• No results found

4. Professioneel gedrag van accountants – individueel en kosmopolitisch

4.2 Professionaliteit op kosmopolitische schaal

4.2.2 Regulering

Met ‘regulering’ werd tijdens het coderen de volgende definitie gehanteerd: ‘het vanzelfsprekend volgen van regelgeving door morele ontwikkeling’. Victor en Cullen (1988) stelden dat een persoon algemeen geldende wetten, regels en codes dient te volgen en dat wanneer deze persoon zich goed moreel ontwikkeld heeft, dat persoonlijke morele normen en waarden worden gehanteerd in het werk en dat het volgen van wetten en regels vanzelfsprekend geworden is.

Accountants hoeven dan niet meer extrinsiek gemotiveerd te worden om deze regels te volgen.

Zoals uit de theorie bleek, worden accountants gereguleerd door de beroepsgroep, door de organisatie en door hogere wetgeving. Dit hoofdstuk kijkt niet naar de schaal van de organisatie, dus zal in onderstaande deelparagrafen enkel bekeken worden in hoeverre accountants zich conformeren aan de regels van de beroepsgroep (zelfregulering, deelparagraaf 4.2.2.1) en hogere wetgeving (deelparagraaf 4.2.2.2).

4.2.2.1 Zelfregulering

Gedurende het coderen werd voor ‘zelfregulering’ de volgende definitie gehanteerd: ‘het (al dan niet) vasthouden aan principes van de VGBA (integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid), dit al dan niet toepassen in het werk en de mogelijke effecten ervan in de praktijk herkennen. Het bewustzijn van deze principes kan hierbij door de VGBA, of door andere bronnen zijn ontstaan. Daarnaast het al dan niet in staat zijn om keuzes te maken wanneer er spanningen ontstaan omtrent de gestelde regulering’.

49 Ten eerste is gebleken dat alle vijf bevraagde accountants goed op de hoogte zijn van de standaarden die de NBA stelt aan accountants. Voornamelijk de vijf beginselen van de gedragscode van de NBA (VGBA) bieden houvast voor accountants. Accountants hanteren de principes van de VGBA altijd en zullen dit tevens toepassen in hun werkzaamheden. Drie accountants geven daarbij zelfs aan dat deze standaarden niet eens expliciet opgeschreven hoeven te worden, maar dat deze beginselen te allen tijde ten grondslag behoren te liggen aan het handelen van een accountant. Deze beginselen worden aangeduid als ‘vanzelfsprekend’.

‘Je hebt er geen regelgeving voor nodig. Je bent accountant, dan weet je dat integriteit, onafhankelijkheid, objectiviteit, deskundigheid en professionaliteit, de vijf van de VGBA, artikeltje 21 lidje 2 uit mijn hoofd, dat je die principes moet naleven. Dat is een gegeven. Punt.

En als je je daar niet aan wilt houden, zoek een ander vak. Ga er uit, schrijf je uit’ (interview respondent 5).

Accountants zijn zich steeds meer bewust van deze beginselen in vergelijking met enkele tientallen jaren terug. Destijds waren accountants vrij in de zelfreflectie die zij uitvoerden en vandaag de dag wordt daar meer aandacht aan besteed in de opleiding en in de organisatie zelf.

Het beginsel dat daarbij toonaangevend is, is integriteit. Vier van de vijf bevraagde accountants noemen integriteit als belangrijkste kwalificatie voor het uitoefenen van het vak. Met integriteit bedoelen zij dat een accountant altijd eerlijk en oprecht dient te handelen. Een van de geïnterviewde accountants beschreef het als ‘doen wat je zegt en zeggen wat je doet’. De integriteit dient onderdeel te zijn van de basishouding, daarover zijn de accountants het eens.

‘Mijn persoonlijke integriteit is mijn belangrijkste asset voor het goed uitoefenen van mijn vak’

(interview respondent 4).

Dit volgt tevens uit onderzoek van de NBA over de Professioneel-Kritische Accountant (PKA), waarbij 885 respondenten zijn bevraagd door middel van een enquête. Een van de vragen had betrekking op de belangrijkste kwalificaties van de Professioneel-Kritische Instelling (PKI) van accountants. 8,25% van de respondenten geeft daarbij aan dat integriteit en het hebben van een

50

‘rechte rug’ de belangrijkste kwalificatie is voor het zijn van een kritisch ingestelde accountant (NBA, 2010, p 20, 21; Van Arkel, 2010, p 7).

Accountants ervaren echter wel dat het in de praktijk niet altijd gemakkelijk is om alle beginselen van de VGBA te hanteren. Vier van de vijf geïnterviewde accountants zijn het erover eens dat de basishouding, waarvan integriteit het belangrijkste onderdeel is, immer ten grondslag dient te liggen aan het handelen van de accountant. Een van de bevraagde accountants noemt een ander onderdeel van deze basishouding, namelijk het nemen van verantwoordelijkheid voor de eigen subjectiviteit. Zoals eerder aan bod is gekomen, handelen accountants met een zekere mate van autonomie. De accountant is hierbij tot op zekere hoogte vrij in de invulling van zijn werk.

Dat kan zorgen voor onjuist handelen en daarom dient het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen subjectiviteit onderdeel te zijn van de basishouding:

‘Een accountant moet zelf verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen subjectiviteit’ (interview respondent 2).

Een ander element dat in het kader van zelfregulering genoemd wordt, is het gevaar van de opgevoerde druk van de werkomgeving. Door de druk, die drie van de vijf bevraagde accountants ervaren, dienen accountants zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het handelen.

De heersende druk mag daarbij geen aanleiding geven voor het ontwijken van problemen of het

‘afraffelen’ van werk:

‘Die druk en de eisen die de omgeving aan jou en jouw organisatie stellen, worden opgevoerd en als je niet oppast, zorgt deze druk ervoor dat je problemen uit de weg gaat’ (interview respondent 1).

De accountant dient er dus zelf voor te zorgen dat, ondanks de heersende druk, het werk volgens de richtlijnen wordt uitgevoerd.

Een laatste onderdeel van de basishouding waarover eerder werd gesproken, bestaat uit de normen en waarden die accountants nastreven. Deze normen en waarden zijn vaak niet (enkel)

51 gecreëerd door het accountantsberoep, maar zijn gedurende de opvoeding en verdere ontwikkeling ontstaan. Vier van de vijf bevraagde accountants beamen dat de normen en waarden die zij hanteren al voor toetreding tot het accountantsberoep, uitgangspunt waren van het professioneel handelen. Opvallend is dat drie van deze vier accountants aangeven dat deze normen en waarden zijn ontstaan door een christelijke achtergrond. Dit zijn geen normen en waarden die louter van belang zijn bij het accountantsberoep, maar tevens van toepassing zijn in het privé leven of andere professionaliteit (dan accountancy), zoals integriteit en objectiviteit.

Hierbij speelt het geloof in God geen grote rol, maar deze accountants beschouwen de normen en waarden, die zij vanuit hun christelijke opvoeding hebben meegekregen, als een belangrijk uitgangspunt voor de wijze waarop zij hun vak tegenwoordig uitvoeren.

Voorbeeld verhaal

Een voorbeeld dat een van de geïnterviewde accountants aanhaalde, waarbij zelfregulering niet is gehandhaafd, vond plaats toen de desbetreffende (op dat moment zelfstandige) accountant had getankt voor zijn boot voor privégebruik met het tankpasje van zijn eigen BV. Hij was zich daarbij bewust dat hij particulier benzine had getankt die fiscaal aftrekbaar is. Op dat moment handelde hij niet volgens het principe ‘vertrouwelijkheid’ van de VGBA, die aangeeft dat beroepsspecifieke voorrechten (zoals informatievoorziening en arbeidsvoorwaarden) niet gebruikt mogen worden voor eigen gewin. De desbetreffende accountant gaf direct aan dat dit niet correct is en dat een dergelijke actie niet overeenkomt met de beginselen van zijn vak.

4.1.2 Hogere wetgeving

Met ‘conformeren aan hogere wet- en regelgeving’ werd tijdens het coderen de volgende definitie gehanteerd: ‘het al dan niet op de hoogte zijn van wet- en regelgeving volgens de HRA, dit al dan niet toepassen in het werk en de effecten ervan in de praktijk herkennen. Daarnaast het al dan niet in staat zijn om keuzes te maken wanneer er spanningen ontstaan omtrent de gestelde regulering’.

In de transcripten blijkt dat alle geïnterviewde accountants goed op de hoogte zijn van wet- en regelgeving en dit toepassen in hun werkzaamheden. De accountants geven aan vooral goed op

52 de hoogte te zijn van de eisen die de AFM aan hen en hun werkzaamheden stelt. Drie van de vijf bevraagde accountants geven expliciet aan dat de AFM een positieve invloed heeft op het accountantsberoep, omdat zij met de gestelde regelgeving de rode draad van ‘goed werk van accountants’ te pakken hebben. Op deze manier wordt de eerder genoemde ‘basishouding’ ook gestimuleerd. Twee van de vijf geïnterviewde accountants vinden dat de AFM ook een minder goede invloed heeft, omdat zij met haar regelgeving een stukje subjectiviteit weghaalt bij de uitvoerende accountant. Met de regelgeving wordt de autonomie, waarover eerder werd besproken, soms teveel ingeperkt. Een voorbeeld dat een van de accountants noemt, is het opstellen van jaarrekening. Door de richtlijnen van de AFM, heeft een complete jaarrekening vaak wel 250 pagina’s. Wanneer subjectiviteit wat meer ruimte zou krijgen, pleit de desbetreffende accountant voor een jaarrekening met enkel highlights van ongeveer 30 pagina’s.

Het stellen van meer regels en daarmee het inperken van subjectiviteit, komt dus volgens twee geïnterviewde accountants niet altijd ten goede aan de kwaliteit van het vak:

‘Door het inperken van regels, wordt het subjectief stuk groter maar we hoeven niet bang te zijn voor subjectiviteit. De angst voor subjectiviteit is gevaarlijk en de AFM haalt natuurlijk een stukje subjectiviteit weg’ (interview respondent 2).

Het toepassen van wet- en regelgeving wordt door de geïnterviewde accountants wel ervaren als noodzakelijk en goed. Er wordt echter in die regelgeving te weinig rekening gehouden met de praktijksituatie, vinden twee van de vijf bevraagde accountants. De accountant moet het toepassen in de praktijk en de regelgeving daaromheen is niet altijd het belangrijkste houvast. De regelgeving wordt vaak als vanzelfsprekend gezien maar de invulling van die regelgeving in de praktijksituatie is minstens zo belangrijk.

‘Ja, we hebben het over de norm van het accountantsberoep, dé goede accountant. Al die regelgevingen die we daar overheen gekregen hebben, dat vind ik allemaal verschrikkelijk oud nieuws… Anderen moeten wel met regeltjes aangezet worden om een goede accountant te zijn.

Zij moeten verplicht worden door regels, anders doen ze het verkeerd’ (interview respondent 5).

53 Daarnaast geven twee van de vijf geïnterviewde accountants aan dat door het bestaan van wet- en regelgeving, ze zich meer bewust zijn van hun verantwoordelijkheid naar de maatschappij toe.

Dit volgt tevens uit het onderzoek van de NBA over de Professioneel-Kritische Accountant (PKA). Hierbij zijn 885 respondenten bevraagd over wat de praktiserende accountant op dit moment moet verbeteren om te voldoen aan de eisen van een PKA. De respondenten geven daarbij aan dat het houden aan wet- en regelgeving het eerste uitgangspunt dient te zijn voor professionele scepsis. Het is niet een kwalificatie waarover een kritische accountant moet beschikken, maar een vereiste om überhaupt professioneel te handelen. Regelgeving wordt gezien als een bijdrage aan verdere ontwikkeling van de professioneel-kritische instelling van accountants (NBA, 2010, p 5, 12; Van Arkel, 2010, p 7).

Deze accountants herkennen de effecten van wet- en regelgeving in de praktijk. Door het bewustzijn van deze al dan niet negatieve effecten, voelen accountants een groter verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de maatschappij. Daarnaast wordt de publieke opinie continu gevoed door zaken in de accountancy die onder een vergrootglas worden gelegd.

Hierdoor dienen regelgevers, zoals de AFM, de NBA en de wetgever, de beroepsgroep aan te jagen tot beter gedrag om de maatschappij gerust te stellen. Hierdoor ontstaat tevens een groter maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel bij accountants.

‘De regelgever, die moet laten zien dat hij tanden heeft en hij moet de beroepsgroep tot verbetering aanjagen’ (interview respondent 1).

Door de toegenomen hoeveelheid regelgeving, wordt het uitvoeren van het accountantsberoep soms bemoeilijkt, geven twee van de vijf bevraagde accountants aan. De wetgever en de organisatie vragen om betere naleving van meer en meer regels, maar anderzijds stellen de maatschappij en de klanten ook steeds meer eisen aan accountants. De toegenomen hoeveelheid regelgeving heeft dus ook niet altijd het gewenste effect. Het zou namelijk moeten zorgen voor verbetering van de uitvoering van het accountantsberoep als geheel, maar dit is niet altijd het geval:

54

‘Ik vind het regelgeving voor het zoeken van punaises, waar de bermbommen echt op straat liggen. Het gaat alleen maar over punaises waar we mee bezig zijn.’ (interview respondent 5)

‘De AFM doet controle bij accountantsdossiers. En bij zo een controle is altijd wat te vinden denk ik. We krijgen steeds meer smaken waaraan de dossiers moeten voldoen..’ (interview respondent 4).

Daarnaast kunnen toegenomen of aangescherpte regelgeving en toezicht zorgen voor meer angst bij accountants, blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (Gold et al., 2015, p 6).

Gedurende dit onderzoek zijn 24 praktiserende accountants geïnterviewd omtrent de fouten die zij, of hun organisaties, maken en op welke manier zij leren van deze fouten. De kans op toezicht van de AFM en het aanscherpen van regels door de wetgever zorgen voor meer angst bij accountants. Angst kan volgens dit onderzoek een belangrijke barrière zijn voor het goed functioneren en kan derhalve zorgen voor niet-professioneel gedrag. Hieruit blijkt dus ook dat toegenomen hoeveelheid regelgeving niet altijd een positief effect heeft op het professioneel gedrag van accountants.

Voorbeeld verhaal

In dit verhaal gaf de desbetreffende accountant aan dat regelgeving steeds centraler staat bij de uitvoering van het accountantsberoep. Hij werkte tientallen jaren terug samen met een partner die op een gegeven moment zijn trots binnen de organisatie publiekelijk uitte vanwege het feit dat hij drie dagen gegijzeld werd door de FIOD, omdat hij niet bereid was om stukken aan de FIOD af te staan. Deze stukken had de partner verstopt in het belang van de klant en weigerde deze daarom af te staan aan de FIOD. De geïnterviewde accountant geeft aan dat hij zich nu geen enkel accountantskantoor meer kan voorstellen dat hier vandaag de dag nog grappen over zou maken of ‘stoer’ over zou gaan doen. Hij geeft aan dat dit uitgesloten is en dat dat ook hoort binnen het accountantsberoep.

55 4.3 Beantwoording van de deelvraag

Hoe typeren accountants professioneel gedrag binnen de professionele omgeving waarin zij werkzaam zijn? Ten eerste speelt professionaliteit op individuele schaal een belangrijke rol in de wijze waarop accountants zich gedragen. Accountants behoren een drijfveer te hebben die niet gericht is op de beloning die zij krijgen voor hun werk of op het vermijden van sancties, maar die gericht is op het afleveren van goed werk en het hebben van plezier in de taakuitvoering, vinden de geïnterviewde accountants. Ponemon (1990) stelde al dat morele bewustwording, en daarmee professioneel gedrag, bij accountants ontstaat wanneer de accountant intrinsiek gemotiveerd is om ‘het goede te willen doen’. Dit beamen de bevraagde accountants dus ook. Bovendien erkennen zij dat morele onthouding nog steeds plaatsvindt op de werkvloer en dat dit niet strookt met de professionele omgeving waarin accountants werkzaam zijn. In de uitvoering van hun werkzaamheden is het besef van belangen van anderen erg hoog bij de bevraagde accountants.

Ze houden uit individuele overweging rekening met de belangen van anderen en dit komt ten goede aan het professioneel gedrag van accountants. Ten tweede speelt professionaliteit op kosmopolitische schaal een belangrijke rol in de wijze waarop accountants zich gedragen.

Accountants stellen zich ten eerste over het algemeen dienstbaar op tegenover de klant en dit heeft een positieve invloed op het gedrag volgens Loeb (1971). Bovendien voelen de geïnterviewde accountants zich ook verplicht te voldoen aan verwachtingen van de maatschappij, waarbij het klantbelang centraal staat in de taakuitvoering. Ook dit bevordert het professioneel gedrag van een accountant, aldus Armstrong et al. (2003) en Loeb (1971). Ten tweede zijn de bevraagde accountants goed op de hoogte van de standaarden die aan hun werk gesteld worden en beseffen dat zij deze standaarden met een bepaalde mate van autonomie, waarover eerder werd gesproken, dienen te hanteren. Ook al zijn deze accountants ervan bewust dat dit niet geldt voor alle accountants, door de schandalen en fouten die zij in hun carrière hebben gezien in hun werkomgeving, toch zijn de bevraagde accountants ervan overtuigd dat de genoemde standaarden tot de basishouding van een goede accountant behoren. Daarnaast committeren de bevraagde accountants zich, vanzelfsprekend, aan de richtlijnen die van bovenaf worden gesteld.

De regulering van de AFM wordt hierbij als leidraad genoemd. De regulering van de AFM heeft een positieve invloed op hun werkzaamheden, maar men moet uitkijken dat de subjectiviteit en autonomie van accountants niet volledig wordt weggehaald door regelgeving, geven de

56 bevraagde accountants aan. Door de groeiende hoeveelheid regelgeving, wordt er in de accountancysector steeds meer rekening gehouden met de maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar hierdoor worden soms zaken, zoals kwaliteitsbehoud en effectiviteit van de werkzaamheden, over het hoofd gezien. Dit verschijnsel kan in de uitvoerende praktijk van de accountant problematisch zijn. Regelgeving is dus niet een allesbepalend middel dat zorgt voor professioneel gedrag van accountants.

57

5. Onderdelen van organisatiecultuur

‘Je krijgt het goede werk beter ingeprent omdat de mensen op je eigen kantoor, je bazen, dat ook vinden. En ik ben altijd gezegend met hele goede bazen. Als ik terugkijk van waar is je succes op gebaseerd, dan denk ik dat ik hele goede bazen heb gehad’ (interview respondent 2)

‘Hoe typeren accountants de organisatiecultuur waarin zij werkzaam zijn?’. Deze tweede empirische deelvraag zal in dit hoofdstuk behandeld worden. Zoals uit de theorie in hoofdstuk 2 is gebleken, bestaat organisatiecultuur uit verschillende onderdelen die effecten kunnen hebben op resultaten en gedrag van werknemers. Ervaringen van accountants omtrent professionaliteit op de schaal van de organisatie (volgens de typologie van Victor en Cullen (1988)) zullen daarbij aan bod komen. Deze ervaringen hebben ten eerste betrekking op de effectiviteit van de organisatie. Daarna wordt gekeken in hoeverre accountants rekening houden met het collectief van de organisatie en vervolgens in hoeverre ze zich conformeren aan de regelgeving van de organisatie. Een ander onderdeel van organisatiecultuur, waarover de geïnterviewde accountants ervaringen hebben gedeeld, is de manier waarop prestaties en resultaten van accountants door de organisatie worden beïnvloed. Het laatste onderdeel heeft betrekking op de heersende gebruiken, normen en waarden in de organisatie. Deze elementen zijn gedurende de interviews aan bod gekomen (zie bijlage 2). Vervolgens zijn deze interviews gecodeerd om tot onderstaande resultaten te komen (zie ook bijlage 4). Aan de hand van operationaliseringskader 1 en 2 zijn coderingen gezocht voor de indicatoren B1, B1.1, B1.2, B1.3, B2 en B3. In de interviews is bovendien gevraagd naar een verhaal. Voorbeelden van deze gebeurtenissen zullen in sommige van de onderstaande (deel)paragrafen ook aan de orde komen ter illustratie van de bevindingen.

5.1 Professionaliteit op de schaal van de organisatie

Met ‘professionaliteit op schaal van de organisatie’ werd de volgende definitie bedoeld:

‘wanneer morele ontwikkeling voortkomt uit organisatie brede overwegingen/belangen’. Deze schaal zegt iets over het ethisch klimaat van de organisatie zelf en daarmee over de organisatiecultuur. Zoals Victor & Cullen (1988) stelden, kan morele ontwikkeling op de schaal van de organisatie in drie fasen plaatsvinden: door uit individuele overweging de effectiviteit van

58 de organisatie te bevorderen (minst ethisch), door rekening te houden met het collectief van de organisatie en door vanuit intrinsieke motivatie zich te conformeren aan de regelgeving binnen de organisatie (meest ethisch). In de interviews is gevraagd naar welke zaken volgens de accountants zorgen voor effectiviteit, hoe accountants omgaan met verplichtingen en verwachtingen van de organisatie en in hoeverre zij zich conformeren aan de regelgeving van de organisatie. Aan de hand van de operationaliseringskaders 1 en 2 zijn coderingen gevonden voor de indicatoren B1.1, B1.2 en B1.3.

5.1.1 Effectiviteit van de organisatie

Accountants hebben een perceptie van hoe effectiviteit binnen hun organisatie bevorderd kan worden. Met deze effectiviteit werd gedurende het coderen verwezen naar ‘de perceptie van

Accountants hebben een perceptie van hoe effectiviteit binnen hun organisatie bevorderd kan worden. Met deze effectiviteit werd gedurende het coderen verwezen naar ‘de perceptie van