• No results found

Regionale structuurvisie Regio Rivierenland

In document TOELICHTING behorend bij: (pagina 53-58)

2.4. Bovenge- Bovenge-meentelijke

2.4.6. Regionale structuurvisie Regio Rivierenland

Als basis voor het Streekplan 2005 is door de regio een regionale structuurvisie opgesteld. Daarin komen voor Buren de volgende punten aan de orde.

Algemeen

oorspronkelijke ontwikkelingsbeeld met de daarbij behorende contrasten nog duidelijk herkenbaar in het landschap. Deze contrasten hebben er toe geleid dat de regio nagenoeg in zijn geheel als cultuurhistorisch waardevol is aangemerkt. De contrasten van rivieren, dijken, oeverwallen en kommen, de landschappelijk cultuurhistorische vlakken en de hoofdinfrastructuur zijn de ruimtelijke hoofd-structuurdragers van de regio. Zij zijn structurerend voor de ruimtelijke ontwik-keling van de regio tot nu toe.

Om het unieke karakter van de regio te behouden en te versterken, heeft de re-gio een aantal ruimtelijke structuurdragers gekozen die de eigenheid van dit landschap bepalen. Deze ruimtelijke structuurdragers behoren een inspiratie-bron te zijn voor toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. Zij geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme en energievoorziening zich mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap behouden blijft dan wel wordt versterkt. De ruimtelijke struc-tuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cul-tuurhistorisch landschap. De hoofdinfrastructuur, is recent van invloed op ruim-telijke ontwikkelingen, en is mede leidraad voor toekomstige ruimruim-telijke ontwik-kelingen.

Water

In de vorige paragraaf zijn de ruimtelijke hoofdstructuurdragers van de regio benoemd. Water is hierbij niet als structuurdrager geduid. Water is echter wel leidend geweest voor het ontstaan van het gebied. De oorspronkelijke structuur van oeverwallen, kommen, uiterwaarden, en dijken is het product van de rivie-ren. Water stroomt door de rivieren en bij hoog water overstromen de uiter-waarden en komt binnendijks kwelwater omhoog. Bij intensieve neerslag binnen de regio, het zogenaamde gebiedseigen water, zoekt het water op natuurlijke wijze lager gelegen delen op, zijnde de kommen, waardoor hier (nagenoeg) geen bebouwing plaatsvond. Hieronder worden rivierwater en gebiedseigen water verder uitgewerkt.

Rivierwater

Bij het rivierwater zijn met name de rivier en de uiterwaarden als deel van de ruimtelijke hoofdstructuurdragers van belang. De Neder-Rijn, de Maas, de Waal en het Amsterdam-Rijnkanaal hebben functies op het gebied van waterafvoer, natuur, recreatie en toerisme, vervoer en drinkwatervoorziening. De uiterwaar-den hebben een landbouw- en/of natuurfunctie en woruiterwaar-den gekenmerkt door openheid en weidsheid. De regio vindt dat voor het vergroten van de afvoerca-paciteit van de rivieren moet worden ingezet op structurele maatregelen in het winterbed van de rivieren die het structuurbeeld niet aantasten. Structurele maatregelen kunnen zijn; uiterwaardverlaging, het weghalen van obstakels, zomerkadenverwijdering, kribverlaging en het aanleggen van nevengeulen. Maatwerk per locatie is noodzakelijk om waardevolle structuren te bewaren.

Gebiedseigen water

Gebiedseigen water zal moeten worden opgevangen en geborgen in de regio. Op natuurlijke wijze zal dit gebeuren in de meest laag gelegen delen van het gebied. Dit is een gegeven. De vraag is vervolgens hoe hier in de regio mee kan worden omgegaan. In het hoofdstuk aangaande de Stroomgebiedvisie Ri-vierengebied wordt hier nader op ingegaan.

Het landelijk gebied

De grondgebonden agrarische sector is de belangrijkste beheerder van de gronden in de regio op dit moment. In de kommen betreft het met name de

melkveehouderij, op de oeverwallen de laanboomteelt en de teelt van hard en zacht fruit. Deze grondgebonden agrarische bedrijfstakken kunnen zich verder ontwikkelen binnen de regio.

Functieverandering

De verwachting is dat binnen de planperiode van deze regionale structuurvisie ongeveer de helft van de huidige agrarische bedrijven hun functie zal hebben verloren. Uit de landbouwvisie die de provincie opstelt voor de regio zullen hier-over concretere gegevens komen. De vraag is welke functie de vrijkomende gebouwen mogen krijgen. Bij het bepalen van die functie is het onderscheid tussen oeverwallen en kommen van belang, maar ook de cultuurhistorisch landschappelijke vlakken en de waterbergingszoekgebieden. Zoals beschreven, bevindt bebouwing zich met name op de oeverwallen. De kommen worden ge-kenmerkt door hun openheid met daar door heen linten van agrarische bedrij-ven die zijn ontstaan in de ruilverkavelingen van de jaren 50 en 60 van de vo-rige eeuw.

Agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten

Functieverandering is niet het enige aspect waar de regio mee wordt gecon-fronteerd. Ook de plattelandsverbreding, vaak aangeduid met de term nevenac-tiviteit, is op dit moment een belangrijke ontwikkeling. Nevenactiviteiten zijn al-tijd ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Het beleid voor het toestaan van niet-agrarische nevenactiviteiten bij niet-agrarische bedrijven komt overeen met het func-tieveranderingbeleid. Functies die in het kader van functieverandering aan de orde zijn, mogen ook als nevenactiviteit worden uitgeoefend en mogen maxi-maal doorgroeien tot dezelfde omvang als wordt toegestaan binnen het functie-veranderingbeleid. Het moet wel om grondgebonden nevenactiviteiten gaan. Op deze wijze wordt voorkomen dat door nevenactiviteiten op termijn functies ont-staan die niet wenselijk worden geacht binnen de kommen en oeverwallen. Voor nevenactiviteiten van grondgebonden glastuinbouw en teeltondersteunen-de voorzieningen geldt overigens wel het beleid zoals in teeltondersteunen-de paragrafen hierna wordt beschreven.

Nieuwe bebouwing

Binnen het functieveranderingbeleid is in beperkte mate en op verschillende wijze nieuwbouw of herbouw mogelijk in combinatie met de sanering van agra-rische bedrijfsopstallen. Op deze wijze kan het onderscheid tussen oeverwallen en kommen worden versterkt. Naast de oeverwallen en kommen zijn ook de uiterwaarden en dijken hoofdstructuurdragers. Voor de uiterwaarden geldt het open, weidse karakter en de waterafvoerende functie. Dit betekent dat bebou-wing, die geen directe relatie heeft met een van de functies van de rivier, gesa-neerd zou moeten worden. Herbouw daarvan in de uiterwaarden is uitgesloten. Herbouw van woningen aan de dijk ter versterking van deze hoofdstructuurdra-ger is wel mogelijk. Door de dijkverzwaring in de jaren negentig van de vorige eeuw zijn namelijk veel dijkwoningen verloren gegaan en is de karakteristiek aangetast. In een breder uit te werken visie zal de regio aangeven om welke te saneren bebouwing het gaat en op welke plaatsen structuurversterkende be-bouwing aan de dijk mogelijk is. Binnen de visie op dijkwoningen zal ook aan-dacht geschonken worden aan de kwaliteit van het bouwen, omdat het streven erop is gericht om kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw te krijgen, waarbij func-tionele, architectonische, stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhisto-rische benaderingen samen moeten gaan.

Uitwerking functieverandering

Er is een "Beleidskader hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied" opgesteld door de Regio Rivierenland. Dit beleidskader is inmiddels door de regio en door de betrokken gemeenten vastgesteld. Het do-cument is opgenomen in de bijlage van dit plan.

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen worden in diverse sectoren van de land- en tuinbouw gebruikt. Het betreft met name de:

• boomkwekerijen; • steenfruit; • houtig zachtfruit; • aardbeien

• vollegrondsgroente.

Bovenstaande teelten vallen aan te merken als grondgebonden teelten oftewel “open teelten”. Binnen de regio komen zij voornamelijk voor op de oeverwallen. Zij stellen specifieke eisen aan de grond, lang niet alle grond leent zich voor teelten waarbij teeltondersteunende voorzieningen worden toegepast. Deze grondgebondenheid betekent ook dat de teelten niet zomaar verplaatst kunnen worden.

Met teeltondersteunende voorzieningen streven de telers van open teelten naar gecontroleerde productieomstandigheden. Deze gecontroleerde productieom-standigheden zijn van groot belang om op de markt concurrerend te kunnen blijven. In bovengenoemde teelten gaat het om kwalitatief zeer hoogwaardige producten. Bovendien zijn het zeer kapitaalintensieve producten, met andere woorden de investeringen zijn hoog. Dit betekent dat de bescherming van het product door teeltondersteunende voorzieningen steeds belangrijker wordt en in feite onmisbaar is.

Teeltondersteunende voorzieningen verschillen per hierboven genoemde sector en hebben veelal een tijdelijk karakter. De meest voorkomende zijn tunnel- of foliekassen, wandelkappen, lage kappen of aardbeienkappen, regenkappen, hagelnetten, schaduwhallen, vogelnetten en luisvrije tunnels of hallen. Gelet op het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat teeltondersteu-nende voorzieningen onderdeel uit maken van de hedendaagse agrarische be-drijfsvoering binnen bedrijfstakken die veel voorkomen in de regio. Aangezien deze bedrijven zich met name op de oeverwallen bevinden zijn teeltondersteu-nende voorzieningen zowel op het agrarisch bouwblok als in het veld toegela-ten, mits sprake is van grondgebonden teelten en de teeltondersteunende voor-zieningen geen permanent karakter hebben. Een uitzondering wordt hierbij ge-maakt voor overwinteringkassen binnen de (laan)boomteelt.

Natuur

In het “Gebiedsplan natuur en landschap Rivierenland” van november 2003 heeft de provincie haar ambities neergelegd op het gebied van natuur, bos en landschap.

Het gebiedsplan geeft in detail aan welke doelen de provincie voor natuur, bos en landschap en ecologische verbindingszones wil realiseren en ondersteunen. Voor terreineigenaren en beheerders vormt het de basis voor het verkrijgen van beheerssubsidies. In ruimtelijke zin is het plan een detaillering van de Ecologi-sche Hoofdstructuur welke reeds was neergelegd in de Gelderse

Natuurdoelen-kaart van 2000. Deze Natuurdoelen-kaart was weer een weergave van de diverse relatienota-begrenzingenplannen uit de jaren ‘90. Met het nieuwe gebiedsplan wordt feite-lijk het oude beleid binnen nieuwe kaders gecontinueerd.

De regio ondersteunt het behoud van waardevolle natuur.

Ook is de regio voorstander van natuurontwikkeling en de aanleg van ecologi-sche verbindingszones.

De volgende gebieden met daarbij behorende natuurdoeltypen moeten worden beschermd:

a. Natuurlijke bossen. Dit zijn oude bossen met inheemse soorten. Binnen de regio gaat het om enkele oude landgoedbossen op de stroomruggen en enkele hardhouten zachthoutooibossen buitendijks.

b. Stroomdalgraslanden. Dit zijn kleurige, bloemrijke graslanden op dijken en stroomruggen. Belangrijke voorbeelden zijn te vinden in de omgeving van Fort Sint Andries en langs de Afgedamde Maas. Potentieel is een veel gro-tere verspreiding mogelijk.

c. Natte en vochtige schrale graslanden. Dit type bloemrijke graslanden was zeer algemeen in de komgebieden. Door voedselverrijking zijn deze nu te-ruggedrongen tot enkele natuurterreinen (eendenkooien en schraalgras-landen bij klaverblad Deil, de Meren bij Dreumel, de Regulieren). Dit na-tuurtype bij klaverblad Deil behoort tot de natuurparels van het Rivierenge-bied. Uitbreiding van dit type is gewenst.

d. Moerassen. Moerassen, waar ook rietvelden toe worden gerekend, zijn vooral rijk aan vogels. Bijzondere soorten zoals karekiet, nachtegaal of roerdomp zijn geheel afhankelijk van dit type. De belangrijkste moerasge-bieden zijn het Lingegebied, de Afgedamde Maas en omgeving, en de Kil van Hurwenen. Deze laatste behoort tot de natuurparels van het Rivieren-gebied.

e. Weidevogelgrasland. Zowel de uiterwaarden als de kommen zijn lokaal waardevol voor weidevogels. Gezien de gestage achteruitgang van de grutto en de kievit verdient ook dit natuurtype prioriteit. De weidevogels profiteren van het open houden van de kommen en het meer vasthouden van water in het watersysteem.

f. Soorten als ganzen, kleine zwanen, moerasvogels, weidevogels en de kamsalamander behoeven op grond van (inter)nationale afspraken be-scherming.

g. Een aantal wateren met een uitzonderlijke, ecologisch waardevolle, water-kwaliteit.

Natuurontwikkeling en de aanleg van ecologische verbindingszones worden ge-zien als ruimtelijke ontwikkelingen. Op grond van het gestelde in hoofdstuk 1 zijn ruimtelijke ontwikkelingen wenselijk als deze gericht zijn op voortzetting of herstel van het onderscheid tussen uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kom-men en leiden tot behoud of herstel van de cultuurhistorisch landschappelijke vlakken. Dit betekent onder andere dat nieuwe natuur een hogere prioriteit krijgt als wordt bijgedragen aan bijvoorbeeld de herkenbaarheid van de Hollandse Waterlinie. Dit betekent ook bijvoorbeeld dat natuurontwikkeling in de uiter-waarden niet moet leiden tot de aantasting van het open, weidse karakter en dat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden. Tevens geldt dat natuurontwikkeling en de aanleg van ecologische verbindingszones de agrarische bedrijfsvoering nu en in de toekomst niet mag belemmeren, tenzij daar in het kader van agrarisch natuurbeheer afspraken over worden gemaakt.

Recreatie & Toerisme

De toeristisch-recreatieve sector in het Rivierengebied is onlosmakelijk verbon-den met het Rivierenlandschap. Voor de doorgroei van toerisme en recreatie is het wezenlijk dat de karakteristieke waarden van natuur, cultuurhistorie en het landschap van rivieren en open kommen behouden blijven en verder worden ontwikkeld. Dit zijn voor recreatie en toerisme juist de aantrekkelijke elementen van het rivierengebied. Daar komt het gebruik van de rivieren voor de water-sport nog bij. Het genieten op en aan de rivier wordt erg gewaardeerd door de toerist. Zo sluit het kenmerk “rust & ruimte” goed aan bij de onthaastingsten-dens in de maatschappij. Daarom wil de regio haar achterstand in de ontwikke-ling van recreatie en toerisme ten opzichte van vergelijkbare regio’s in Neder-land inlopen. De goede bereikbaarheid van de regio is daarbij een pré. De regio wil toeristisch-recreatieve activiteiten en ontwikkelingen leiden en begeleiden, zodat de omschreven kwaliteiten van het Rivierengebied niet worden aangetast. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen passen daar niet in.

In document TOELICHTING behorend bij: (pagina 53-58)