• No results found

Competentie in burgerlijke zaken

In document EN VERZAMELING (pagina 45-51)

1. De bijzondere macht van den President van den Raad van Justitie om krachtens artikel 283 Rv. ingeval een onverwijlde voorziening wordt ver-eischt, van de vordering tot opheffing van een onder derden gelegd beslag kennis te nemen, wordt niet buitengesloten door artikel 731 Rv. waarbij' de Raad van Justitie wordt bevoegd verklaard om kennis te nemen van den eisch tot opheffing van een krachtens eenig bescheid als bedoeld bij ar-tikel 728 Rv. gelegd conservatoir beslag.

Waar in casu een onverwijlde voorziening bij voorraad niet werd gevor-derd, had de President zich op grond hiervan onbevoegd moeten verklaren.

HGH. 24 Januari 1924. T. 120, bzl. 283.

2. Rechtspraak in de vorstenlanden. — Competentie — regeling — van Staatsblad 1903 no. 8 in zake burgerlijke zaken tegen zgn. „Orang Graad"

— Justitiabelen kunnen zich aan deze regeling niet onttrekken door vrij-willige onderwerping. — Geen quasi-internationaal-rechtelijke verhou-dingen. — Plaats der rechtshandeling zonder belang. — De rechter mag de billijkheid en utiliteit dezer regeling niet beoordeelen. — Raad van Justi-tie onbevoegd.

RvJ. Semarang 4 Mei 1923. T. 121 blz. 148.

3. De vordering tot nietigverklaring der gerechtelijke bewaargeving be-hoort, nu de in bewaring gestelde geldsom / 300,— bedraagt, tot de kennis-neming van het residentiegerecht.

Waar de zaak bij den Raad van Justitie is aanhangig gemaakt en de ver-schenen gedaagde de exceptie van onbevoegdheid niet heeft voorgesteld,

C o m p e t e n t i e in burgerlijke z a k e n .

heeft de Raad terecht de zaak aan zich gehouden doch in het hoogste res-sort hierin recht gesproken.

HGH. 26 Juni 1924. T. 121 blz. 222.

4. St. 1922 no. 702. Nu de dagvaarding is uitgebracht op denzelfden dag als waarop bovenstaand staatsbladnummer is afgekondigd, moet de com-petentie des rechters worden beoordeeld naar de oorspronkelijke toen nog geldende regeling in art. 116 /. R. O.

Waar gedaagde geen gekozen of werkelijke woonplaats of verblijfplaats in Ned. Indie heeft, is dus de Raad onder wiens ressort de eischer woont, de bevoegde rechter.

RvJ. Soerabaia 2 April 1924. T. 121 blz. 235.

5. Nu de competentieregeling in zake arbeidscontracten geheel is los ge-maakt van het in den aanhef van a. 116 f. R. O. bepaalde en in een afzon-derlijk art. 116g. is ondergebracht, is de Residentierechter de eenig bevoeg-de rechter in die zaken en bevoeg-de Raad onbevoeg-der alle omstandighebevoeg-den onbevoegd (behoudens het geval van art. 133 Rv.)

De vraag of, indien de werkgever in Ned-Indië noch woont of gekozen woonplaats heeft, noch verblijfplaats, noch een vertegenwoordiger heeft, hij voor den Residentierechter van des werknemers woonplaats kan wor-den gedagvaard (jus evocationis) in het midwor-den gelaten.

RvJ. Soerabaja 2 April 1924. T. 121 blz. 239.

6. De juistheid van den inhoud van een dwangschrift in zake belastingen, welke in kohieren worden gebracht, staat niet ter beoordeeling van de rechterlijke macht.

De President van den Raad van Justitie is derhalve niet bevoegd kennis te nemen van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een tegen geintimeerde in hoedanigheid van vertegenwoordigster van een maatschappij in liquidatie uitgevaardigd dwangschrift tot betaling van oorlogswinstbelasting, op grond dat die maatschappij bij den aanslag niet in liquidatie was, dat geintimeerde nimmer hare vertegenwoordigster is ge-weest en dat in het kohier slechts vermeld is, dat geintimeerde voor die maatschappij in liquidatie is aangeslagen.

HGH. 5 Maart 1925. T. 122 blz. 443.

7. Niet de Europeesche rechter (Raad van Justitie) doch de Inlandsche rechter (Landraad) is bevoegd kennis te nemen van een vordering tegen een Arabier, indien het onderwerp der vordering (in casu handhaving van een inheemsch gebruiksrecht op grond) beheerscht wordt door het adat-recht).

RvJ. Semarang 28 Augustus 1925. T. 122 blz. 566.

Competentie in burgerlijke zaken.

8. Waar burgerlijke rechtsvorderingen in te stellen tegen een zelfbesturend Landschap buiten Java bij de wet (art. 17 (2) A. Stbl. 1919 no. 822) aan de kennisneming van den Gouvernementsrechter zijn voorbehouden, doch een nadere aanduiding ontbreekt, of ten deze de Europeesche dan wel de In-landsche rechter bevoegd is, brengt dit gemis noodwendig mede, dat de Gouvernementsrechter, aan wiens oordeel een dergelijke zaak wordt on-derworpen, de vraag beantwoordt, aan de rechtsmacht van welken Gouver-nementsrechter het in rechten betrokken Landschap onderworpen is.

Aangezien het onderhavige Landschap als een Inlandsche rechtspersoon is te beschouwen, immers in wezen is een zuiver inheemsche rechtsgemeen-schap met specifiek Inlandsche rechtskarakter, behoort de tegen hem in te stellen vordering bij den bevoegden Landraad te worden aanhangig ge-maakt. (Vonnis a quo T. dl. 119 bl. 199. vgl. Kleintjes 4e uitg. dl. II bl. 99).

HGH. 19 November 1925. T. 123 blz. 33.

9. Een samenvoeging van vorderingen waardoor de volstrekte bevoegd-heid van den rechter kan beinvloed worden, is ongeoorloofd.

RvJ. Medan 13 Maart 1925. T. 123 blz. 136.

10. Nu de vordering tot ontruiming van den grond niet is gebaseerd op het op partijen toepasselijke Europeesche recht, heeft de Raad van Justitie zich terecht onbevoegd verklaard van deze vordering kennis te nemen.

Het eigendomsrecht op de opstallen wordt beheerscht door het burger-lijk wetboek; een vordering tot ontruiming daarvan behoort wel tot de competentie van den Raad.

HGH. 3 Juni 1926. T. 124, blz. 41.

1 1 . In het landschap Sidènrèng waarvan de verhouding tot het Gouver-nement is geregeld bij korte verklaring in verband met Staatsblad 1919 no. 822 is het Koninklijk besluit op de vrijwillige onderwerping (Stbl. 1917 no. 12) niet van toepassing verklaard en mitsdien niet van toepassing.

De Raad van Justitie te Makasser is niet bevoegd kennis te nemen van de vordering tegen een zelfbestuursonderhoorige van Sidènrèng ter zake van een door hem onderteekend orderbiljet.

HGH. 29 Juli 1926. T. 124 blz. 223.

12. De primaire vordering strekkende tot betaling van het saldo van reke-ning-courant, staat, als zijnde betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst, niet ter kennisneming van den Raad. Hierin wordt geen verandering ge-bracht door de omstandigheid, dat eischer ter verzekering zijner vordering conservatoir derden-arrest heeft gelegd en tot de vanwaarde verklaring daarvan alleen voor den Raad kan worden geprocedeerd.

R. v. J. Soerabaja 13 Januari 1926. T. 124 blz. 311.

Competentie in burgerlijke zaken.

13. Bevoegdheid inzake een arbeidsgeschil, aanhangig gemaakt tegen een werkgever buiten Java en Madoera gevestigd en op die eilanden geen ver-tegenwoordiger hebbend.

Schrijven van den Directeur van Justitie.

T. 125 blz. 327.

14. Met de in art. 116 g. R. O. genoemde arbeidsovereenkomsten worden bedoeld, die welke in het B.W. zijn geregeld. Aan de Ambtenaarsverhou-ding ligt echter zoodanige overeenkomst niet ten grondslag, zoodat ge-meld artikel op de onderwerpelijke vordering niet toepasselijk is.

R. v. J. Soerabaja 9 Februari 1927. T. 126 blz. 250.

15. Scheiding en deeling der nalatenschap van een ab intestato overleden Arabische vrouw, Vrijwillige onderwerping ter zake door de erfgenamen aan het Europeesche Recht maakt den Raad en Justitie niet bevoegd.

R. v. J. Semarang 27 Mei 1927. T. 126 blz. 302.

16. Art. 731 Rv. heeft niet de strekking met uitsluiting van den President den eisch tot opheffing van een conservatoir derden-arrest ter kennisne-ming van den Raad te brengen. De President ontleent c.q. ook te dezer zake zijne bevoegdheid aan art. 283 Rv. (vaste rechtspraak).

President R. v. J. Batavia 6 Juli 1927. T. 126 blz. 403.

17. Eischer vordert ontbinding der huur van een woning en ontruiming ter zake van wanbetaling der huurpenningen en betaling van een schade-vergoeding van /504 gelijk aan het bedrag der achterstallige huurpennin-gen en van / 12 voor iedere maand gedurende welke gedaagde het gehuurde van 1 Mei 1926 al blijft occupeeren.

Nu de achterstallige huurpenningen het bedrag van / 600 niet te boven gaan, is de Raad onbevoegd om van de vordering tot ontbinding en ont-ruiming kennis te nemen. De Raad wordt niet bevoegd daarvan kennis te nemen, nu eischer aan die vordering een tot schadevergoeding van onbe-paalde waarde verbindt.

R. v. J. Soerabaja 2 Maart 1927. T. 126 blz. 421.

18. Waar de vordering in casu strekt tot scheiding en deeling eener nala-tenschap, waarover handelt de 17e titel van het B.W. welke titel bij art.

1 van laatstg. Stbl. niet is uitgezonderd, behoort deze vordering volgens het B.W. te worden beoordeeld en voor den Europeeschen rechter ge-bracht.

HGH. 6 October 1927. T. 126 blz. 465.

19. Hoewel niet uitdrukkelijk in art. 124 R.O. jo. art. 2 v/h. Palembang-reglement (Stbl. 1914 no. 694) als uitzondering genoemd, vast staat dat

Competentie in burgerlijke zaken.

de in het zoo ruim geredigeerde art. 116 g R.O. omschreven zaken buiten de bevoegdheid van den Raad van Justitie te Batavia vallen.

Waar in casu door de wederpartij domicilie was gekozen te Batavia, was overeenkomstig art. 116 g R.O. de Residentierechter aldaar bevoegd in eersten aanleg van de onderwerpelijke vordering, welke betrekking had tot eene arbeidsovereenkomst, kennis te nemen, zoodat nu de R. v. J. te Ba-tavia ter zake is geadieerd, dit college geacht moet worden in eerste en te-vens hoogste instantie de zaak te hebben berecht.

HGH. 25 Augustus 1927. T. 127 blz. 111.

20. Beteekenis van art. 1431 lid 2 B.W.

HGH. 7 Juni 1928. T. 128 blz. 168.

2 1 . Het onderwerp der vordering d.i. het gevorderde in verband met de feitelijke grondslagen van den eisch, welke voor den verweerder beslissend zijn, ter beoordeeling van de vraag of hij gehouden is aan de vordering ge-volg te geven, betreft in casu de handhaving van een in het sultanaat Pon-tianak geldend inheemsch gebruiksrecht.

Voorzoover dat onderwerp betreft, zijn partijen dus niet onderworpen aan het voor Europeanen geldende burgerlijk recht.

R. v. J. Batavia 23 September 1928. T. 129 blz. 117.

22. De landraad te Gorontalo is niet bevoegd kennis te nemen van een vor-dering, ingesteld door een Arabier tegen een rasgenoot te dier plaatse, strekkende tot teruggave van een aantal klapperboomen benevens schade-vergoeding voor gedorven vruchten van die boomen.

R. v. J. Makasser Januari 1929. T. 129 blz. 236.

Competentie in strafzaken.

1. Een gemeentehoofd ter Sumatra's Westkust dat als zoodanig recht heeft op lidmaatschap van een landraad doch niet als lid van den landraad beëedigd, noch zitting heeft genomen, heeft geen aanspraak op forum pri-vilegiatum.

HGH. 30 Juli 1924. T. 121 blz. 571.

2. Waar de telastegelegde berooving niet met geweld gepaard is gegaan, is geen sprake van kustroof en is niet de Raad van Justitie doch de Land-raad de bevoegde rechter.

HGH. 25 Maart 1925. T. 122 blz. 391.

3. Jurisdictiegeschil tusschen burgerlijken en militairen rechter. De mili-taire rechter is slechts bevoegd kennis te nemen van die delicten, welke militairen tijdens hun dienstverband begaan.

HGH. 2 September 1925. T. 122 blz. 623.

4. Bevoegdheid in geschillen betreffende schuldvorderingen tusschen overheid en ambtenaren Art. 116 g. R. O.

Rv.J. Soerabaia 25 Maart 1925. T. 123 blz. 43.

Competentie in strafzaken.

5. Lichte oplichting onder de strafverzwarende omstandigheid van arti-kel 52. Landraad onbevoegd.

Landr. Demak 31 Juli 1924. T. 123 blz. 174.

6. Eenvoudige beleediging aan een ambtenaar aangedaan ter zake der rechtmatige uitoefening zijner bediening — Landraad onbevoegd.

Landr. Semarang 21 Augustus 1924. T. 123 blz. 176.

7. Negatief Jurisdictiegeschil.

Uit de geschiedenis van Stbl. 1908 No. 347 blijkt dat wijkmeesters niet zijn hoofden van Vreemde Oosterlingen in den zin van dit Staatsblad.

HGH. 31 Maart 1926. T. 123 blz. 543.

8. T. C. Lekkerkerker.

Artikel 372 jo. 52 of artikel 373 W. v. S.

Verduistering van eenig goed waarvan de waarde niet meer bedraagt dan f. 25, begaan door een ambtenaar die daarbij gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, is een strafbaar feit niet staande ter beoordeeling van den landrechter. Verh.

T. 128, blz. 238.

Concurrentiebeding.

1. Concurrentiebeding bij overname van dokterspraktijk. Hoewel in casu vaststaat, dat gedaagde eenige malen een patiënt in het voor hem verbo-den gebied heeft behandeld, zoodat hij in overtreding der onderwerpelij ke overeenkomst is gekomen, is in verband met de omstandigheid, dat ook bij een overeenkomst als de onderhavige om iets niet te doen gedeeltelijke ver-vulling der hoofdverbintenis zich kan voordoen, een nader onderzoek of gedaagde meerdere van deze overtredingen heeft gepleegd noodzakelijk.

R.v.J. Soerabaja 2 November 1927. T. 127 blz. 232.

Condictio indebiti.

1. De huurder, die van een verhuurder terugvordert hetgeen hij aan huur meer betaalde dan bij de H. C. O. was toegestaan, handelt niet in strijd met de openbare orde of goede zeden.

Uit het feit dat hij het teveel bedungene herhaaldelijk heeft betaald, kan niet worden afgeleid dat hij van zijn recht op terugvordering afstand heeft gedaan, vermits hij aanvankelijk in de meening verkeerde daartoe krachtens de overeenkomst verplicht te zijn.

HGH. 22 Januari 1925. T. 122 blz. 158.

Conservatoir beslag.

1. De mogelijkheid dat belangen van derden door inwilliging van het ver-zoek tot conservatoir beslag in gevaar kunnen komen behoeft den

In document EN VERZAMELING (pagina 45-51)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN