

6. Vrijspraak; Bedekt ontslag van rechtsvervolging.

HGH. 27 Januari 1926. T. 123 blz. 259.

7. Waar de onderwerpelijke vrijspraak niet berust op het niet bewezen zijn van een voor bewijs vatbaar feitelijk deel der telastelegging, als hoedanig de in de dagvaarding voorkomende zinsnede „zijnde een geschrift bestemd

V o n n i s s e n in Strafzaken.

om tot bewijs te dienen" niet is aan te merken, maar op een rechtskundige waardeering van het geschrift, waarin de valschheid zou zijn gepleegd, le-vert de gevallen vrijspraak een bedekt ontslag van rechtsvervolging op.

HGH. 25 Augustus 1926. T. 125 blz. 138.

8. De beslissing op de tegen de ontvankelijkheid van het ingesteld hooger beroep gerichte exceptie, dat de bij het vonnis a quo gegeven uitspraak niet is een bedekt ontslag van rechtsvervolging, doch een zuivere vrij-spraak, behoort niet na het onderzoek van de hoofdzaak, doch ingevolge het bepaalde bij art. 130 tweede lid S.V. dadelijk te worden gegeven.

HGH. 10 Augustus 1927. T. 126 blz. 446.

9. Is de z.g. bedekte vrijspraak al dan niet vatbaar voor hooger beroep of revisie? door Mr. Vonk.

T. 129 blz. 382.

Voorraad.

1. Art. 348 B.R.V. verplicht niet tot het indienen van het verzoek tot sta-king der tenuitvoerlegging ter (eerste) terechtzitting, doch stelt de molijkheid daartoe open, zoodat het later bij conclusie van eisch incidenteel ge-daan verzoek ontvankelijk is.

Waar hier de geëischte rekening en verantwoording berust op een erken-de rekening courant, heeft erken-de eerste rechter terecht op grond van art. 54 (2°) B.R.V. de verzochte voorloopige ten uitvoerlegging van het vonnis niettegenstaande hooger beroep bevolen.

Onder de artikelen 54 en 55 B.R.V. kunnen naast de gewone „exécution forcée" ook gevallen begrepen worden van de zgn. „exécution par suite d'instance" zooals bovendien blijkt uit art. 55 (6°) B.R.V.

HGH. 9 October 1924. T. 122 blz. 27.

Voorwaardelijke veroordeeling.

In document EN VERZAMELING (pagina 141-144)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN