• No results found

Richting de praktijk

In document Vertrouwen werkt (pagina 108-112)

Een cultuur van vertrouwen

4.8 Richting de praktijk

Nu is het model wat mij betreft rond. De vereisten van Schein heb ik ter harte genomen.

De aandachtspunten voor het ontwikkelen van vertrouwen in relaties en voor het ont-wikkelen van een vertrouwenwekkende context zoals beschreven in hoofdstukken 1 en 2 heb ik weten te plaatsen in een raamwerk. Voor het construeren van dit raamwerk heb ik steun gevonden in de theorieën van respectievelijk Quinn en Cameron, McCloskey, Cornelis en tenslotte Harrison en Berlew met invalshoeken vanuit de theorie van Hof-stede en de biologie en hersenwetenschappen. Ik heb getracht het model van Mayer et al.

aan te vullen met de (tevens door henzelf genoemde) ontbrekende elementen. Ik ben van mening dat al deze puzzelstukjes op een wonderbaarlijke manier in elkaar passen. En dat ik met dit model greep heb gekregen op het complexe fenomeen vertrouwen en dat dit model een handelingsperspectief kan bieden in de praktijk. Het wordt tijd om te bekijken of dit raamwerk ook door anderen herkend wordt, als bruikbaar wordt ervaren of nog verbeterd kan worden. Maar voordat ik aan het praktijkonderzoek toekom, beschrijf ik eerst mijn methode van onderzoek in het volgende hoofdstuk.

verstandigheid

5

De methode

5.1

Inleiding

Voordat ik in de volgende hoofdstukken mijn praktijkonderzoek beschrijf, licht ik in dit hoofdstuk toe welke onderzoeksmethoden ik heb toegepast en wat mijn overwegingen en keuzes daarbij zijn geweest. In de vorige hoofdstukken heb ik getracht op basis van literatuuronderzoek een rode draad te pakken te krijgen binnen het thema vertrouwen in organisaties. Dit heeft geleid tot de constructie van een theoretisch model. Het onder-werp heeft als het ware al onderzoekend vorm gekregen: in het tweede hoofdstuk stond de definitie van vertrouwen centraal, in het derde hoofdstuk ging het om de betekenis van vertrouwen in organisaties en vanuit deze twee basishoofdstukken heb ik het on-derzoek toegespitst op het creëren en herstellen van vertrouwen in organisaties en de rol van het management daarin. Een aanpak van voortschrijdend inzicht zou je kunnen zeggen, waarbij ik gebruik heb gemaakt van een artikel van de hand van Roy Suddaby (2010) om te komen tot helderheid van begrippen (‘construct clarity’). Voor het uitvoeren en beschrijven van het praktijkonderzoek heb ik gebruik gemaakt van de inzichten van Donald Schön (1983, 1991) met betrekking tot een ‘epistemology of practice’ en van de theorie van Maso & Smaling (2004) over kwalitatief onderzoek en van Yin (1994) over

‘case study research’.

5.2

Bronnen

Tijdens dit onderzoek heb ik mij laten inspireren door journalisten en schrijvers (o.a.

David Grossman, Geert Mak, Jeroen Smit) en onderzoek van Klamer, Sennett en Collins.

Bij het literatuuronderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende bronnen:

ik heb publicaties van wetenschappers gelezen uit andere vakgebieden die er in slagen hun onderzoeksresultaten ook aan niet vakgenoten helder te presenteren (o.a. Frans de Waal, Antonio Damasio),

ik ben te rade gegaan bij organisatiewetenschappers die niet alleen bij andere we-tenschappers, maar ook bij consultants en managers herkenning vinden (o.a. Edgar Schein, Robert Quinn en Kim Cameron, Donald Schön),

ik ben op het spoor gekomen van een aantal proefschriften van ‘reflective practitio-ners’ zoals ik zelf (o.a. Karel Ehnreich, Fréderique Six, Maarten Verkerk en Marianne van Hoorn), waarin ik aanknopingspunten vond voor verder onderzoek,

en ik heb artikelen bestudeerd van researchers aan business schools, die ‘organisa-tional trust’ en aanverwante begrippen tot onderwerp hebben (o.a. Nooteboom, Möl-lering, Mayer, Lewicki, Gratton, Dirks)

Om mijn onderzoek op dit laatst genoemde terrein te vereenvoudigen, ben ik lid gewor-den van ‘The Academy of Management’, een organisatie die als missie heeft: ‘to enhance the profession of management by advancing the scholarship of management and enriching the professional development of its members. The Academy is also committed to shaping the future of management research and education’ (www. aomonline.org). Uit diverse pu-blicaties van The Academy (Ghoshal, 2005; Weick, 2004; Rynes, 2007 en vele andere edi-tors van de tijdschriften die the Academy uitgeeft) blijkt dat het niet meevalt om synergie te creëren tussen ‘scholarship’ en ‘practice’. Hoewel het streven van business schools is om

‘research rigor’ te koppelen aan ‘managerial relevance’ (o.a. Tushman, O’Reilly, Fenellosa, Kleinbaum & Mc Grath, 2007; Rousseau, 2007), spreekt uit de artikelen de bezorgdheid dat het onderzoek dat aan deze universiteiten wordt gedaan steeds verder afdwaalt van datgene wat in de managementpraktijk als relevant wordt ervaren. Het is niet het on-derwerp van mijn onderzoek om hier nader op in te gaan, wel is het mijn bedoeling om zowel ‘rigor’ als ‘relevance’ na te streven. Schön (1983, 1991:69) schrijft in dit verband:

‘The dilemma of rigor or relevance may be dissolved if we can develop an epistemology of practice which places technical problem solving within a broader context of reflective inquiry, shows how reflection-in-action may be rigorous in its own right, and links the art of practice in uncertainty and uniqueness to the scientist’s art of research. We may thereby increase the legitimacy of reflection-in-action and encourage its broader, deeper, and more rigorous use.’

Deze aanpak staat mij voor ogen en mijn eerste doel is om een bijdrage te leveren aan de theorie rond het thema vertrouwen in organisaties door een model te construeren dat inzicht geeft in het begrip vertrouwen in organisaties en in de functie van vertrouwen in organisaties. In tweede instantie is mijn doel om een handelingsperspectief te bieden ten aanzien van het creëren of herstellen van vertrouwen in organisaties. Het ligt voor de hand om mijn praktijkervaring hierbij in te zetten.

In document Vertrouwen werkt (pagina 108-112)