• No results found

Helderheid van begrippen (‘Construct clarity’)

In document Vertrouwen werkt (pagina 118-121)

5.4 ‘The reflective practitioner’

5.10 Helderheid van begrippen (‘Construct clarity’)

Omdat ik in mijn onderzoek veel waarde hecht aan de constructie van mijn model, heb ik naast het streven naar ‘construct validity’ vooral aandacht besteed aan het nastreven van ‘construct clarity’. Ik heb mijn methode van theorievorming afgezet tegen de inhoud van een artikel van Roy Suddaby (2010) over de rol en het gebruik van begrippen bij het ontwikkelen van theorie. Hij citeert de definitie van Priem & Butler (2001) die schrijven:

‘constructs are not reducible to specific observations but, rather, are abstract statements of categories of observations’. Volgen Suddaby zijn ‘constructs’ de bouwstenen van een sterke theorie, waarbij volgens hem vier elementen van belang zijn:

1. zorgvuldig geformuleerde definities,

2. aandacht voor de omgevingsfactoren: ruimte, tijd en verborgen achterliggende waar-den waarbinnen de begrippen al dan niet gelwaar-den

3. aandacht voor de relaties tussen de verschillende begrippen,

4. de logische samenhang tussen de begrippen in relatie tot het onderwerp

Ad 1.) In mijn hoofdstuk Wat is Vertrouwen? besteed ik uitgebreid aandacht aan de ver-schillende definities zoals beschreven in de literatuur, vanuit verver-schillende disciplines, waarna ik vervolgens zelf een nieuwe definitie heb geformuleerd, die naar mijn idee vol-doet aan de door Suddaby geformuleerde eisen: Vertrouwen is een gevoel, gebaseerd op positieve gedachten over de andere persoon of personen in kwestie en de context waarbin-nen het contact plaats vindt.

De definitie beschrijft ondubbelzinnig de belangrijkste drie elementen van het begrip vertrouwen: gevoel, relatie, context. Er is geen sprake van een cirkelredenering of tauto-logie in de beschrijving, noch is de definitie te breed of te smal gedefinieerd, valkuilen waarvoor Suddaby waarschuwt.

Ad 2.) Ook heb ik aandacht besteed aan het tweede element: aandacht voor de omge-vingsfactoren en de afbakening van het onderwerp. Suddaby licht de afbakening van ruimte als volgt toe (2010:349):

‘Constraints of space refer to the fact that constructs may apply differently in different types of organizations, at different levels of organizational analysis, under different cul-tural conditions, or in varying environmental circumstances’.

Ik richt me in dit onderzoek op vertrouwen in organisaties, waarbij ik mijn aandacht vooral richt op het ontwikkelen en/of herstellen van vertrouwen tussen management en medewerkers. Ik maak daarbij geen onderscheid tussen kleine of grote, profit of npro-fitorganisaties, mede omdat uit het onderzoek van Cools (2005) gebleken is dat dit on-derscheid er niet toe doet. Ik besteed wel expliciet aandacht aan de context waarbinnen de vertrouwenskwesties bestudeerd worden, enerzijds omdat de literatuur ondersteunt dat het waargenomen risico in de context van belang is voor de vorming van vertrouwen (model Mayer et al. 1995) en anderzijds omdat het researchers tot nu toe niet of nauwe-lijks gelukt is, vertrouwen in de context te onderzoeken (Dirks, Lewicky & Zaheer, 2009).

Hoewel onderzoekers steeds meer aandacht tonen voor het belang van de context voor te bestuderen fenomenen, is dit onderzoek nog schaars (Johns, 2006, Bamberger, 2008).

Johns (2006:386) definieert context als:

‘situational opportunities and constraints that affect the occurrence and meaning of or-ganizational behavior as well as functional relationships between variables’.

Vertrouwensonderzoek in organisaties kan mijns inziens alleen dan betekenis krijgen door de context waarbinnen de relatie tussen individuen vorm krijgt in het onderzoek te betrekken. Bamberger (2008:842) houdt een pleidooi voor het gebruik van kwalitatief onderzoek in combinatie met kwantitatief onderzoek om te komen tot ‘context theoriz-ing’: ‘the insights gleaned from these often context-rich descriptions can provide important hints as to, if not grounded hypotheses regarding, how context directly shapes particu-lar outcomes or conditions particuparticu-lar relationship. The power from such research stems from its spawning effect- that is, the tendency of quantitative scholars to extend and test ideas initially generated by qualitative researchers’ rich descriptions’. Hij benadrukt de noodzaak van ‘creating new theories explaining the relations between structures, environ-ments, and time frames on the one hand, and attitudes, cognition, and behavior on the other (2008:844). Deze laatste elementen worden ook door Schön (309) benoemd als één van de hiervoor reeds genoemde vormen van ‘reflective research’:

‘Frame analysis, the study of the ways in which practitioners frame problems and roles, can help practitioners to become aware of and criticize their tacit frames. When a

prac-titioner becomes aware of his frames, he also becomes aware of the possibility of alterna-tive ways of framing the reality of his practice. He takes note of the values and norms to which he has given priority, and those he has given less importance, or left out of account altogether. Frame awareness tends to entrain awareness of dilemmas.’

Het onderzoek naar deze al dan niet verborgen ‘frames’ is reeds onderwerp van mijn onderzoek en krijgt daarom uitgebreid aandacht in mijn betoog. Suddaby noemt in dit verband de achterliggende waarden van de onderzoeker (2010:350):

‘Because constructs are subject to conditions of value, researchers must make their best efforts to explicate the hidden assumptions that they bring to the theorization of a con-struct. As organizational theorists, we must adopt an ongoing position of critical reflexi-vity about how our individual point of view, our often taken-for-granted assumptions, and our institutional biography might introduce bias and distortion into how we concep-tualize and abstract reality.’

Eén van de redenen waarop ik het onderwerp vertrouwen heb gekozen is juist ook de fascinatie voor mijn eigen goede en slechte ervaringen in het werk, die mijn vertrouwen hebben doen groeien of juist onder druk hebben gezet. Het onderzoek naar mijn eigen waarden, veronderstellingen en opvattingen neem ik daar zeker in mee. Naast aandacht voor context en deze ‘tacit frames’ of ‘hidden assumptions’ van zowel de ‘practitioners’

als de onderzoeker, ben ik me bewust van het belang van de tijd: in mijn praktijkonder-zoek heb ik tevens aandacht besteed aan deze ‘time frames’ door te onderpraktijkonder-zoeken hoe het fenomeen vertrouwen zich in de tijd ontwikkelt. Samenvattend meen ik te voldoen aan het tweede element van een goede theorie:

‘A theory should provide answers to what the constructs are, how and why they are re-lated, who the constructs apply to, and when and where they are applicable’, (Whetten, 1989).

Ad 3.) Als derde element beschrijft Suddaby de noodzaak van het beschrijven van de rela-ties tussen de verschillende begrippen, bijvoorbeeld in de vorm van ‘propositions’. Ik heb ernaar gestreefd de variabelen die invloed hebben op het fenomeen vertrouwen in een model samen te vatten en dit model zo te beschrijven dat het voldoet aan de voorwaarden van nauwkeurigheid (accuracy, comprehensiveness), eenvoud (simplicity, parsimony) en algemeenheid (generality), (Langley, 1999).

Ad 4.) Wat betreft het vierde element merkt Suddaby op dat een theoretisch raamwerk of model een goede start kan vormen om tot logische samenhang te komen, maar dat het toch vooral de coherente verklaringen moeten zijn die overtuigen. ‘Does the construct

make sense?’ Dit is de vraag die ik met behulp van het praktijkonderzoek wil beantwoor-den.

De redenen dat hij een pleidooi houdt voor ‘construct clarity’ zijn drieledig:

het bevordert de communicatie; ook Suddaby benoemt de ‘gap between academic research and the practioner community’ en heldere begrippen helpen dit gat te over-bruggen,

het helpt empirische analyse; hoe preciezer begrippen zijn beschreven hoe makkelij-ker het wordt om onderzoeksresultaten te interpreteren en te vergelijken, en

het verhoogt de creativiteit en kan net als een goed gekozen metafoor nieuwe inzich-ten verschaffen.

Een conclusie die hij trekt uit zijn essay is: ‘construct clarity’ is highly dependent on a theorist’s facility with language’ (210:355). Deze opmerking is mij uit het hart gegrepen. Ik kies er dan ook voor dit proefschrift in het Nederlands te schrijven, omdat ik gezien de abstracte aard van het onderwerp grote waarde hecht aan een accurate weergave en zorg-vuldig woordgebruik. Bovendien bestaat het basismateriaal van mijn praktijkonderzoek uit gesprekken, die in het Nederlands zijn gevoerd. Ik kan beter nadenken en schrijven in mijn moedertaal en dat besef geeft mij zelfvertrouwen om dit onderzoek tot een goed eind te brengen, al realiseer ik mij dat deze keuze haaks staat op de huidige opvatting dat je in het Engels hoort te schrijven als je wilt meetellen in de wetenschappelijke wereld.

Dit neemt overigens niet weg dat ik voornamelijk gebruik heb gemaakt van Engelstalige literatuur en citaten en van specifieke begrippen ook hun Engelse benaming heb over-genomen.

In document Vertrouwen werkt (pagina 118-121)