• No results found

Doodslag. Noodweer

In document EN VERZAMELING (pagina 58-61)

Dagvaarding in burgerlijke zaken

1. Doodslag. Noodweer

HGH. 17 Augustus 1927. T. 126 blz. 451.

Doorcognossement.

1. Nu de inlader den vervoerder in rechten heeft betrokken ter zake van hetgeen na afloop van het tot de bestemmingsplaats Ampenan volbrachte vervoer met de aan hem toevertrouwde vracht is geschied, faalt het roep van den vervoerder op art. 10 der vervoersvoorwaarden welke be-paling — in het arrest vermeld — immers slechts betrekking heeft op het vervoer en de aansprakelijkheid voor kwade kansen bij dat vervoer, doch niets inhoudt omtrent de op den vervoerder mede rustende verplichting tot behoorlijke uitlevering der goederen aan den geconsigneerde te A. De uit deze verplichting voortspruitende aansprakelijkheid van den vervoer-der is mitsdien onveranvervoer-derd blijven bestaan.

Ook bij een recta cognossement brengt de evenzeer in het belang van den inlader geschreven bepaling dat de goederen te A. aan den geconsigneerde moeten worden uitgeleverd „against delivery of B/L duly completed" te weeg, dat slechts behoorlijk wordt uitgeleverd, indien daarbij de cognosse-menten worden afgegeven.

Nu de inlader bedrogen is uitgekomen in zijn verwachting, dat de uit-levering der goederen niet zou geschieden dan tegen afgifte door den ge-consigneerde van na betaling van den koopprijs in zijne handen gestelde cognossementen, is de vervoerder voor de schadelijke gevolgen daarvan aansprakelijk.

HGH. 1 October 1925. T. 123 blz. 27.

Doorleveringscontracten.

1. Voor het aannemen van een zgn. doorleveringscontract medebrengende levering tegen betaling door den eersten verkooper aan den laatsten kooper en verder verrekening van de prijsverschillen tusschen de ver-schillende koopers onderling, is niet voldoende dat ter vaststelling dat de verkoopen dezelfde goederen betreffen, bij eiken lateren verkoop steeds naar de daaraan voorafgaande wordt verwezen, doch tevens dat door alle contractanten uitdrukkelijk of stilzwijgend is overeengekomen dat zoodanige levering en betaling zullen plaats hebben.

HGH. 18 Maart 1926. T. 123 blz. 412.

Doorverkoop.

1. Een zgn. doorverkoopcontract is en blijft een genuskoop en niet een koop van een bepaalde zaak. Indien de verkooper het contract met zijnen verkooper vóór afloop van den leveringstermijn had gecanceld, zou kooper dus niettemin hem tot levering hebben kunnen en moeten aanspreken dan wel tot schadevergoeding wegens niet-levering.

Het in casu gemaakt beding verklaart de tusschen partijen gesloten koopovereenkomst nietig (void) ingeval de vorige verkooper niet levert.

R.v.J. Soerabaja 11 Juni 1924. T. 123 484.

Echtscheiding, scheiding van tafel en bed.

1. De door den Raad gehuldigde meening dat alleen wanneer in afwijking van den regel bij het uitspreken van de echtscheiding de kinderen aan een ander dan de eischenden echtgenoot zijn toevertrouwd en deze is overleden, van de benoeming van een anderen persoon door den Raad van Justitie sprake kan zijn, vindt geen steun in de wet.

De eerste zinsnede van het derde lid slaat zoowel terug op het eerste als op het tweede lid van art. 229 B.W.

De woorden „onverminderd enz. " behooren blijkens de geschiedenis der Wet aan het slot der tweede alinea gelezen te worden.

HGH. 13 Maart 1924. T. 120 blz. 365.

2. Scheiding van tafel en bed.

De „Nieuwe oorzaak" op zich zelf niet voldoende om de vordering tot scheiding van tafel en bed te rechtvaardigen wettigt die wel in verband met hetgeen is gesteld omtrent geintimeerde's vroegere misdragingen.

Door het enkele feit dat appellante met geintimeerde gezamenlijk een reis naar Europa heeft gemaakt is de verzoening niet bewezen, daar zij hierdoor slechts voldeed aan een wettelijke plicht.

HGH. 21 Augustus 1924. T. 121 blz. 427.

3. Met „de Raad van Justitie" in artikel 226 lid 2 B.W. kan geen andere

E c h t s c h e i d i n g , s c h e i d i n g v a n tafel en bed.

rechter zijn bedoeld dan welke bij de artikelen 207 jo. 211 B.W. is aange-wezen.

HGH. 14 Mei 1925. T. 123 blz. 417.

4. Een man wiens van hem gescheiden echtgenoote met een ander is her-trouwd, is niet meer verplicht die vrouw te onderhouden.

R.v.J. Batavia sine die. T. 124 blz. 124.

5. De in het dictum van het echtscheidingsvonnis voorkomende bepaling, dat geapp. aan appellante voor haar levensonderhoud tot aan haar her-trouwen een maandelijksch bedrag zal uitkeeren, kan, in verband met het mede in dit vonnis voorkomende bevel, dat de twee uit der partijen huwe-lijk geboren minderjarige kinderen bij appellante zullen verblijven, in geen anderen zin worden opgevat dan dat deze uitkeering tevens zal strekken ten behoeve van het onderhoud dier kinderen.

HGH. 9 September 1926. T. 125 blz. 307.

6. Art. 216 jo. 246 B.W.

Het beroep op verzoening heeft de strekking de vordering tot scheiding van tafel en bed finaal af te wijzen en kan mitsdien in hooger beroep bij wijze van nieuwe weer worden ingebracht.

HGH. 10 Maart 1927. T. 125 blz. 476.

7. Het zonder eenige aanleidende oorzaak verbreken van de samenleving door den eenen echtgenoot is als een buitensporigheid in den zin van art.

233 B.W. aan te merken.

HGH. 10 Maart 1927. T. 125 blz. 480.

8. Het feit, dat gedaagde aan een advocatenkantoor heeft geschreven, dat hij zich niet aansprakelijk stelt voor schulden door eischeresse te maken en daarbij den raad geeft, zich voor adviezen enz. steeds vooruit te laten betalen, is geen buitensporigheid of grove beleediging in den zin van art. 233 B.W.

De inhoud van andere door gedaagde aan eischeresse, geschreven brie-ven is op zich zelf wel van grof beleedigend karakter en wettigt het instellen eener vordering tot scheiding van tafel en bed, doch hetgeen gedaagde ter verklaring van het feit, dat hij tot het schrijven dier brieven is gekomen, heeft aangevoerd, laat ruimte voor een beslissing eenerzij ds, dat hem zijne handelingen uit hoofde van de zenuwoverspanning, waarin hij tijdens het voeren dier correspondentie verkeerde, niet volkomen kunnen worden toegerekend en aan den anderen kant, dat eischeresse door tartend optre-den de uitbarstingen van optre-den geestelijk uit zijn evenwicht geraakten dan wel onder hevige gemoedsbeweging handelenden gedaagde heeft uitgelokt.

Bij een dergelijke beslissing zou de aansprakelijkheid voor het

schrij-E c h t s c h e i d i n g , s c h e i d i n g v a n tafel en bed.

ven dier brieven goeddeels op eischeresse terugvallen en het bezigen door gedaagde van die beleedigende uitdrukkingen onder voorschreven om-standigheden de ingestelde vordering niet wettigen.

Gedaagde toegelaten tot het bewijs door getuigen van hetgeen door hem ter verklaring van zijn handelwijze is aangevoerd.

R.v.J. Batavia 7 December 1928. T. 129 blz. 64.

9. De in conventie uitgesproken echtscheiding laat nog plaats voor een beslissing in reconventie, dat partijen zijn gescheiden van tafel en bed, daar ingevolge art. 221 B.W. het huwelijk wordt ontbonden door het von-nis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand.

Aangezien echter bij gelijktijdige toewijzing van den eisch in reconventie indien de echtscheiding wordt ingeschreven, de niet te aanvaarden toe-stand blijft bestaan, dat hetzelfde huwelijk tegelijkertijd is ontbonden en niet ontbonden, zal in het onderwerpelij k geval de vordering tot schei-ding van tafel en bed eerst ontvankelijk blijken, indien de termijn van zes maanden in gemeld artikel bedoeld, onbenut is voorbij gegaan.

De beslissing in reconventie daarom aangehouden, totdat de meest gereede partij zich om een beslissing terzake tot het Hof zal wenden.

HGH. 10 Januari 1929. T. 129 blz. 416.

E i g e n d o m .

1. Mr. Neijtzell de Wilde. Indische eigendomsbewijzen.

T. 121 blz. 1.

2. Onder het woord „titel" in artikel 1885 Burgerlijk Wetboek moet ook worden verstaan elk stuk dat een feit, hetwelk grondslag van eenig subjec-tief recht oplevert, inhoudt.

Het kasboek, journaal en grootboek van een aan eischers en gedaagde toebehoorende suikeronderneming zijn als zulke stukken aan te merken.

Ook al was artikel 1885 Burgerlijk Wetboek te dezen niet van toepassing, zoo zou eischers vordering tot nederlegging dier boeken, waarvan zij medeëigenaren zijn, toch ontvankelijk wezen.

R.v.J. 25 Juni 1924. T. 123 blz. 299.

3. Eigendom ingeval van herhaalde verkoop van hetzelfde goed door eenzelfden verkooper, door C. Star Nauta Carsten.

T. 128 blz. 246.

E i g e n d o m s - u i t w i j z i n g .

1. Een vordering tot revindicatie van een goed, waarop een ander

In document EN VERZAMELING (pagina 58-61)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN